Honig's
Maïzena
No. 19677.
LEIDSCH DAGBLAD, Vrijdag 2 Mei.
Tweede Blad. Anno 1924.
EERSTE KAMER.
IS
BINNENLAND.
FEUILLETON.
HET PLEEGKIND VAN DE
DRIE CELIBATAIRS.
(Zitting van gisteren.}
Staatsbegrooting.
De algemeene beschouwingen over de
Biaaüegrooting oyer 1921 worden voorl-
^De' heer COLIJN, MINISTER VAN FINAN-
CIcN, zet zijn rede voort.
Spr. vangt aan met enkele opmerkingen
jjver de Bankpolitiek in aansluiting op de
léde van den heer Wibaut, en in verband
met de artikelen over dit onderwerp in het
„Haagsch Maandblad". Dat de circulatie
bank de bevoegdheid zou hebben om een
rechtstreekschen invloed te oefenen op de
uilgaven van den Staat, is door den Minis-
ter°niet beweerd. In de M. v .A. heelt spr.
'duidelijk gezegd, dat die bevoegdheid be
hoort in hoogste instantie van den Staat.
Èen andere zaak echter is het financieren
van die uitgaven en in dit opzicht is do
Staal debiteur van de Bank evenals ieder
ander. De Bank heeft het recht credieten te
weigeren, wanneer zij dat financieel-econo-
misoh noodzakelijk acht. Dit standpunt
wordt ook ingenomen door andere landen;
spr. herinnert aan de goud-discontobank in
Duitschland, die zal worden opgericht. Spr.
juicht dan ook do houding der Bank-directie
;oe; deze moet ook haar eigen soliditeit in
et oog houden.
Wat de nooduilkeering aan de gemeen
ten betreft, het eerste argument van den
Keer Wibaut is niet krachtig. Immers de
toezegging van Minister De Geer was niet
zoo bindend en in diens begroeting kwam
niets voor van een post voor de financie
ring dier uitkeeringen. Het tweede argument
was, dat de gemeenten het zoo noodig heb
ben. De heer De Geer noemde in dit verband
nivelleering der gemeentelijke belastingen
door een correctief vanwege het Rijk. Er is
wel reden voor een algemeene herziening,
maar dat zijn geen argumenten voor de
nooduitkeering over 1923. Het is waar dat
de gemeenten zwaarder lasten hebben te
dragen gekregen ingevolge de wet van '97
en van de Onderwijswet van 1920, maar
daartegenover staan b.v. ten aanzien van de
laatste wet zulke groote Rijksuilkeeringen
dat b.v. Amsterdam 75 millioen meer ont
vangt dan vroeger en de nieuwe onderwijs
uitgaven voor die stad dat voordeclig saldo
lang niet vorderen. De motie-Wibaut zou
dus door spr. niet kunnen worden uitge
voerd, werd zij aangenomen. Spr. herinnert
aan zijn antwoord aan den heer Oud in de
tweede Kamer.
Spr. komt daarna lot zijn dekkingsplan.
en betoogt, dat er geen verschil bestond
tusschen het financieele dekkingsplan uit
de Millioenennota cn vat de Memorie van
Antwoord. De verschillen komen alleen
hierop neer, dat de inhouding der perio
dieke verhoogingen een jaar wordt verscho
ven (tot 1 Januari 1925) en dal de beper
king op de Staatsuitgaven van f 50 tol
f 40 millioen (in feite f 43 millioen) werd
teruggebracht. De heer Wibaut had het be
ter gevonden wanneer er geen cijfers waren
genoemdl Maar wat een critiek zou er zijn
losgebroken, wanneer men voor de dekking
van een tekort f 130 a f 140 millioen al
leen met enkele vage frasen was gekomen?!
