Henk en Pluut.
Zoo'n Verwaande Haai
mi^rn
Diok kreeg een kleur van plezier en
sprong op Bep's schoot, zoodat de made
liefjes naar alle kanten vlogen.
„Maar ik hou toch het meest van jou,"
fluisterde hij haar in het oor, terwijl hij
zijn armen om haar hals sloeg. „Ik hou
huizen-vol van jou, maar ik heb vreeselijk
.veel medelijden met Grootmoeder omdat
jje me verteld hebt, dat zij heelemaal geen
jongen had en ik wil graag ferm zijn,
zooals Vader."
Bep gaf hem een kus.
„Vader zou blij zijn, als hij het zag, dat
.zijn jongen zoogoed voor Grootmoeder
zorgde," zei zij. „Misschien ziet hij het
wel."
„Zou Vader het heelemaal vanuit de He
mel kunnen zien vroeg Dick, terwijl hij
(nu op zijn rug lag en naar het blauwe
«uchtruim tuurde. „Het is wel heel, heel
ver, maar Vader kon in Indië ook heel
ver zien. Als ik hem tegemoet liep, zag hij
mij altijd al lang, vóór ik hem zag. Denk
Jje, dat Vader me' zien kan, Bep 3"
„Ik weet het niet" Dick-; maar God ziet
'je zeker."
5,En-missohien wil hij Vader van me ver-
iteHen. Ik hou het rmeeöt van jou, Bep,
maar ikhou toch veel ïneer van Groot
moeder dan ik vroeger deed. 'Als je mede-
Kjden met iemand -hebt, ga je vanzelf van
''m houden vroeg Dick weer.
„Dat denk ik wel/' antwoordde Bep.
'„Geef me die madeliefjes alsjeblieft een3
laan, Dick."
„Er.is nog.iets," ging Dick voort, terwijl
hij de verspreide bloemen bij elkaar zocht
en op Bep's schoot legde, „ik wil zoo vree
slijk graag voor Grootmoeder zorgen; Diet
aQeen haar breiwerk halen en haar bril
aangeven, dat kunnen Molly en Eefje ook.
Maar ik zou Grootmoeder zoo graag wil
len beschermen. Ik wou, dat er een roover
kwam, of een slang of een dolle stier,
dien ik kon wegjagen."
Bij deze laatste woorden balde hij zijn
kléine vuist en keek hij heel boos.
Bep glimlachte, toen zij het ernstige ge
zichtje naast haar zag.
„Ik hoop, 'dat zulke vreëselijke dingen
die arme Grootmoeder nooit zullen overko
men," zei zij, „maar wie weet, hoe je haar
nog eens ^verdedigen kunt."
„Er is nog niet "eens een onweer," zei
JDiek met een zucht, terwijl hij opnieuw
•naar de blauwe lucht keek.
„Nee, het ziet er niet precies naar on-
Iweer uit," stemde Bep toe; „en we kunnen
het vandaag ook niet gebruiken. Maar nu
inbeten we langzamerhand weer eens naar
Grootnioeder gaan, Dick."
Molly en Eefje werden ook geroepen en
«amen gingen zij naar het prieel, waar de
aardbeien <en de room al op hen stonden
>te wachtön.
,'De veïrjaars-visite scheen Grootmoeder
en Dick'na der tot elkaar te brengen. Dick
iverzekeirde Bep meermalen, dat „hij van
•haar toch het allermeest hield" maar het
iwae^duidelijk, dat zijn liefde voor Groot
moeder" dieper werd.
v (Slot volgt).
door C. H.
Henk en Pluut waren echte vrienden en
dat was niet van vandaag of gisteren, neen,
Zoolang Henk zich herinneren kon, was
Pluut, de groote, langharige hond, zijn
vriend en speelkameraad geweest.
Phint was het eerst bij Vader en Moeder
gekomen, 't Was toen nog maar een heel
klein hondje, dat zóó speelseh was, dat het
elk fladderend'blad of stokje papier, dat het
zag. achterna zat.
Moeder had Henk daar dikwijls van ver
teld en ook, hoe vreemd Pluut gekeken had
•naar de wieg, toen hij daar voor het eerst
kleinen Henk in zag liggen. Al heel gauw
.begreep het slimme dier, dat het hoopje in
de wieg een heel khein manschje voorstelde,
«n;*wat meer was, een meosehje, van wie
dehaas en dernrrouw o, zooveel hielden.
