Zonderlinge Kameraden Voorontwerp nieuwe Ziekte era OngevaSBenwet. No. 19716. LEIDSCH DAGBLAD, Donderdag 19 Juni. Tweede Bfad*. Anno 1924. EERSTE KAMER. TWEEDE KAMER. FEUILLETON. Het door den Minister van Arbeid, Han del en Nijverheid by den Hoogen Raad van Arbeid aanhangig gemaakte voor-ontwerp van een nieuwe Ziekte- en Ongevallenwet gaat vergezeld van een nota van toelichting, waaraan is ontleend: Hoofdlijnen van het wets ontwerp. Het wetsontwerp brengt onder de ver plichte ziekte- en ongevallenverzekering al len, die in loondienst arbeid verrichten. Een loongrens, waarboven de verzekering is uit gesloten, wordt naar liet voorbeeld der be staande Ongevallenwetten niet gesteld. Alleen wordt het dagloon, waarnaar bij ziekte en ongeval geldelijke schadeloosstelling wordt toegekend, gebonden aan een maximum van acht gulden. Het ontwerp kent op deze algemeene verzekering slechta één uitzon dering, n.l. voor de bemanning van zee schepen. De rechten dezer arbeiders qp voorziening by ziekte en ongeval blgven in verband met den aard van het bedrijf, waarin zjj werkzaam zijn, bebeerscbt door de Zeo- ongevallenwet 1919 en het Wetboek van Koophandel. Overigens is de verzekering der arbeiders geheel losgemaakt van den aard van bun arbeid, zoodat verzekerd zullen zijn niet slechts arbeiders, werkzaam in onder nemingen, maar ook arbeiders, aangenomen voor het verrichten van huiselijke diensten. De arbeiders zgn door het enkele feit van hun loondienst verzekerd tegen gelde lijke gevolgen van ziekte en ongeval. Aan melding voor de verzekering is niet noodig, zoodat zonder individueele aanduiding, der halve collectief, alle arbeiders, die op een gegeven oogenblik in loondienst van een bepaalden werkgever werkzaam zgn, Ver zekerd zullen zgn. De verzekering zal, als bet door den wetgever gedachte normale geval, worden uitgevoerd door Bedrijfsvereenigingen, als welke in beginsel uitsluitend zullen kunnen worden erkend door samenwerking van werk gevers- en werkgevers-organisaties met ar- beiders-organisatieg in het leven geroepen instellingen. Daarnevens zullen echter, on der bepaalde voorwaarden, als Bedrijfsver- eeniging ook kunnen worden erkend ver- eenigingen vau werkgevers. Dezelfde Be- drgfsvereeniging zal het risico van de beide verzekeringen van dezelfde arbeiders moe ten dragen. Als aanvullende organen treden op de Rijksverzekeringsbank en de Raden van Ar beid, met dien verstande, dat bet risico der ziekteverzekering zal worden gedragen door de Raden van Arbeid, en dat dpr on gevallenverzekering door de Bank. De kos- W der verzekering worden gedragen door 4 werkgevers. Voor zoover dezen niet bij «en Bedi'gfsvereeniging zgn aangesloten, zul len zij aan de hand eener door hen aan te houden loonlijst de voor beide verzeke ringen verschuldigde premie hebben te be talen in den vorm van oon door de Ko ningin vast to stellen percentage van het door hen uitbetaalde loon. De bepalingen betreffende de schadeloos stellingen, krachtens elk der beide verze keringen te genieten, zijn bijna ongew'rjzigd overgenomen uit de Ziektewet eu de On gevallenwet, terwgl ook overigens zooveel mogelijk aansluiting is gezocht bg den in houd dier wetten. Veranderingen zijn slechts dan aangebracht, indien de ontworpen wij ziging van het stelsel der betrokken wetten noodzakelijk dit eischte. De collectieve ziektever zekering. In het bijzonder de