Mon zou meer dan gewoon gek geweest
moeten zijn wanneer men de effectieve be
sparing op de Staatsuitgaven voor het eer
ste jaar op f 50 millioen had geraamd; do
Millioenennota deed dat dan ook niet; in
tegendeel 1
De criliek van den heer Wibaut richtte
zich speciaal tegen het tempo der bezuini
gingen. Spr. kan zich dat niet begrijpen!
Hij zou zich kunnen begrijpen, dat iederen
morgen een Kamerlid hem op het Departe
ment de vuist in de lendenen zou leggen,
en hem zou toevoegen: „Schiet toch opl Er
is zoo'n haast bijl" Maar hoe kan men zeg
gen: „Doe toch kalm aan"?
Als het dekkingsplan is uitgevoerd, blijft
er over 192G f 30 millioen over, die nog
moeten worden gedekt. De vlottende schuld
bedraagt f 115 a f 128 millioen; Ouderdoms
fonds, tekort 1924. e.d. verhoogen dit be
drag tot f175 a f200 millioen, wat nog
moet worden geleend voor den gewonen
dienst; met wat er nog moet worden ge
leend voor den buiiengewonen dienst be
loopt het te leenen bedrag f 300 a f 350
millioen. De renle schallende op G pCt., zal
in 1926 dus de gewone dienst belast worden
met 130 millioen. De Minister van Finan
ciën, die in 1925 zal optreden, zal niet over
rozen gaanl Hoe kan men dan de spoed te
grool vinden? Spr. heeft geen aansporing
noodig, maar de spoed is naar zijn smaak
nog niet voldoende.
Spr. haalt een artikel van prof. van Blom
uit „De Gids" aan, die een Regeering, welke
de Bezoldigingsbesluiten handhaaft, het lot
van „hangen" gunt, en de Regeering, die
het bij de wijziging der Bezoldigingsbeslui
ten laat en de oudere plannen niet uitvoert,
het lot van vierendeelen. Spr. is het daar
mee volkomen eens. Nu becritiseert de heer
Wibaut de wijze waarop de salarisverla
ging is „gedecreteerd". Van decreteeren is
geen sprake geweest; de vermindering der
verlaging voor gehuwden lot 5 pCt. voor-
loopig, is b.v. vrucht van georganiseerd
overleg. Maar overleg mag geen medezeg
genschap worden; immers de verant
woordelijkheid berust niet bij de organisa
ties, maar bij de Regeering.
Tot de rede van den heer Mendels ko
mende. zegt spr., dat hij de juridische be
schouwingen van de overweging aan den
Minister van Justitie zal overlaten.
Wat den cisch van christelijk levensbegin
sel ten aanzien van een eenmaal afgelegde
belofte beteekent, hooge eisch van dat
beginsel is om schuld te belijden, wanneer
men heeft gezondigd cn daardoor ramp
spoed zou komen over het gansche volk. De
intrekking van art. 40 is niet als oisch ge
steld bij het overleg; wel eischtcn de orga
nisaties dat art-, 40 niet zou worden inge
trokken, en dat is voor de onderhandelingen
een barrière gewèest.
De heer HEEMSKERK, Minister van
Justitie: Zij stelden als principe, dat afge
zien van art. 40 de Regeering niet het recht
had de salarissen eenzijdig te verlagen 1
Minister COLIJN zet uiteen, dat totale
ontwapeening een bezuiniging zou brengen
van 50 millioen. Niemand wil echter totaio
ontwapening; men wil althans nog 'n soort
van politieleger. Dat zou 15 k 20 millioon
extra kosten, zoodat de bezuiniging f 30 A
f 35 millioen zou bedragen, hetgeen met de
bezuiniging der Regeering op de defensie
een verschil maakt van pl.m. f 20 millioen.
Dat geeft toch geen insnijdend ander as
pect aan de zaak
De heer MENDELS (S.-D.)„Geldon die
cijfers voor leger en vloot t"
Minister COLIJN antwobrdt bevestigend.
De Regeering houdt voortdurend haar aan
dacht gevestigd ook op mogelijke bezuini
ging op leger en vloot.