Vanaf -dit oogenbiik voelde hij een soort
>aur *t kindje in de wieg. De baas
'en er vuLOpuaavdat hecn
sdst*. ^Dveckonon zou, ter zou bij, Phjot,
Overdag lag hij vóór de witte wieg bene
den uitgestrekt en 's nachts voor die, welke
in de slaapkamer stond. En toen Henk groo-
ter werd, spitste het trouwe dier de ooren,
als 't kleine ventje zijn aardige keuvelge-
luidjes liet hooren. Pluut ging eiken dag uit.
Bij mooi weer liep hij parmaptig naast den
kinderwagen, maar wanneer het voor den
kleinen Henk te koud was en Pluut alleen
met den baas of de vrouw uitging, was zijn
eerste werk, als hij weer thuis kwam, naar
de wieg te gaan.
Henk begon al spoedig aardigheid aan den
hond te krijgen. Hij kraaide het uit van ple
zier, als Pluut binnenkwam en deze kwis
pelstaartte dan, alsof hij wilde zeggen:
„Ik ben zoo blij, dat ik je weer zie."
Toen Henk in de box stond en zijn hand
jes telkens naar zijn makker uitstak, kon
hij soms wel wat heel hard "»"<n haar
trekken. Pluut werd echter nooit boos. Het
kwam niet in hem op te grommen, of zijn
tanden te laten zien; 't kind wist immers
niet beter en hield veel te veel van hem om
hem met opzet pijn te doen.
Eens, toen Henk in den tafelstoel zat, was
er bijna een ongeluk gebeurd. Henk was
een vroolijk,levendig ventje en zat eeen
oogenblik stil. Op eens wilde hij Pluut
aaien. Hij boog echter te veel op zij en in
het volgend oogenblik lag Henk met kinder
stoel en al boven op den armen Pluut, die
nu toch wel even schrikte, 't Is dan ook
geen kleinigheid, als je zoo'n vrachtje boven
op je krijgt! Henk zette het natuurlijk op
een schreien en Moeder schoot haastig toe
om haar kleinen baas op te helpen. Hij
schreide eigenlijk meer van schrik dan van
pijn, want Pluut had er voor gezorgd, dat
hij heel zacht kwam te vallen.
Maar Pluut zelf was er erger aan toe* hij
had een wondje aan zijn poot Moeder deed
er zalf op en verbond het. Henk bedaarde
gauw, maar toen hij zag, dat hij zijn trou
wen vriend pijn had gedaan, zei hij in zijn
gebroken kindertaaltje, terwijl hij Pluut op
zijn kop aaide;
„Kind tout kind nooit weer doen
Pluut niet boos op kind pootie gefe."
Pluut kwispelde met zijn staart als teeken
van vergiffenis en Henk mocht hem dien
dag de lekkerste hapjes geven.
Dit alles was gebeurd, toen Henk nog
heel klein was en hij herinnerde zich daar
natuurlijk niets meer van. Moeder had het
hem echter meermalen verteld en Henk
wist het dan ook wit goed.
Zoo groeiden Henk en Pluut samen op.
In de voorkamer hing een groot portret van
hen samen en Pluut keek daar zóó verstan
dig op. dat het wel leek, of 't slimme dier
begreep, dat zii samen gefotografeerd wer
den. Toen Henk eerst naar de fröbelschool
en later naar de groote-jongensschool ging,
bracht Plipit hem altijd weg en ik zou wer
kelijk niet kunnen zeggen, wie blijder was,
als de school uitging en zij elkaar weer za
gen, Henk of Pluut.
Zij bleven steeds trouwe vrienden en als
Henk, die wel eens echt wild en ondeugend
kon zijn, knorren kreeg, liet Pluut den
staart hangen, terwijl Henk moeite had om
zijn tranen in te houden, als Vader of Moe
der Pluut aan het verstand bracht, dat hij
ongehoorzaam was geweest.
Altijd sprongen die twee voor elkaar in
de bres. Zelf zouden ze liever brommen op-
loopen, dan dat hun vriendje die kreeg.
Henk had geen zusjes of broertjes en zoo
kwam het, dat Pluut zijn liefste kameraadje
was en bleef.
Toen Henk acht jaar was en zij samen op
een Woensdag, even na twaalven, vroolijk
springend thuis kwamen, vroeg Moeder:
„.Henk, kijk eens, wat ik in de voorkamer
gevonden heb: het mooie blauwe vaasje, in
twee stukken op den grond: dat moet Pluut
of jij gedaan hebben. Pluut kan ik het niet
vragen, geef jij me dus inaar antwoord, dan
weet ik genoeg."
Henk had het niet gedaan, doch plotse
ling flitste het door zijn brein, dat Pluut de
vorige week een schotel en eergisteren een
melkkan in de keuken omgegooid had en
dat Moeder toen gezegd had:
„Ads, je me zooveel gaat breken, Pluut,
kunnen we je niet meer houden, hoor!"
