Maartsche Buien. haar dadelijk te zeggen, hoe je aan die ko nijnen komt." „Wel, ik heb ze gisteren met Jenkins ach ter Lorfcon geschoten". „Dat is niet waar Ik zag je daareven in het kreupelhout verdwijnen Je hadt da r natuurlijk strikken gezet. Geef ze mij dus maar, dan zullen we zien, wat Vader er van zegt". Het was algemeen bekend in het dorp, |dat Tom Owen in het bosch stroopte, maar I tpt nu toe was hij nog nooit op heeterdand betrapt, waardoor hij hoe langer hoe bru- staler werd. „Ja, kijk eens hier", begon Tom weer, je hebt er natuurlijk niets mee te maken, want bewijzen kun je niets V' „Zoo dan zal ik Holms eens roepen t" •zei Leonard. Hij 'begreep wel, dat Holms bcm niet hooren zou, maar hoopte, dat Tom hem uit angst de konijnen geven zou. Hit gebeurde echter niet en vóór hij Holms nog roepen kon, werd er een ruwe hand op zijn mond gelegd en een sterke arm om zijn hals geslagen. „Hou je mond, of ik zal je leeren 1" zei Tom. „Je hebt niets met mij te maken en als Holms komt, zal hij een verhaal over fuiven stroopen en niet over konijnen te hooren krijgen. Dat kan ik je wol zeggen" Toen hij de uitdrukking in Leonard's nogen zag bij het hooren van deze woorden, 'durfde hij hem weer loslaten. „Nou, wat zal het zijn V' vroeg Tom. •v,Zul je Holms roepen of niet Geef gauw antwoord, want ik wil naar huis Leonard aarzelde. Hij durfde Holm6 niet toepen. En al had hij het willen doen, dan zon hij er niet toe in staat geweest zijn, want hij kon geen woord uitbrengen van schrik niet door de aanraking der ruwe lauden ^an Tom Owen, die als een eerste vechtersbaas in het dorp bekend etend, maar door hetgeen de jongen zei. ,Ik weet niet, wat je bedoelt zei Leonard, terwijl hij zijn verwarde gedach ten verzamelde en meenende door een hoog- ^artigen toon aan te slaan zijn vijand te overbluffen, ging hij voort ,,Ik wist niet, dat je ook al duiven stroopte".- „Zoo zei Tom, die heel goed begreep, 'dat Leonard de hekken wilde verhangen. „Zoo, wist je dat niet Twee kameraden (ik bedoel: jongens, die net als ik wel eens ;wat vangen heb ik laatst bezig gezien. Ik had ze natuurlijk kunnen aanklagen, maar ik hou er zelf ook wel van, al maakt dat een groot verschil. Het is lang niet hetzelf de, of je van een rijken meneer een paar konijntjes stroopt of je stoelt van een ar- ;men, ouden man duiven. Ik vind dat heel (iets anders en ik heb er hard oyer gedacht, 'het den veldwachter te zeggen". iWat moest Leonard hierop antwoorden'? Dit was een omstandigheid, waarmee Daan Jnoch hij rekening gehouden had. Maar dan had Tom ook uit hetgeen zij tegen elkaar zeiden, kunnen opmaken, dat het een on geluk was. Doch wat kwam het er op aan Tom had een wapen in handen, dat hij ze ker gebruiken zou. „Hoe is 'fc: roep je Holms of niet Ivroeg hij. r „Ik zal het niet doen. Maar j ij waagt ,hct niet, dat praatje in het dorp te ver- spreiden Het is een leugen. Wij hebben 'geen duiven gestolen, als je dat soms bewe ren wilt Tom stond nog altijd vóór I^onard en (zette een valsch gezicht. 1 Leonard wilde doorloopen, daar hij wel 'begreep, dat hij dezen ruwen jongen niet laan zijn verstand zou kunnen brengen, wat er eigenlijk precies gebeurd was. Tom riep hem echter terug. „Niet zoo'n haast zei hij. „Jij hebt [mij eerst een heelen tijd opgehouden en nu 'doe ik het jou. Wacht eens iven", ter- Iwijl Leonard doorliep „of moet ik Holnis teoms roepen 1 Als je daar niet op gesteld ^bent, blijft dan staan. Leonard bleef staan, keek om en zei: *,Wat heb jo te zeggen 1 Gauw wat i „Alleen dit: het is veel gemakkelijker [voor mij, als jij die konijnen even in „De iGroote Zwaan" afgeeft. 