Spr. komt daarna tot het vraagstuk der
belastingen. Verlaging daarvan is absoluut
noodzaïcelijk, zoodra het budget sluitend is
gemaakt. Alleen kan de druk thans worden
verschoven door overbrenging van directe
naar indirecte heffingen. De vertering moet
meer belast worden dan de besparingdat
is noodzakelijk met het oog op de kapitaal
vorming, cn deze ia weer noodzakelijk voor
do volkswelvaart. Hot laagste cijfer, dat
spr. heeft gevonden aan kapitaal, noodig
voor iederen nieuwen arbeider, beliep
f 12.000, zoodat Nederland f 300 millioen ka
pitaal noodig beeft voor de 25.000 arbeiders
die op de markt komen.
Het vraagstuk, of de financieele deser
teurs kunnen worden achterhaald door de
successiebelasting, is in onderzoek, doch
spr. is weinig hoopvol gestomd. De erfgena
men b.v. die in het buitenland wonen, kun
nen niet worden aohterhaald, zoodat de op
brengst niet groot zal zijn. Men moet boven
dien bedenken, dat niet allen deserteurs
zijn, maar dat er ook verjaagden zijn.
Kan de ondernemerswinstbelasting van
den heer Wibaut uitkomst brengen? Deze
H gebleken een progressieve winstbelasting
op de naamlooze vennootschappen te zijn,
en die is van spieker niet te verwachten,
alleen reeds, omdat dan progressie dubbel
zou worden toegepast, eerst op de winst,
later op het inkomen. Spr. voelt wel voor
ec-n proporlioneele winstbelasting in de
plaats van de dividend- en lanlièmebelas-
ting, en spr. wil de idee wel overwegen
De meerdere opbrengst zou echter vermoe
delijk niet opwegen tegen het enorme voor
deel van de gemakkelijke inning der divi
dend- en tantièmebelasling. Spr. heeft dal
eerste voordeel laten nagaan over 1910
1913 over 80 vennootschappen en is lot het
resultaat gekomen, dat 1/7 van de winst
als reserve wordt opgelegd, zoodat de meer
dere opbrengst der proporlioneele winslbe
lasling f 2 millioen zou bedragen; een
voordeel, dat niet opweegt tegen de totale
omwerking der belasting en de toename
van het personeeL
De tariefsherziening zal van algemeen
karakter fiscaal zijn. Laat de heer Van der
Berg niet te bang zijnl Spr. ziet naar En
geland en de budget-speech van Philip
Snowden. Engeland had altijd den naam
van den vrijhandelsslaat bij uitnemendheid;
spr. herinnert aan de Mc Kenna invoerrech
ten, aan de beetwortelsuikertarieven, aan
de bescherming der kleurstoffen, aan de
safeguarding Industries Act, e.d. Men neemt
daar dan geen doctrinair vrijhandelsstand-
punl in. Spr. is niet bereid een algemeene
machtiging te vragen om beschermende
maatregelen te. kunnen nemen bij minislro-
rieel decreet; wel zal de Regeering het noo
dig kunnen oordeelen om de machtiging te
vragen voor speciale gevallen, zooals voor
de schoenenindustrie.
Spr. vat zijn rede kort samen cn bejoogt
daarna, dat de Regeering een beroep doet
op die partijen der oppositie, die willen
samenwerken voor het volbrengen der na
tionale taak van de eerste orde. Daarmee
behoeft de Regeering de vraagstukken, die
haar het eigen karakter geven,- niet onge
regeld le laten. Spr. maakt de woorden van
Burke toepaselijk .op de rechterzijde: „I
risk odium; if I succeed and contempt if
I fail". De rechterzijde heeft zichzelf be
voegd verklaard, om het land te helpen uit
dezen diep-dfoeven financieelen toestand;
de heer Ruys heeft gelijk gehad, door in
1918 de Kabinetsformatie aan te durven,
die spreker zelf weigerde omdat hij een
rechtsche formalio onmogelijk achtte;
daarmee heeft de heer Ruys het land een
groolen dienst bewezen. Wanneer de rech
terzijde echier thans faalt, zal zij alle aan
sprakelijkheid op de Regeering moeien laten
varen. In verband daarmee herhaalt spr.
