In de Brievenbus.
„El was iemand, die heel, heel veel van
haar hield. Zij werd zijn vrouw en hij
maakte haar zóó gelukkig, dat zij zich hee-
:emaal niet meer eenzaam voelde. Maar na
eenige iaxen stierf hij."
„Ochl" riep Dick, die aandachtig naar
het verhaal luisterde, nu uit. „Wat was ze
ongelukkig I Ze was dus weer even een
zaam als vroeger."
„Nee, niet zoo eenzaam als zij geweest
was, want ze had kinderen, die een groote
troost voor haar waren en haar minder een
zaam maakten."
„Waren het jongens?"
„Drie van hen waren meisjes, die doiveel
van haar noedar hielden en er was één
>ongen en die was haar grootste troost, om
dat hij zoo veel op zijn vader leek en ook
izijn naam droeg. En vanaf den tijd. dat hij
izoo groot was als Eefje, begon hij zijn moe
der op allerlei manieren te helpen en voor
thaar te zorgen. Hij was altijd heel lief voor
haar. Maar toen hij een man geworden was,
moest hij van haar weggaan, heel ver over
de zee."
„En toen
„Toen vergat hij haar niet- Hi] bleef even
weel van haar houden en hij schreef haar
elke week een dikken brief, zoo lang hij
leefde
„Stierf hij toen ook?" vroeg Dick angstig
jömsterend
„Ja; op zekeren dag kreeg zijn arme moe
der het antoattsnda bericht, dat hS gestar-
ven was."
„Was zij toen niet vreeselijk bedroefd?"
.Natuurlijk en er was maar één ding.
dat haar troosten kon. Haar zoon had haar
een kleinen jongen nagelaten, die naar Hol
land komen en bij haar inwonen zou. Toen
herinnerde zij zich, hoe goed en lief haar
•agen zoon reeds als kleine jongen voor
Ihaar, geweest was en zij hoopte, dat haar
kleinzoontje die plaats nu zou innemen."
Bep hield op met vertellen, maar Dick
saai geen woord. Alteen boog hij zijn hoofd
wat dieper.
„Eindelijk kwam de jongen," ging Bep
voort; .maar och, wat een teleurstelling
was datl Hij leek precies op dien eersten
jongen, dat wil zeggen: zijn haar. zijn oogen
en zijn heele gezicht leken op hem, maar
5n zijn manier van doen en in hetgeen hij
zei, was hij heel anders. Het kwam nooit
5n hem op, zijn grootmoeder eens te troos
ten of lief tegen haar te zijn; hij dacht al
leen maar aan zichzelf. En wanneer hem
iets niet aanstond of hij zijn zin niet kreeg,
werd hij erg driftig en zei hij allerlei onaar
dige dingen. Hij mopperde, als zijn groot
moeder hem vroeg haar bril even te halenl
hij gaf haar nooit een zoen, behalve 's mor
gens en 's avonds en dan kuste hij nog
jneestal in de lucht; hij zei nooit, dat hij
wan haar hield, wel dat hij haar jongen niet
[wilde zijn."
„En daarom Meld zi_ niet mrrr van hem"
zei Dick uitdaeend, terwijl hij zijn gloeiend
gezicht naar Bep ophief en haar onderzoe
kend aankeek.
„Zij hield nog altijd van hem en dat was
Suist zoo jammer. Zij kon het niet helpen,
pat zij van hem hield Als een vreemde jon-
peD zoo tegen haar geweest was, zou zij
zich daar niets van aangetrokken hebben,
maar wanneer een jongen met de oogen van
haar zoon, met zijn stem en zijn naam te
lgen haar zei: „dan ben ik uw jongen met
len wil ik ook nooit meer uw jongen zijnl
„Bepl" riep Molly's stem op dit oogen
blik aan de deur, „Grootmoeder vraagt, of
Se alsjeblieft beneden in de zitkamer komt"
En met een haastigen zoen op zijn voor
hoofd zette Bep Dick in de vensterbank en
£jng raar beneden.
Hij bleef daar eenigen tijd rustig zitten,
met zijn armen op het kozijn, terwijl zijn
krullebol op zijn armen rustte. Dick had
nog nooit in zijn jeugdig bestem zóóveel
dingen gehad om over na te denken als op
dit oogenblik.
Molly en Eefje sprongen al babbelende
door de kamer, terwijl Juf haar jurken te
voorschijn haalde.
„Tante Anna is beneden in de zitkamer,"
kondigde Molly aan, terwijl zij naast Dick
op de vensterbank klora, „en we mogen alle
maal beneden gaan thee drinken."