beide volgende mo tieven hebben ondergeteekende geleid tot zijn voorkeur van het stelsel der collec tieve verzekering boven het stelsel der in dividueele verzekering van de bestaande Ziektewet. In de eerste plaats vervalt bg het door hem voorgestane stelsel de noodzake lijkheid van de regelmatige af- en aanmelding van de bij den Raad van Arbeid verze kerde arbeiders. Het stelsel der bestaande Ziektewet brengt met zich een voortgezette boekhouding van de op ten minste 1.500.000 te schatten verzekerden. Met betrekking tot elk der verzekerden moet ieder oogenblik kunnen worden vastgesteld of hg bg de ziekenkas van den Raad van Arbeid, dan wel bg een bgzondere k33 is verzekerd. Is hg verzekerd bg eerstbedoelde ziekenkas, dan moet do Raad vaa Arbeid voor de in ning der verschuldigde premie bekend zgn met den werkgever, in wiens dienst wordt gearbeid. Van iedere verwisseling van werk gever zal daarom aan den Raad van Ar beid aangifte zijn te doen. Deze aangiften en registreering zijn onnoodig bg bet col lectieve stelsel. Stellig zal ook bg zoodanig stelsel een verzekeringsboekhouding niet ge heel kunnen worden gemist, maar die boek houding zal veel minder omvattend kuunen zijn en zich vermoedelgk beperken tot het registreeren van de verzekerden, wier ziekte toestand bgzondere voorziening gewenscht of herhaling der kwaal mogelgk doet voor komen. In de tweede plaats is het bij de keuze van het collectief stelsel mogelijk in het bgzonder voor de premie-inning en voor de aanmelding der werkgevers aansluiting to verkrijgen bg de reeds collectief ge regelde wettelijke ongevallenverzekering, waarmede aan de werkgevers en aan de ver zekeringsorganen moeite en kosten worden bespaard. De werkgevers zullen immers hun premie voor beide verzekeringen aan de hand der zelfde loonigst kunnen betalen j en dus niet genoodzaakt zijn om naast 'de hun bereids bg de Ongevallenwet opgelegde administratieve verplichtingen nog andere dergelijke verplichtingen voor de uitvoering der Ziektewet te vervullen. Dit voordeel voor de werkgevers komt vanzelf mede aan de verzekeringsorganen ten goede. Ondergeteekende ontveinst zich intus chen niet, dat de toepassing van het stelsel van collectieve verzekering bg de ziekteverzeke ring een bezwaar ontmoet, dat bg de in dividueele verzekering uitgesloten is, n.l. dit, dat niet steeds onmiddellgk zal kunnen blgken, of recht op ziekengeld bestaat. Do ziekte openbaart zich immers slechts in zeldzame gevallen tijdens het verrichten van den arbeid. Is de arbeidsovereenkomst tus- sohen den werkgever en den arboider ge ëindigd, dan zal ook een ziekte, welke zich, mits binnen niet te langen tijd, na die be ëindiging openbaart, aanspraak op zieken geld moeten geven. In zoodanige govallen zal bij bet collectieve stelsel van die dienst betrekking moeten blgken, zal de werkgever, in wiens dienst werd gearbeid, bekend moe ten zjjn. In het stelsel der individueele ver zekering kan daarentegen over de verzeke ring geen twijfel bestaan. Ondergeteekendo acht dit bezwaar echter niet van genoeg zaam gewicht om op grond daarvan af te zien van de collectieve verzekering. De uitsluiting der zieken kassen. Bij de uitwerking van het onderhavige wetsontwerp heeft ondergeteekende ernstig nagegaan of het mogelijk zoude zgn aan de ziekenkassen een plaats in to ruimen onder do met de uitvoering der ziekteverzeke ring belaste