Burke's woord.
De heer VAN EMBDEN (V.-D.) repli
ceert om nog eens zijn slandpunt in zake
de weerbaarheid te verdedigen. Hij laakt
het, dat steeds een sfeer van onrust en wan
trouwen wordt gehandhaafd om de mili
taire uitgaven door te zeilen. Als dolleman
gaat men voort deze op te drijven en den
waan te wekken, dat verdediging moge
lijk is.
Laat men spr.'s motie verwerpen, de ge
dachte, die er aan ten grondslag ligt zal
doorwerken. Zenuwachtige angsl voor wat
het onderzoek kan opleveren, zal uit de
verwerping blijken. Spr. weel, dat de offi
cieren jaarlijks de actie der anli-mililaris-
ten volgen en zij welen wat de chemische
oorlog beleckent. De hulpeloosheid daar
tegen zal naar het einde voeren van het
militarisme.
De heer VAN LANSCHOT (R.-K.) verde
digt zijn opvatting, dal eigendom natuur
recht is, tegenover den heer Wibaut en be
strijdt nogmaals hei manifcst-Wibaut; diens
plan zou er loe leiden, dat geen kapitaal
meer beschikbaar zal worden gcsleld voor
particuliere ondernemingen.
De heer WIBAUT (S.-D.) begrijpt niet
waarom do lieer De Veer niet voor spr.'s
motie kan stemmen aU hij zoo overtuigd is
van de juistheid daarvan. Gaarne wijzigt
spr. zijn molie zóó, dat de lieer De Veer
er voor kan slemmen, mils de bedoeling
dezelfde blijft.
Spr. ontkent, dat de gemeenten vaak le
veel voor het onderwijs hebben ontvangen.
Amsterdam zeker niet.
Wat het tempo beftreft, betoogt spr., dal
er een andere weg was geweest om tot be
zuiniging te geraken. Vooral had de Minis-
ten minder verzet moeten uitlokken, het
geen wel mogelijk was geweest als meer
overleg was gepleegd dan thans het geval
was.
De progressieve winstbelasting acht spr.
iets anders dan de Minister zich denkt. Spr.
wilde vooral onmiddellijk effect van deze
belasting. Het onderzoek, dat de Minister
heeft ingesteld, acht spr. weinig sprekend.
Spr. is bekend, dat er een aantal inspec
teurs van belastingen zijn, die verklaren,
dat de verhouding van de winsten, die niet
worden uitgekeerd, veel en veel grooter is
dan 1/7; dat zij soms zevenmaal zoo groot
is. Spr. adviseert den Minister ook elHers
inlichtingen in le winnen en niet alleen bij
tegenstanders van deze belastingen. Dan zal
hij nog andere inlichtingen krijgen.
De heer DOBBELMAN (R.-K.) repliceert.
De heer MENDELS (S.-D.) ziet af van
repliek, maar wil alleen wijzen op de dure
wijze waarop de pacificatie op onderwijs
gebied tot stand is gebracht. Overigens
wijst hij op de banken, die veel bezuinigd
hebben door inwendige organisatie.
Minister RUYS DE BEERENBROUCK
antwoordt. Hij handhaaft tegenover den
heer Van Embden de opvalling, dat ons
leger onmisbaar is. Verder verdedig! hij
zijn stelling, dat de linkerzijde de uitgaven
nog meer zou hebben opgedreven, als spr.
zich daarlegen niet had verzet.
Minister COLIJN zegt, dat hij in Novem
ber 1922 wel een onderzoek heeft gewijd
haar de delensie, maar dat hij voorop stel
de, dat er een defensie zou zijn. De heer
Van Embden heeft als uitgangspunt geen
defensie.