O, als Moeder dat eens meende! Dan
moest Pluut wegl 't Was te vreeselijk om
waar te kunnen zijn, Henk kon Pluut niet
mimen. Alleen reeds bij die gedachte kreeg
iaf-een vuuiroode kieur.
„Kom Henk!" zei Moeder nu, „zeg me, c
jij het gedaan hebt of niet"
„Ja Moeder," antwoordde Henk zacht
t' Was er uit, vóór hij 't wist, ja, 't kwau
zelfs heelemaal niet bij hem op, dat hil
eigenlijk jokte. Hij dacht alleen aan Plvw
en aan het lot, dat het arme dier misschiej
te wachten stond. Moeder hield ook veel yd
hem, maar als Moeder het nu toch eed
werkelijk gemeend hadl O, hij kon nie
scheiden van zijn trouwen makker!
„En weet je dan niet meer, wat ik gezed
heb, Henk?" ging Moeder voort „Dat als j
weer iets brak en je 't mij niet dadelijk vei
telde, je straf zou krijgen. Ik weet, dat j
gisteren het laatst in de voorkamer ge wee:
bent, dus heb je tijd genoeg gehad om 't m
te zeggen. Voor straf moet je nu van midda
op je kamer blijven en mag je niet met Ya
der wandelen. Dat had ik niet van j
gedacht, vent!"
't Was, alsof Henk zijn boterhammen 01
mogelijk door zijn keel kon krijgen. Dat h
straks naar boven zou moeten, had h
graag voor Pluut over. maar dat Moeder g
zegd had: „Dat had ik niet van je gedach
ventl" dat vond hij vreeselijk.
Eindelijk was hij klaar met koffiedrink*
en ging hij schoorvoetend naar boven. Na;
welijks was hij in zijn kamer gekomen,
hij barstte in snikken uit. 't Duurde echli
niet lang, of daar stond Pluut heel zac!
vóór'de déur te janken. Henk liet hem haa
lig binnen en vergat de deur weer dicht
doen. Hij begroef zijn gezicht in de diki
vacht van zijn trouwen makker. Toen i
eindelijk uitgehuild was. streelde hij Plu
en zei liefkoozend:
„Eigenlijk was je een heel stout hond;
Pluut, want jij hebt het vaasje gebroken
ik niet. Begrijp je dat wel? Maar je m
bij ons blijven en ik zal de straf wel drag*
samen zullen we die dragen, want je bli;
zeker bij me....?"
Op eens, daar stond Vader in de deu
opening. Vader, die iets krijgen wilde uit<
gangkast naast Henks kamertje en die aJl
gehoord had.
„Kom eens hier, Henk," zei Vader.
dat waar, wat je tegen Pluut zei?"
„Ja Vader," antwoordde Henk verschil
„Zou je het dan niet aan Moeder ver1,
len? Vindt je eigenlijk niet, dat je Moec
voorgejokt hebt?"
Henk kéék Vader met groote oogen a
en zei:
„Daar heb ik heelemaal niet aan gedac!
Ik was zoo bang, dat Moeder 't las
meende, toen Moeder zei, dat Pluut vr
moest, als hij weer wat brak."
„Maar vindt je het dan nu ook nog ni*'.
Henk was een oprechte baas en ai
woordde dadelijk:
„Ja, Vader, maar wat moet ik dan doen
„Moeder eerlijk vertellen, hoe de v
in den steel zit."
„Maar Pluut dan. Vader
„G-een waren, vent,, die houdt een fen
Hollandse he jongen er niet op na."
Henk ging nu zonder langer te dr;
naar Moeder toe en biechtte alles eerlijk
„Je bent een flinke jongen, Henk,"
nlles, wat Moeder zei. ..Ik meende het i
hoor! Daarvoor houd ik veel te veel
Pluut!" En na een hartelijken zoen f
Moeder voort:
„Vraag Vader maar. of hij nu nog s
jou en Pluut gaat wandelen."
„Ja zeker." zei Vader, „we gaan
flinke wandeling maken over de hei. 1
maar. kijk Pluut eens. hij springt tegen
alle drie op van plezier, omdat alles n
in orde is. Ja. ja, brave hond, jen
mee uit!"
't Werd een heerlijke wandeling ove:
hei en ik weet niet, wie meer plezier hi
Henk of Pluut.
door C. H.
Het haantje kraaide luid en zie
Het zag de zon opkomen
En dachtHad i k haar niet gewekt,
Dan lag zij nog te droomen.
Als i k niet kraaide, och dan werd
Er niets en niemand wakker,
Dan g*ing de knecht niet naar den eta
De boer niet naar den akker.