organen. Dat onderzoek heeft echter tot een negatief resultaat geleid, aan gezien do collectieve verzekering der ar beiders zich niet verdraagt met eene re geling, waarbjj aan den individueelon ar beider de bevoegdheid wordt gegeven zich by eene ziekenkas te verzekeren. Hot eene stelsel s'uit hier het andere stelsel uit. Men kan met ondergeteekende dit resultaat be treuren, maar desniettemin het aanvaarden met de overweging, dat het bg1 den opzet van eene herziening der sociale verzekering, ais thans aan de orde is, niet wel mogelijk is aan alle vormen, waarin de begeerte naar zelfdoen zich openbaart, recht te doen weder varen, doch dat de krachtiger organisatie vorm voorrang moet hebben vóir d?n zwak keren vorm. En dat dit laatste hier het geval is, staat vo»r ondergeteekende vast. Ondergeteekende heeft sedert de laatste ja ren met aandacht de ontwikkeling van het ziektekas-wezen in ons land gevolgd. Maar hoewel hij gaarne hulde wil brengen aan de goede bedoelingen en do energie van velen, die zich op hot gebied dezer zieken- j kassen hebben bewogen, is toch zgn alge meene indruk deze, dat de groote meerder heid dezer kassen van bescheiden betee- kenis zgn gebleven. Ondergeteekende is het niet ontgaan, dat door het vormen van fe deraties getracht wordt de aangesloten zie kenkassen in hechtere positie to plaatsen maar de kassen blijven ook dan, in verge lijking tot de Bedr.gfsvereenigingen, zwakke organisaties. De verzekeringsorganen.— Het wetsontwerp gaat van de gedachte uit, dat uitvoering der verzekering door de Bedrijfsvereenigingen regel zal zijn, zoodat de openbare organen aanvullend zullen op treden. Met de aanduiding Bedrijfsvereeni- gmg heeft het ontwerp in het bgzonder hel oog op organisaties, welke in het leven zijn geroepen door samenwerking van werkgevers- en werknemersbonden. Echter zullen als Bedrijfsvereenigingen medo er kend kunnen worden, doch dan telkens voor een tijdsduur van 10 jaren, vereeni- giugen van werkgevers, die in den gce3t van de Bedrijfsvereenigingen, bedoeld in de tegenwoordigen Land- en Tuinbouw- ongevallenwet 1922, zijn georganiseerd. De Bedrijfsvereenigingen zullen met betrek king tot de arbeiders in dienst van dcnzelt- den werkgever, zoowel het ongevallen- als het ziekterisico op zich moeten nemen. Voor de ongevallenverzekering blijft de Rijksverzekeringsbank het aanvullend risi co-dragend orgaan, terwijl de Raden van Arbeid als aanvullende organen het risico der ziekteverzekering zullen dragen. Voor de uitvoering der ongevallenverzekering woidcn de Raden van Arbeid belast met de werkzaamheden betrekking hebbende op de indeeling in gevarcnklassen van de voor rekening der Bank verzekerde ondernemin gen, de premievaststelling en inning, het ongcvalsonderzock en het toezicht op do richtigo naleving, met betrekking tot wel ke bemoeiingen zij echter gehouden zullen zijn zich naar algemeene voorschriften van het Bankbestuur to gedragen. Als bijlage bg deze Nota is gevoegd een lijst van de artikelen van het wetsont werp, met aanduiding, indien een artikel is overgenomen uit of outleend aan een der thans geldende verzekeringswetten, van het overeenkomstige wetsartikel. Vergadering van gisteren. Waterstaatsbegrooting. Aan do orde is de voortzetting van de be handeling der begrooling van Waterstaat 1924. De heer WESTERDIJK (V. D.) weuscht te spreken over do spoorwegtarieven, die een