Bij de banken heeft men bezuinigd door
velen te ontslaan en de salarissen le ver
lagen.
Overigens licht spr. nog eenige gedeelten
van zijn rede nader toe.
De beraadslagingen worden geslolen.
De slemming over de moties wordt heden
gehouden.
RECLAME.
is altijd een ge
zond voedsel voor
de kinderen en de
meeste zijn er erg
op gesteld.
Geeft hen dan
bij voorkeur pap
van de zuivere,
voedzame en toch
licht verteerbare
Let op de sluit zegels
als kenmerk oan
echtheid.
1130
Het conflict in de Twentsche textiel
nijverheid.
Omtrent de bemiddelingspogingen van
den Rijksbcmiddclaar ia het volgende offi-
cieelo communiqué verstrekt
Woensdag vond te Enschedé tc elf uur
onder leiding van den Rijksbemiddelaar II.
A. van I.Jsselsteyn een tweede bespreking
plaats van de vertegenwoordigers der par
tijen in het conflict in de textielindustrie.
In den namiddag werd deze vergadering
voortgezet. Nadat te halfdrie de vergadering
door do vertegenwoordigers van ,,De Een
dracht" en van andere arbeiders, die zich
stelden op het standpunt, dat nader over
leg met de werkgevers niet tot cenig resul
taat zou kunnen leiden, verlaten was, heeft
in een bijeenkomst met de werkgevers en de
vertegenwoordigers van ,,St.-Lambertus",
„Unitas" cn verschillende ongeorganiseer
den de Rijksbemiddelaar het volgende voor
stel gedaan
1 De verlaging van het loon zal zijn 7#
pCt,, met dien verstande, dat cr gedurende
vier maanden een bijslag vau f 1.50 per
week aan die kostwinners zal worden ge
geven, die onmiddellijk of althans zoo spoe
dig mogelijk na de openstelling der fabrie
ken den arbeid aanvaarden.
2. De arbeiders zullen berusten in 13C
overuren per jaar, ter keuze van den werk
gever, met dien verstande, dat gedurende
zes weken in 1924 en gedurende twaalf we
ken in 1925 slechts 48 uur per week zal wor
den gowerkt.
3. De overeenkomst zal gelden tot 1 Jan,
1926.
Do aanwezigen hebben den Rijksbemiddo
laar beloofd, deze voorstellen in eigen kring
zeer ernstig te zullen bespreken.
Nederland en Rnsland.
Op vragen van het lid van de Tweede
Kamer, den heer Boon, betreffende de on*
derhandelingen ten opzichte van de'
derlandsoh-Ilussische betrekkingen
1. Is de Minister bekend met do artike
len in ,,De Nieuwe Courant" en „Het Va-»
derland" van 19 April j.l. omtrent de her-»
vatting van de onderhandelingen van de
Nederlandsahe regeering met de Russischs
eovjet-regeering, welke onmiddellijk na Pa-
sóhen te Berlijn zullen worden hervat?
2. Is het juist, dat het standpunt, der
Nederlandsohe regeering ten opzichto der
NederlandsdhRussische betrekkingen zoo-»
als het door den Minister op 19 Maart j.l.
in de Tweede Kamer is weergegeven, is
gewijzigd
3. Is het juist, dat de Nederlandsche re
geering aan haar onderhandelaars te Berlijn
volmaoht heeft gegeven, een overeenkomst'
to sluiten, waarbij de jure erkenning van"
Sovjet Rusland zou worden uitgesproken,
zonder dat. van Russische zijde erkenning
van het beginsel van continuïteit wat be
treft de internationale verplichtingen der
der opeenvolgende Russische regeeringen
is aanvaard, en in verband daarmee de
oude Russisohc schulden, alsook concessies
of andere Ncdcrlaiidsche claims zijn er
kend
4. Zoo ja, wat heeft de Nederlnndschf
regeering daartoe bewogen?
heeft de Minister van Buitenlandsohö
zaken geantwoord:
Antwoord op dc eerste vraag. Deze vraag
wordt bevestigend beantwoord.