„En er zijn lekkere koekjes," zei Eefje,
„nrij heeft ze gezien!"
„0, heerlijkl" juichte Molly. „Dick," ping
(IB plotseling voort; „Dick, slaap je?"'
Zij trok Dick aan een arm, maar hij
duwde haar weg.
„Dick heeft zoo'n kleurl" zei Eefje, ter
wijl zij tusschen de armen van haar broertje
door gluurde.
-JDan krijgt hij zeker mazelen!" riep
Molly uit. „Dick, denk je, dat je mazelen
krijgt?"
„Wees toch eens stil," zei Dick nu, zich
nog meer in een hoek der vensterbank nes
telend. Hoe kan ik nou over iets denken, als
je zoo'n leven maakt?"
„Waar wil je dan over denken?" vroeg
Molly.
„Over een massa dingen," antwoordde
Dick. .Jongens en mannen hebben altijd
een massa dingen om over na te denken."
„Meisjes ook!" zed Mollv. Maar in het
volgend oogenblik streek Juf met een groote
natte spons over haar gezicht, waardoor
haar voor eenige seconden het zwijgen werd
opgelegd.
(Wordt vervolgd).
Waarom de lisbaer altijd In het
Hooge Noorden moet wonen.
Lang, heel lang geleden woonde de fa
milie Bruin midden in een groot bosdh.
Het gezin bestond uit Vader en Hoeder
Bruin en de jeugdige Bruintjes: Béri, Bxrig-
vel en Teddy.
Zij woonden in het bos ah, omdat hun
bruine vacht zoo goed overeenkwam met
de kleur van de stammen en takken der
boomen. Dit was werkelijk van veel ge
wicht voor hen, want aan den zoom van
het bcsbh woonde mijnheer Mensch, die een
groot vijand van de familie Bruin wae.
Maar omdat de Bruintjes zich zoo goed
tusschen de boomen van het woud verstop
pen konden, wae het hem tot nu toe nog
niet gelukt één van hen gevangen te ne
men öf neer te schieten.
Op zekeren morgeD vroegen do Bruin
tjes aan hun vader, of ze ©ens een eindje
met hun driën mochten wandelen.
„Ja," zei Vader Bruin, dat mogen jullie,
maar op één voorwaarde en die is, dat je
vooral niet dicht bij het huis van mijnheer
Mensch komt. AV je het toch doet, zul je
zwaar gestraft worden."
,,En denk er aan, dat jullie vóór het
eten terug rijn," voegde Moeder Bruin er
aan toe.
„Wij zullen er voor zorgen, dat beloven
wij ui" zeiden de drie Bruintjes.
En zij begaven zich onder vrooüjk ge
zang (jullie zondt het misschien gebrom
noemen) op weg.
Na een tijdje zei Teddy, de jongste van
het drietal
„Wat zou ik graag eens heel even willen
zien, in wat voor soort huis mijnheer
Mensch woont. Kijken alleen geeft natuur
lijk niets."
„Maar we hebben Vader en Moeder be
loofd, dat we niet dicht bij rijn huis zouden
komen," brachten zijn zusje en broertje
hier tegen in.
„We hoeven er ook niet dicht bij te
komen," zei Teddy weer. „We kunnen er
best op eenigen afstand naar kijken,
ga er in elk geval heen. Jullie kunt hier
blijven wachten, als je bang bent om mee
te gaan. Maar denk er aan: als je 't aan
Vader of Moeder vertelt, zal ik allen honing
voor jnllie neus weglikken!"
De ondeugende en eigenzinnige Teddy
Bruin liep nu in de richting van het buis,
dat door mijnheer Mensch bewoond werd.
Na een tijdje kwam hij voor een hooge
schutting te staan, die het huis aan alle
kanten omgaf. En als hij nu nog maar tevre
den geweest en omgekeerd was, zou het
zonder ongelukken afgeloopen zijn. Maar
nu hij éénmaal zóó ver was, wilde hij er
meer van zien.
„Ik klim boven op de schutting," zei hij
in zichzelf en kijk, hoe het er aan den an
deren kant uitziet. Daarna ga ik weer
terug."
Hij kloon op de schutting en keek be
hoedzaam om zich heen, of bij mijnheer
Mensch ook ontdekken kon en wat er al zoo
in zijn tuin stond. Hij zag echter niemand
en het eenige wat hij behalve groenten,
aardappelen en boomen bespeurde, was
een bak met witte verf en een kwast, waar
mee mijnheer Mensch bezig was te verven.