maximum-opbrengst moeten voortbrengen. Spr 3 meening is, dat aan de spoorwegen veel vervoer ontgaat door de exlra-hooge la rieven. Men gaat dal ook wel inzien. Er hadden eer bijzondere maatregelen moeten worden getroffen, dan zou het auto buswezen niet zoo'n buitensporig hoogo vlucht hebben genomen. Vooral voor lange afstanden zijn de tarieven ondraaglijk. Zon der groote sommen uit te geven kan men Tan de buitenprovinciën niet naar het cen trum komen, wat tol nadeel strekt van beide en van het land De concurrentie van de autobussen tegen over de tramwegen is zeer onbillijk. Onze kostbare tramwegen moeten aan allerlei be zwarende concessievoorwaarden voldoen. De autobussen gaan vrij hun gang en vernielen onze wegen. Naast een gezond ontwikkeld autobusverkeer zijn voor het massale per sonen- en goederenvervoer onze tramwegen onontbeerlijk. Het vraagstuk is uiterst ac tueel en dringend. Er 13 hier periculum in mora. De Minister wacht echter met maat regelen op de verschijning van het rapport der commissie-Patijn. Zou de Minister bij de Staatscommissie will n aandringen op spoed en onder haar aandacht brengen dat de toestand met den dag erger wordt? De heer Westerdijk dringt aan op uitvoe ring van de wet lot verbetering van de ha ven van Vlissingen. Vlissingen heeft naast Rotterdam reden van beslaan. Wat den ha- venaanleg betreft, dient men dien niét te concenlreeren op Rotterdam of Amsterdam, Ook Delfzijl is een uitnemende havenplaats. Hits lel van deze havenwerken beleek?nt verlies. De heer JANSSEN (R.-K.) acht de criliek van don heer Moltnviker op het beleid van den Minister onbillijk en onjuist. Ilij kan niet ieder oogenblik op de hoogte zijn van alle personeelsaangelegenheden in iedere:: lak van bedrijf en is dus veelal aangewezen op zijn ambtenaren. Spr. maakt enkele opmerkingen ten aan zien van het Staatsmijnbedrijf. Het kan toor te 's-Gravenhage, dat jaarlijks 220.000 gulden kost, komt hem wel wat duur voor Wat zijn 's Ministers plannen omtrent a Verdere ontginning der kolentexreinen. He1' za! 1927 worden alvorens de vierde mijn „Maurits" in exploitatie kan worden geno men. Voor een vijfde mijn zijn nog totaal geen plannen. Spr. vraagt of het niet wen- scheüjk is, als de Staat geen vlugger tempo kan betrachten in de cnlginning van den bodem .concessies aan particulieren te geven, althans met hen een exploitatie- overeenkomst te sluiten. De heer Janssen merkt op, dal de direc tie der spoorwegen geen verwijt treft, dat zij niet zou doordrongen zijn van de noodzaak tot bezuiniging. Op geen enkelen lak van Staatsdienst is zoozeer bezuinigd. Deze be zuiniging gaat niet uilsluitend ten koste van het personeel, zooals de heer Moltma- ker zeide. Het is spr. o.a. bekend, dat in Juli 1922 een groote schrapping heeft plaats gehad van kapitaalsuitgaven voor noodzake lijke werken. Het personeel heeft gedeeltelijk de offers gelaten gedragen, omdat het weet, dat ook het Rijkspersoneel zijn offers moet brengen. Aan de spoorwegen, die een stuk algemeen belang dienen, kan niet de eisch worden gesteld, dat zij een sluitend budget heeft onder alle omstandigheden en ten koste van de bestaansvoorwaarden van het personeel. De lieer STENHUVS (S. D. A. P.) zegt, dat de rechtspositie van de mijnwerkers alles te wenschen overlaat. De mijnwerkers in Ne derland loven nog steeds onder het regime, dat 20 jaar geleden gold. Het