Antwoord op dc tweede, derde en vierde
vraag. De onder 2 en 3 gestelde vragen
worden ontkennend beantwoord. In het
standpunt, door de Regeering ingenomen,
is geen wijziging gekomenwèl in de basis,
waarop de onderhandelingen thans worden
gevoerd. Toen bij de aanvankelijke be
sprokingen over een handelsverdrag hef
Russische standpunt in dien zin werd ver-
utaan, dat aan ccnigo ïcgcling van zaken
een volledige erkenning zou moeten voor
afgaan, werd bezwaar gemaakt, daarin te
treden en op dien voet dc besprekingen
voort tc zetten. Thans zijn, gelijk in een
communiqué van 19 April bekend werd ge
maakt, de onderhandelingen hervat op de
zen grondslag, dat het complex dor han»
gendo kwesties wordt onder de oogen gej
zien, met clien verstande dat, wanneer ter
zake oon bevredigende regeling mocht \vora
den bereikt, horstel dor diplomatieke bo-»
trekkingen daarvan het gevolg zal zijn.
Gisteren was de heer J. M. Swüsle,
hofkamerdienaar, 50 jaar in dienst van de
Koninklijke hofhouding. De 80-jarige jubi
laris is in het paleis aan het Noordeinde
door den Trins ontvangen, die hem namens
de Koningin het zilveren eerekruis van de
Huisorde van Oranje heeft overhandigd.
Gcd. Stalen van Zuid-IIolland hebben
in verband met het Raadsbesluit van Oud-
Beierland, waarbij zij werden uilgenoodigd
de jaarwedden van burgemeester, secretaris
cn ontvanger dier gemeente met ingang van
1 Januari 1921 met 10 pCt. te verminderen,
bericht, dat zij niet zullen overgaan tot
verlaging van de salarissen.
Te Sehrveningen is gisteren de jaar-»
lijksche vergadering gehouden van de Chr,
Werkgoversverceniging (Vereeniging van
Christelijke werkgevers en groothandelaren
in Nederland), onder voorzitterschap van
den heer F. L. v d. Bom.
Oeauthoriseerde vertaling naar het
Engelsch van E. PHILIPS—OPPENHEIM,
door Mevrouw v. d. W.
(Nadruk verboden).
28)
„U vergist zich, jongedame," stamelde
hij. „Ik weet niets van u, dan alleen, dat
de dame, die ik de eor heb te dienen, uw
vriendin wenscht ie zijn."
„Dat is niet waar, ik herinner mij u
longen tijd geleden en die herinnering
Voel ik als iels vreeselijks, iets zeer onaan
genaams. Ik ga niet met u mee. U moogt mij
dooden; maar levend krijgt u mij nietl"
„Werkelijk, u vergist u," hield hij vol,
«oswel hij zoo veel mogelijk de schaduw
Van een rhododendronboschje zocht. Zijn
stem klonk zenuwachtig. „U heeft mij nog
hooit gezien. U moogt het vriendelijk aan-
J™ Vln rïo Aartshertogin, een konings
dochter, zeker niel gering schatten. Denk er
hog eens over na, jongedame. Hare Hoog
heid zal met bijzondere zorg over uw toe
komst waken."
„Als uw bezoek van hedenavond, mijn-
<or, moei aangemerkt worden als een be-
>js van de welwillendheid van de Aarts-
v,rj0£ln ,eEens mij, dan wensch ik daar
ii r S"*3 meer van tc hooren. Ik hob u
anlwoord gegeven.