De bak stond vlak bij de schutting.
Ëloteeling hooede Teddy een gehad. Hjj
keek op en zag, datmijnheer Men© 3
naar hem stond te kijkenP
Hij schrikte zóó geweldig, dat- hij, vó
hij wist, wat er eigenlijk gebeurde, van
schutting tuimelde en in de bak met ve
viel. b
Toen hij er hijgend, proestend en sni
vend uitkrabbelde, kantelde de bak om a
stroomde de verf over hem heen, zoodat le
nu heelemaal wit zag en er geen bruin ple
je meer aan zijn lichaam te bekennen wa >i
Mijnheer Mensch stond te 6ahudden v c
het lachen, 'fc Was ook zoo'n potsierli e
gezicht!
Teddy Beer laohte echter niet. Druipn ij
en over zijn geheele lichaam rillend, moe j
hij nu weer op de schutting klimmen en
aan den anderen kant afspringen. Maar p
al ontkwam hij ook aan de straf, die mijn
heer Mensch hem toegedacht had z
verdiende loon ontging hij toch niet.
Natuurlijk durfde hij zooals hij er
uitzag niet naar huis gaan. Vader z
Moeder zouden hem dadelijk vragen, waft
hij gezeten had. Hij ging daarom ee y
naar de beek om de witte verf af te w
söhen, zoodat bij weer een mooi, bn t
beertje zijn zou. p
Toen bij de beek bereikt had, stapte ja
in het water. Maar hoe hij ook plaste, lau
den schuurde, telkens opnieuw onder do
en zich uitschudde, de witte verf wilde 7,
niet afHet was namelijk een bijzond* a
soort.
Dien geheelen dag, den nacht en nog e j
dag en een nacht liep bij doelloos door 1
boech te zwerven. Nu pas besefte hij, b -
veilig hij in zijn bruine vacht geweest wi
want nu werd hij verscheiden koeren d.i*
rijn vijanden, die hem al m de verte ond
scheiden konden, aagevallen en het sche r
de telkens maar heel weinig, of hij schc a
er het leven bij in. pj
Och, och, wat was hij vroeger iooh
lukkig geweest bij Vader en Moeder, B z
en Ruigvel. En wat was hij nu ongeluk! i
in zijn witte vacht!
Langzamerhand werd het hem duideli ii
dat hij zijn mooie bos oh, waar hij zo a]
onbezorgde jeugd had doorgebracht, vei
ten moest. Hij was er nu niet veilig me xt
Steeds verder en verder liep hij, tot
hij eindelijk kwam m streken, die altijd
zijn van sneeuw en ijs. Daar stak de kkj
van zijn vacht niet meer af tegen de i le
ge ving en daar zijn hij en zijn nakomd M
gen blijven wonen.
Zoo komt het, dat de IJeberen, soa
de meneeben hen noemen, m het Hoc j
Noorden moeten wonen. lf
Come had zich al zoo dikwijls afgevrsa 111
hoe het er toch wel binnen in een briev
bus zou uitzien. Ze vond het altijd heer
om brieven voor haar vader op de ba 1
mogen dom. Als ze op haar temen etc
kon ze net bij de gleuf, waar de brie
in moesten. Eventjes bleef ze dan al
staan om den brief te hooren vallen.
maakt© zoo'n leuk geluid.
Eens op een nacht gebeurde er iets t
derlijks. Ze werd wakker en sag aen 'ti
teneinde van haar bed een groote roc be,
brievenbus staan. Precies eender als d»
den hoek van de straat, waar Come wx
da Corrie sprong overeind en gluurde d
de brievengleuf naar binnen. ze
ndete zien. Toen voelde ze zich
klein worden, o zoo klein, tot ze op 't 1m
precies alsof ze ook een brief was. door
gleuf in de bus viel.
Tusschen anders niets dan brieven k*
ze terecht. Er waren er wel honderd op
spraken allemaal door elkaar. Ze verteld
wat de menschen hadden geschreven
de een vond zichzelf al belangrijker
de ander.
Het was zoo'n leven, dat Corrie er ni
van kon verstaan en daarom vroeg ze;
Praten jullie niet allemaal zoo dl,
elkaar. Ik kan er niets van verstaan enj
zou graag willen weten wat dat kleine ri
briefje daar te zeggen heeft. Het is vi
door een klein meisje geschreven.
Maar een groote gele envelop zei hl
boos;
Wie ben je en hoe kom je hier?
bent geen brief, want er zit geen postz
op je. JPfe bent oen postpakket m dan 1
je fei er mebl