mijnreglement dient dringend herzien te worden. De con tactcommissie is voor de arheiders een waardeloos ding en zal het niet lang meer maken. Zal de Minister me! een behoorlijker regeling van overleg wachten tot hij wordt wakker geschud door een nieuwe mijnwer- kersslaking? Thans heerscht er een econo misch militairisme. In den Mijnraad moet meer leven komen. Ook de arbeider behoort in dien raad thuis. De behandeling der arbeiders is slecht. Bij de mijn „Oranje-Nassau" werd een christe lijke arbeider ontslagen, omdat hij diaken werd. Het boelestelsel diont te worden afge schaft. De arbeiders worden hierdoor op gejaagd en zoo gebeuren de ongevallen. Het scheidsgerecht dient grondig te worden her zien. De lieer DOBBELMAN (R.-K.) dringt aan op bespoediging van den bouw van bruggen over dj rivieren bij Arnhem en Nijmegen. Een Belvedërebrug is voor oeververbinding ongeschikt wat Nijmegen betreft. Met de ge meente dient overleg te worden gepleegd omtrent de plaats van de brug. De heer l'OLAK (S. D. A. P.) spreekt over het Rijkswegennet. De criliek, daarop alge meen uitgevoerd, is gedeeltelijk onbillijk. De goede wegen zullen dit echter niet lang blij ven, omdat de constructie van die wegen niet bestand is tegen het zeer zware ver voer. Er zijn gedeelten van hel wegennet, waar aan te veel, en gedeelten, waaraan te wei nig geld wordt besteed. Vele wegen worden te breed aangelegd, zooals die van Amsler- dam naar Laren en van Rotterdam naar Delft. Het rijverkeer heeft aan een weg van 0 Meter breedte genoeg. Op de wegen is, be houdens op enkele feestdagen, slechts een matig verkeer. Tollen dienen te worden af geschaft. Behalve op een enkele plaa(3 in Duitschland heeft spr. nergens ter wereld ooit een tol aangetroffen. Er zijn wegen, waar de toestand onhoudbaar is, waar op iedere 2 13 kilometers zich een tol bevindt. Hoe mter men tol betaalt, hoe slechter de weg meestal is. Het verwondert spr., dat de electrificatie der spoorwegen juist begonnen is op de locale lijn Den IlaagLeiden. Hier is locli geen sprake van een intens verkeer. Waar om is men bijv. niet begonnen inet do lijn AmsterdamBaarn. welke voel drukker is? De MINISTER VAN WATERSTAAT, èe heer VAN SWAAY. beantwoordt de sprekere in d-: volgorde, waarin zij spraken. Om spoedig tot een dergelijke reorganisatie van den ltijkswalerstaalsdiensl te komen, is de betreffende Staatscommissie zoo klein mo gelijk gehouden. De meerderheid daarin wordt echter niet gevormd door ambtena ren. Het komt herbaaldetijk voor, dat, in dien een builenlandsche aannemer lager in schrijft dan een Nederlandscne, hot werk toch aan den laatste gegund wordt. Men hoort dan echter niets er van. De Noder- landsche aannemers worden voldoende be schermd. doch men kan de builenlandsche firma's niet uitsluiten. Het splitsen van bestekken moet van ge val tot geval bekeken worden. De Minister breekt hier zijn rede af. De vergadering wordt verdaagd lot Don< derdag elf uur. Vergadering van gisteren. Suppl. Ooilogsbegiooting. Aan de orde is een wetsontwerp supple- toire oorlogsbegrooting voor 1923. De heer K .TER LAAN (S. D.) bespreekt een post voor herstel van klceding en uit rusting. Hij laakt daarbij het optreden van ie inspectie, die zeer streng was en heeft gewaarschuwd voor het geval dat aan dq kleeding iets ontbrak. De MINISTER VAN OORLOG, de heer VAN DIJK, zegt toe de zaak te zullen on derzoeken, maar vestigt er de aandacht op, dat de officier den menschen in elk geval eenige weken lijd heeft gelaten om de klee-> ding in orde te brengen. Bij lG4bis vragen de heeren MACIIIELSE (R.