11c zou eeus iemand |ra het bosch kunnen tegenkomen en die zou 'dan misschien denken, dat ik de duiven^ ook •gestolen had. Ik heb niet zoo'n mooi ka rakter als jij 1" jin hij lachte om zijn eigen grag.. „Gooi ze in de struiken ze zijn toch dood 1 Dan zal ik er later wel voor zor gen", zei Leonard, die het nog niet met zichzelf eens was, of hij Tom's verzoek zou inwilligen of niet. ,,Goed Maar denk er aan, 'dat je er goed, voor zorgt, want als jo het niet doet, zal ik niet alleen Holms, maar ook jc vader te spreken vragen". Na dit gezegd te hebben, liep hij door. Leonard begreep, dat 't hem niet batea zou, of hij de konijnen al op den grond liet liggen. Hij nam ze dus op en liep er mee naar huis. Zoodra het donker werd, zou hij ze dan wel naar „De Groote Zwaan" bren gen. „Arme 'dieren mompelde hi.i, terwijl hij ze bekeek. „Wat leelijk va,n Tom om ze de pooten to breken, 't Is een wreede jon gen Wat moeten wij doeD, nu hij 't weet? We moeten Jaap de duif terugbrengen en dan afwachten, of Tom ons toch nog ver raadt. In elk geval k?jn hij bet niet bewij zen", dacht Leonard, toen hij weer in den tuin kwam, do konijnen onder een paar struike verstopte en het huis binnenging. Hij was juist op tijd voor de koffie en voelde zich ellendiger dan ooit. Toen hij dien morgen het bosch was ingeloopon, had hij gedacht, dat de zaken niet slechter voor hem konden staan dan zij reeds deden, doch hij had toen geen flauw besef gehad van hetgeen hem nog wachtte. (Wordt vervolgd). door C. H. Boos en uit haar humeur slond Loek van Dam voor het raam der huiskamer naar bui len te kijken, waar de sneeuw in dichte vlok ken naar beneden dwarrelde. ,,'t Is wat moois, nu nog sneeuw, juist nu ik met Koosje en haar moeder uit zou gaan!" mopperde zij. „De vorige week stond er op den kalender al: 21 Maart, begin van de lente En 't sneeuwt nog, alsof 't midden fn den Winter was!" „Nou, wat fijn!" zei haar broertje Karei nu, die met St. Nicolaas een nieuwe prikslee ge kregen had en dezen winter dubbel an de sneeuw genoot, 't Sneeuwt van 't jaar heer lijk veelt Wie weet, of we in Augustus nog geen sneeuw krijgen! 't Zou wat leuk zijn en ik zal Moeder vragen, of 'k miin prikslee mee naar Noordwijk mag nemen." .Akelige jongen!" was alles wat Loek op de plagerij van haar broertje zeggen kon. Ka- rel bromde nog iels van „de bokkepruik op", maar heel goed verstaan deed Loek het toch niet; anders Daar kwam Moeder in de kamer. Moeder zag dadelijk aan 't gezicht van haar doch tertje, dat deze in een alles behalve beminlijk humeur was. Zij nam daar echter niet de minste notitie van en zei alleen: „Och, och, wat slaat dat weerglas slecht!" ..Zeker nog meer sneeuw!" bromde Loek. Moeder glimlachte en zei: 't„ Kon wel eens op regen uitdraaien!" „Even vervelend!" blonk het weer van den kant van het raam. ,,'k Zou met Koosje Bou- tens en haar Moeder gaan wandelen, als 't mooi weer was en daarna bij Beer taartjes e(en, lekkere met slagroom." Bij deze gedachte klaarde het gezichtje der kleine mopperaarsier even op. In haar ver beelding proefde zij ze al: de slagroom- laartjes van Beer. Maar in het volgend oogenblik, toen zij bedacht, dat daar nu na tuurlijk ook niets van komen zou, keek zij weer donkerder dan ooit. Daar zong Karei half binnensmonds, maar 'och zoo, dat Loek, die het rijmpje maar al te goed kende, het best verstaan kon: 't Goed humeur Van Zus Loek Is vandaag Heel'maal zoek! Dat was te veel voor Loek en snikkend riep ze uit: ..Hou je mond toch, nare jongen!" Ze huilde nu tranen met tuilen, 't Kon haar niet schelen, of ze straf kreeg of niel; ze kon vanmiddag immers toch niet uil! Maar Moeder strafte Lock niet, liet haar eerst een tijdje uithuilen en zei eindelijk, toen het snikken wal