•Le'i'iiin.S'J. zi-ci1 herinneren, mijnheer von
linz rC' ik< zonJ«r ^hige bedoe-
oiiiri -.vaoI.,1 ei?sü*' alsof ar ie,« achter
woorden slak, „dtf fee jongedame
stamt uit een geslacht, dal niet spoedig van
meerling verander!. Zij heelt haar beslissing
genomen en haar antwoord aan u is ook het
mijne. Zij blijft bij ons."
„U speelt hoog spel, mijnheer Arnold
Grealson," zeide hij, „maar ik geef mij niet
gewonnen. Hoe weel u, dat hetgeen u zegt,
waarheid is? Van wie weel u de geschiede
nis van deze jongedame?"
„Van den heer Grooten."
„Dien naam ken ik niet."
„Hij is de man, die Isobel bevrijdde."
De heer von Leibingen zeide iels tot zicE-
zelf in het Duilsch.
,,U meent den man, die majoor Dclahaye
doodschoot?"
„Dezelfde!"
„Dan zou ik er alles voor geven, öm le
weten wiens schuilnaam dal is."
„U zou dien naam loch niet durven be
kend maken," antwoordde ik, „want door
dat te doen zou u Isobels geschiedenis aan
de wereld openharen."
„En waarom zou ik daarvoor terugdein
zen?"
Ik lachle.
„Vraag dal aan uw verheven meesleres,
Wij welen, geloof ik, meer dan u veronder
stelt."
De heer von Leibingen keek over zijn
schouder en zeide iets tot zijn metgezellen.
Van dat oogenblik begrepen wij, dal wij
overwonnen hadden. Eén van hen ging naar
den auto. De heer von Leibingen keek mij
nogmaals aan.
„Mijnheer Grealson, u speelt een spel op
eigen verantwoordelijkheid, cn ik moet toe
geven, dat u op dit oogenblik nog hoogere
troeven 'heelt dan ik. Ik wil u echter nog
eens waarschuwen. Als u mocht besluiten
een zekeren slap (e dom, u begrijpt wel,
wat ik bedoel dan zal het mei u heel ver
keerd afloopen."
Toen ging hij weg en wij waren van dit
onaangename gezelschap bevrijd. Wij hoor
den den aulo vertrekken. Het gesnor van
den motor werd zwakker en zwakker. Een
lichte bries speelde door de heesters. Isobel
gaf een zucht van verlichting; toen liet zij
■haar arm zwaar op den mijne ruslen. Wij
brachten haar vlug naar binnen,
HOOFDSTUK VIII.
In den zachien morgenzonneschijn sche
nen de verschrikkingen van den vorigen
avond vergeten. Wij zaten te ontbijten in
onze kleine huiskamer en het was alsof wij
door een algemeene, doch onuitgesproken
overeenstemming de gelieele geschiedenis
als een reusachtige grap beschouwden. Wij
zagen de donkere zijde er van over het
hoofd. Wij spraken er over als een „opera-
bouffe"-aanslag, die waarschijnlijk wel niet
zou herhaald worden, het onbesuisde plan
van een dwazen vreemdeling, begeerig om
de gunst te winnen van zijn meesteres. Toch
was er achter onze luchtige gesprekken een
ondergrond van ernst. Ik geloof, dat Mabane
en ik in ieder geval misschien voor de eerste
maal beseften, dat de omstandigheden, wat
Isobel betreft, onhoudbaar waren geworden.
Na het ontbijt slenterden wij den (uin in.
Isobel liep met haar handen vol bloemen
tusschen de rozesiruiken heen en weer,
lachend en pratend met de onweerstaanbare
vroolijkheid van de luchthartige jeugd, en
Arthur was steeds bij en om haar; zijn
oogen volgden elke barer bewegingen en
voortdurend gaf hij haar door zijn doen an
zijn blikken ie kennen hetgeen onze over
eenkomst hem verbood te uiten. Ik ging
heen, sloot mijzelf op In mijn werkkamer
on haald emijn papieren voor den dag. Ik
was binnen eenige minuien aan den ar
beid. Met een onbewuste zucht van verlich
ting maakte ik mij van alles los.