-K.) en K. TER LAAN (S.-D.) inlichtin gen over de fraudes bij de leveranties van zadels en bel verrichten van reparaties. De MINISTER zegt, dal de beide zorgiooze officieren zijn geslraft met oen boete van f 1200 elk, helgeen gedeeltelijk is hot be drag dat de Staat te kort kwam. Spr, keurt de handelingen sterk af. Het wetsontwerp wordt goedgekeurd. Statuten „De Dageraad". De heer BOON (V. B.) houdt een inter pellatie over de niel-goedkeuring dor slalu- ten van de Haagsclie afdecling der verccnt- ging „De Dageraad". Spr. zegl, dal hij deze interpellatie niet houdt, omdat deze Vereeniging hem sym pathiek is. Onze wetgeving staat op den grondslag, dal allo vereeniging toegelaten zijn, behalve die, welke verboden zijn. De koninklijke goedkeuring is bijna altijd verleend. Spr. verwijst naar de rede van den lieer Slote- maker de Bruine, in de Eerste Kamer ge houden. Het antecedent, dat de Minister heeft geschapen, is gevaarlijk voor volgende Rele»enlieden. l)e geloofsvrijheid wordt in Nederland bedreigd, o.a. door liet opliitscn van ds. Gravemeijcr tegen de Katholieken. Moei de Thorbcckiaansche leer weer los gelaten worden? Art. 109 der Grondwet geeft dezelfde vrij heid aan de belijders van alle godsdiensten. Als atheïsten volkomen gelijk slaan, dan mogen zij niet uilgesloten worden van de burgerrechtelijke voorrechten, die de ko ninklijke goedkeuring verleent. Als de Mi nister de vereeniging onzedelijk acht, waar om gelast hij dan geen vervolging? Spr, zou vele vragen kunnen stellen, doch hij be paalt zich tot C-ën. n I deze: Is de Minister niet van meening, dal de weigering der Kon. goedkeuring op de ge wijzigde Stalulpn van de Haagsclie afdce- ling der vereeniging „De Dageraad" in strijd is met de Grondwet en de wet van 22 April 1855 S. 32? De Vrijzinnige slaalkunde slaat pat voor de vrijheid van meenings-uitingen. Als de bolsjewisten bier de baas waren en de Ka- tho i-ken onderdrukten, zou de vrijzinnig heid ook voor hen opkomen. De MINISTER VAN JUSTITIE, de heer HEEMSKERK, vr.v/;t of dit een interpel latie is. De inlcrpellanl vraagt geen inlich tingen, maar spreekt zich uit over de daden der Regeering zonder die gevraagd te heb- Naar :t Engelsch van LEONARD MERRICK. Geautoriseerde vertaling van Mej. E. II. 11) Zij hadden een kennis uit Londen ont moet, een zanger, en Lee, de hoogmoedige, had hem vol blijdschap aan haaT voorge steld. De zanger, een knappe man, maar Keen lieer, verloor in zijn verlangen, om hoffelijk te zijn, wel eenigszins de beleefd heid uit het oog en fixeerde haar wat te sterk, terwijl hij zijn knevel opdraaide en met de ellebogen op de café-tafel ging leu nen. Zijn schouder verdrong Lee hoe langer hoe meer; dj conversatie werd letterlijk een samenspraak. De kunst om een man af te Schepen zonder lompheid, is niet iedere vrouw gegeven; dit is inderdaad iets, dat slechts den zeer wèl-opgevocden aangeboren is. In ieder geval was hel Ownies schuld; zij beschouwde zulk een onbeschaamdheid als een compliment en deed niet haar best, om met waardigheid te remmen. Lee keek hoe langer hoe boozer, zijn lip- Pen gingen hoe langer hoe meer uitsteken en niet zoodra had de Engelschman met Vce! complimenten afscheid