minder werd: L „Nu regent het ook alt." Even gluurde Loek lusscheir haar oogl ren door naar buiten. Maar 't sneeur nog steeds! „Och wwelnee, Mmoeder, 't sneer nnog altijd!" ..Als jij je tranen afdroogt, regent het r m' er." zei Moeder doodbedaard en tegen 1 rel ging zij voort: „Kom, Karei, haal het mooie boek ee dat je op je verjaardag van Oom Piet gek gen hebt. Dan zal ik wat voorlezen." Karei liet zich dit' geen tweemaal zeeg Vlug haalde hij het dikke boek en het du de niet lang. of Moeder zat te lezen, Ka luisterde aandachtig naar het mooie verha In de eerste oogenblikken bleef Loek i voor het raam staan mokken. Die akel sneeuw ook! Maar na een tijdje begon loch te luisteren naar hetgeen Moeder vo las. 't Was ook zoo'n ecnig verhaal! De booze bui dreef langzamerhand hee maai over en juist toen Moeder aan e heel grappig gedeelte gekomen was. stc ze naast Moeder om de aardige plaatjes kunnen zien. Daar sloeg Moeder de bl: zijde om en terwijl zij las van den deftig kater Snor, die met juffrouw Witje, aardige poesje van de buren, dat keurig gedost was en een mooi, rood parasollel droeg, ging wandelen, moest zij werkell lachen. Moeder zei niets, deed alsof Loek he= maal niet in de kamer was en dacht alleej „de zon breekt doorl" Loek was nu zóó i n het verhaal, haar gezichtje heel anders stond dan i halfuur geleden. Moeder las maar aan één stuk door. 1 ééne verhaal na het andere. Loek da< er niet meer aan, naar buiten te kijken, het sneeuwde of niet, toen plotseli de deur openging en Koosje Boutens b nenstapte, die kwam vragen, of Loek toch nog met Moeder en haar mee uitgil omdat het opgehouden had met sneeuw en het zonnetje zelfs lekker scheen. Ha Moeder had alleen gevraagd, of Loek vo: al overschoenen wilde aantrekken. Vroolijk en verrast keek Loek op en na buiten. Ja waarlijk, het sneeuwde nu n meer; er lag eigenlijk maar een dun lui op den grond en het zonnetje scheen hei lijk. Moeder vond het goed. dat ze raeegii en in een ommezien stond Loek gereed o met haar vriendinnetje uit te gaan. De ove schoenen, die anders maar at te dikwi] „nare dingen, die niet aan wilden" wariJ trok zij nu vlug aan en na een haastig a scheid van Moeder ging zij met haar vricl dinnetje naar buiten. Mevrouw Boutens slond reeds op meisjes te wachten, 't Werd een prelli wandeling. De zon had al wel veel krac! zoodat de meeste sneeuw op de boom gesmolten was, maar op sommige plaats in het bosch, daar waar de zonuestral niet doorgedrongen waren, lag nog een vachtje op de dennen. De lucht was 2 frisch en zuiver, dat het een genot was, de stille lanen Ie wandelen. ,,'k Krijg al reuze honger voor Bec zei Koosje lachend en toen mevrouw Bi tens na een tijdje met de beide vriendin! tjes in het gezellige zaaltje van Beer z smulden zij terdege. Niemand zou gei'. hebben, dat Loek's gezichtje in het bed van den middag nog op „buiig weer" slaan had. Opgewekt kwam zij legen vijf uur II: I en dien geheelen avond was ze aardig vriendelijk ook tgen Karei, van wien eigenlijk heel veel hield. Toen zij in bed lag en Moeder haar eens kwam toedekken, fluisterde Moe haar in 't oor: „De barometer gaat vooruit, Loek! I Hoop, dat hij lang op „mooi weer" hij slaan." 1 „Ik ook, Moeder," zei Loek. „En hoe is 't nu met jouw baromell kindje?" „Met m ij n barometer, Moeder? Maar i heb toch geen barometer?" „Ik bedoel je humeur, Loek. Vanmidda toen je dacht niet te kunnen uilgaan, 't een echte Maartsche bui bij je. Gelukt kwam het zonnetje later weer door de w» ken, maar ik zou zoo graag zien, dat geregeld mooi weer bij j - was. Niets is s yeryelend. als dis buipn telkens,"-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1924 | | pagina 20