Een uur of wellicht meer waren voorhij-
gegaan, toen ik gestoord werd. Ik hoorde
de deur opengaan en lichte voetstappen na
derden. Isobels hand rustte op mijn schou
der en zij keek naar mijn werk.
„Arnold, hoe durf je? Je hebt beloofd, om
mij je verhaal voor te lezen, als je zes hoofd
stukken at hadt, en nu ben je al lang bezig
met het twintigste."
Haar lange wijsvinger wees verwijlend
naar het hoofd van mijn Iaalsle vel. Het
werd mij toen duidelijk, waarom ik mijn be
lofte niet had gehouden. Het verhaal, dat
zoo gemakkelijk uit mijn pen vloeide, was
een weergave van hetgeen cr in mijn eigen
gemoed omging; een uiting van mijn eigen
lijden. Zelfs had haar naam dien mijner
heldin verdrongen en die naam viel in het
oog op de half beschreven bladzijde. Het
was mijn geschiedenis, die daar stond neer
geschreven, mijn eigen lijden, dal uit elk
woord, uit eiken zin sprak. Met een zenuw
achtige beweging bedekte ik de openliggende
vellen. Ik slond haastig op en Irok haar mee
van mijn tafel.
„Een anderen keer, Isobel. Hel is nu le
prachtig weer, om binnen te blijven, en Ar
thur heeft ook vrijaf genomen. Zeg eens,
wat zullen we d<r;n?"
Zij keek mij een weinig verdacht aan. Hel
was mijn gewoonte geworden, om haar over
mijn werk te raadplegen en het aan haar
voor le lezen. Soms wa3 zij ook mijn secre
taresse. Vermoedelijk zag zij eenige onrust
op mijt gelaat, want zij antwoordde mij
zeer zachtjes.
„tk zou graag op een kussen voor Eel
open raam willen zillen en dan ga jij voor*
lezen daar in dien stoel. Zóó zou ik gaarne
den morgen willen doorbrengen."
Ik schudde hst hoofd.
„En de anderen dan?" vroeg ik.
„O, Arthur en Allan kunnen gaan want
delen."
„Wal egoïstisch I Arlhur moet vanavond
naar de sl.rd terug. Ik vind, dat wij den dag
gezamenlijk moeten doorbrengen. Ik had get
dachl, dat jullie, jongelui, onmiddellijk nal
hel onlbijl uil waren gegaan."
Zij keek mij ernslig aan.
„Natuurlijk, als je graag alleen will blij-
ven
„Dal niel," zeide ik, terwijl ik mijn hoed
nam. „Ik ga mee."
„Jij, lief oudjel Wij gaan wandelen naar
Heather Ifill. Arlhur zegl, dat wij van daan
de zee kunnen zien. Vooruit!"
Zoo gingen wij met z'n vieren op weg,
Arlhur on Isobel voorop. Allan hield een
oogenblik slil, om zijn pijp nan te steken.
„Volgens de letter mag Arlhur zich aan
onze overeenkomst houden," zeide^ hij?
„maar in werkelijkheid breekt hij die elk
oogenblik, al3 zij elkaar aankijken. Je kunt
hem daarvan geen verwijt maken. Hel is do
menschclijke natuur, de aantrekkingskracht
der jeugd. Arnold, ik ben bang, dal je ver
antwoordelijkheidsgevoel le laai wakker
werd."
„Gelooi je, dal zij liet begrijpl?"
„Waarom niel? Zij is bijna een vrouw en
zij is oud voor haar leeilijd. Kijk nu eeng
naar hen. Hij wil ernstig spreken en zij
plaagt hem voortdurend. Zij wil verbergen,
wat zij voelt, tot het oogenblik daar is. Maar
zij gevoelt, zij begint le begrijpen. Daarvan
ben ik zeker. Lel eens goed op hen."
(Wort: vervolg!)