genomen, of zij *3.8 haar man in een nieuw licht. Hij stond op van zijn stoel en legde de "ard op haar arm; zij voelde, dat zij trilde, jtoar hij zei niels. tot zij een paar stappen padden gedaan Zij keerde zich lot hem half «rsehrikl, half uitdagend. »^al is er?" vroeg zij. „Wat scheelteer „Pas op, dal j?1 nooit weer tot dien kerel spreekt," riep hij schor. „Hoor jeDat wil ik niet. Haal h?t nooit in je hoofd om tegen hem te spreken. Als je hem ziet, moet je hem voorbij gaan. Is dat de manier, waarop een fatsoenlijke vrouw zich ge draagt? Daar te zitten, enVervloekt zij hijl Ik had hem de glazen wel in het ge zicht willen gooienI" Zij was ontsteld en boos tegelijk. Zij trachtte hem op zijn plaats te zetten door haar toon van spreken. „Ben je dwaas?" riep zij, zoo ferm als zij het maar zeggen kon. Jk geloof, dat je ver geet, lol wie je spreekt 1" „Ik spreek tot jou!" hijgde hij; „ik spreek lot mijn vrouw. Vergeet jij dat ook niet. Je hebt met h?m geflirt en dat weet je heel goed. Je zat daar met hem te flirten, met je man tegenover jel Je zat te flirten met dien leelijkcrd, dien je nooit te voren gezien hebt, en dat. waar je man tegenover je zat." Hij stond stil met opgewonden handgebaren. Met mij was je niet zoo gul, hè! Iedere man mag je zeker het hof ma ken, als hij maar blank is, nietwaar? Maar wees voorzichtig!.Je kent mij nog nietl" „Stil," zei ze. „rn 's Hemelsnaam! De menschen kijken naar je!" Zenuwachtig riep zij een koetsier aan, en gaf hem den naam van het hotel. In het rijtuig waren Lees verwijlen zóó heftig, dat zij de portierraampjes dichttrok, opdat zijn slem toch maar niet door de voorbijgangers zou gehoord worden. De af stand tusschcn hel café en het hotel was maar lcort ;ïn nog geen vijf minuten waren zij er. Zij sprong uit de vigelanle en haastte zich naar de slaapkamer, terwijl hij den ril betaalde. Toen hij daar wilde binnengaan, vond hij, dat zij de deur afgesloten had. ITij riep haar, maar zij antwoordde niet. Toen beukte hij op de paneelen, en om schandaal te voor komen, draaide zij den sleutel om. „Moet dit d^n hcelen avond zoo gaan?" vroeg zij, naar de bel loopend. „Als je mij wilt slaan, bel ik om den gérant." Haar angst, dat hij geweld zou gebrui ken, zooals zij dien wel een oogenblik had gevoeld, was in het rijtuig bedaard; maar het was het wreedste, wat zij op hel oogen blik wel zeggen kon. Zij had de hand al aan den schelknop, schijnbaar in de grootste op gewondenheid. Die bedreiging, de gedachte, dat zij hem in staat achtte te slaan, ontnuchterde hem. Met beschaamden blik trad hij binnen. „Je behoeft niet bang te zijjn, dal ik je kwaad zal doen," mompelde hij. „Neen? Hoeft dat niet? Hoe kan ik daar nu van op aan? Ik wtet ander3 niet, waar jij wel toe in slaat bent, jou ruziemaker; jou lafaard...." Hij deinsde terug en keek eerst zwijgende naar den grond. Toen begon hij, schor: „Ik wilde je niet plagen. Het spijl mij. Ownie, ik zal 'l nooit weer doen!" Zij zag, dat zij de omstandigheden be- heersc'ile. Zij liet don schetknop los, haar toon kreeg iets plaagachligs. en vinnig ant woordde zij: „Je zult er ook niet meer toe in de gelegenheid korr.en! Vlei je maaj niet! Je hebt mij nu laten zien wat ik verwach ten kon; ik wil niet met je samenleven." Ofschoon die woorden zinledig genoeg waren, onlslel-de hij er toch van. In doode- lijken schrik deed hij oen schrede naderbij en riep weer: „Ownie! Het spijt mij!" En al weer: „Het spijt mij, Ownie." „Hel kan mij niels schelen, of het je spijt, of niet," smaalde zij. Zij was nu vol kome» kalm. „Zoo waar, hel kan mij niels schelen. T Is wel gemakkelijk, orn le zeggen, dat het je spijt, nadat je eerst naar hartelust tegen mij uitgevaren bent en mij beleedigd hebt. Ja. beleedigdl.Och, eigenlijk had ik ook niet anders kunnen verwachten. Ik schaam mij nu, dat ik je getrouwd heb, enkel een man een man als jij zou zoo spreken tot een vrouw." Zij zag hem sidderen. En dit herinnerde haar ineens aan een hond, dien Harris placht te slaan. Er volgde een pauze, waar in zij met voldoening den uilslag van haar smaal rede gadesloeg. Na enkele seconden wendde zij zich af en begon hel haar los le maken aan de toilet tafel. „Het kwam, doordat ik jaloersch was," stamelde hij. „Ik kan het niet helpen; ik wilde je niet opzettelijk beleedigen. O, nc-em dat toch terug; zeg niet, dat je je over mij schaamtl Yerlrouw mij en je zult eens zien hoe goed ik voor je zal wezen in liet ver volg. Ik heb je lief, o, ik heb je lief. Je weet, hoezeer ik je liefheb. Kijk eens in den spie gel. Zie eens hoe mooi je benl. Dan kan het je toch ook niet verwonderen, dat ik ja loersch ben. Kijk eens naar j» haar, hoe zacht dat is. En je huid.... Die voelt aan als een bloem! Ik zou voor je willen ster ven 1 Het maakt mij gek je zoo naar een anderen man te zien kijken. Ik weel. ik weet zeker, dat je er r.iets mee bedoelde, maar toch kan ik het niet hebben. Ownie, ver geef het mijl" Zij gaf geen antwoord, liep rusteloos hel vertrek heen en weer en wierp haar man tel op het bed. Haar pantoffels lagen naast een leunstoel en daar ging zij in zitten, over haar schoenen gebogen. In een ommezien lag hii oo de knieën voor haar en trachtte haar handen te vat ten. Zij rukte ze los met een gebaar van af keer en vouwde ze achter het hoofd. „Ik schaam mij waarlijk." herhaalde zij. „Je hebt iels heel leelijks tegen mij gezegd. Ik zou mij door iederen blanke hel hof laten maken, hè? Toch zou geen blanke bruut genoeg zijn mij dit te zeggen." Hij stak andermaal de handen uit, maar nu niet om haar le liefkoozen, maar als om de dolksteken af te weren. di<* zij hem met haar gezegden toebracht. De tranen spron gen hem in de oogen, en, met een rilling van machtsbewustzijn, zag zij er een langs zijn zwart gelaat druppen. „Vergeef mij!" smeekte hij. „Hel is mijn verdiende loon door niet naar hun raad te luisteren," ging zij voort. „Ik had kunnen voelen hoe je zoudl zijn. Je kan het niet helpen, dut je jaloersch benl? Met wolk recht ben je jaloersch? Hoe durf je zulk een woord tegenover mij gebruiken? Denk je dan, dal ik nooit meer lol cenigen blanke kan spreken, oindal ik jou trouwde?" „Ik deed ook verkeerd!" riep hij. ,-,Ik weet, dal ik je verkeerd aan deed. Maar zeg nu niet, dal je je schaamt. Die jalocrschheid komt juist, omdat ik een kleurling ben; vat je dat niet? Tracht die verzacliler.de om standigheid voor mij in aanmerking le nemen. Zie je het niet inMij is mijn kleur geen oogenblik uil de gedachte; ik vergeet ze nooit, en toen je daar zoo zat te praten en te praten legen h"»m. haatte ik hem, omdat hij blank was. Maar ik zal nooit weer klagen; dal zweer ik je. Je kunt doen zooals je wilt; ik weet. hoe goed je bent." (Wordt vervolgdV.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1924 | | pagina 5