Ho. 19653.
1weede Blad. Anno 1924.
EERSTE KAMER.
TWEEDE KAMER.
BINNENLAND.
FEUILLETON.
HET PLEEGKIND VAN DE
DRIE CELIBATAIRS.
I.EIDSCH DAGBLAD, Woensdag 2 April.
meen belang wordt echter in de Memorie
van Toelichting niet aangetroffen.
Sommige leden merkten op, dat hel een
vreemden indruk maakt, dal de Regeering
bij het ontbreken van een behoorlijke rege
ling van de rechtspositie der ambtenaren
een wetsontwerp indient, waarbij den amb
tenaren het eenige recht, dat zij nog had
den, wordt ontnomen en tevens een beroep
op den rechter hunnerzijds wordt afgesne
den. Deze leden verwonderden zich er over
dat een voorste! als hel onderhavige gedaan
wordt door een kabinet, uitgaande van de
beginselen levende in de rechterzijde.
Vele leden konden zich met het voorge
stelde wetsontwerp wel vereenigen. Zij kon
den niet inzien, dat de wetgever hiermede
zou treden op een gebied, dat niet tot zijn
bevoegdheid behoorde. De hier aan het
woord zijnde leden merklen voorts op, dat
intrekking van artikel 10 van het Bezoldi
gingsbesluit niet aan de orde is.
Doch ook voor zooverre dit wetsontwerp
strekt, om na inlrekking van artikel 10 van
het Bezoldigingsbesluit een salarisverlaging
mogelijk te maken, kan daarentegen, naar
de meening der hier aan hel woord zijn de
leden, geen bezwaar worden gemaakt. De
noodzakelijkheid van hel geven van intlatic
ie ontgaan en de daling van de koslcn voor
levensonderhoud zijn afdoende redenen ter
rechtvaardiging van die verlaging. Aange
zien blijkt, dat de door de Regeering ge
dane toezegging in artikel 10 van hel Bezol
digingsbesluit inderdaad tot onredelijke ge
volgen leidt, kan ook onmogelijk worden
volgehouden, dal de Regeering door die len
onrechte gedane toezegging bij voorlduring
moreel gebonden zou blijven.
Verscheidene leden bespraken de vraag,
welk gebruik de Rcgecring zal maken van
de bevoegdheden, die haar bij dit wetsont
werp worden toegekend. Zij achtten dit met
het oog op de te nemen beslissing over het
onderhavige wetsontwerp van groot belang.
In de eerste plaals achtten de hier aan het
woord zijnde leden hel gewenscht, dal de
Regcering niet blijfl volharden bij liaar
plan, om vooraf een zeker bedrag te bepa
len, dat door salarisverlaging moet worden
bespaard. Een dergelijke voorstelling is zui
ver willekeurig en dus onrechtvaardig.
Sloclils een vermindering van de beslaande
salarissen in overeenstemming met de da
ling van het indexcijfer i3 te rechtvaardigen.
Naar de mcening der hier aan hel woord
zijnde leden moet de beslaande salarisrege
ling meer in overeenstemming worden ge
bracht met de behoeften. Gehuwden en
huisvaders kunnen niet veel meer missen.
Daarentegen kan op de salarissen voor on-
geliuwden meer worden gekort.
Bij oen herziening der salarissen in over
eenstemming mei hel indexcijfer zal echter
niet uil het oog mogen worden verloren,
dal metl Januari 1923 reeds 8'h pel. op de
ambtenaarssalarissen i3 gekort Met het
oog daarop is een nieuwe korting van 10
pet. in 1924 voor gehuwden le hoog. Daar
aan gaven deze leden aan de Regecring
dringend in overweging ook voor de laalsle
drie. maanden van 192-1 de salariskorling
voor gehuwden en kostwinners te beperken
tot 5 pet.
Sommige leden hadden bezwaren tegen
de uniforme korting op alle salarissen.
Eenige lede nzouden gaarne het oordeel van
de Regcering vernemen over de vraag, of de
korting op de salarissen niet zou kunnen
worden gevonden door zoodanige wijziging
en toepassing van artikel 36 der Pensioen
wet 1922, dat de pensioenpremie van 15'/i
pel. ten volte op de ambtenaren werd ver
haald.
Eenige leden zouden gaarne '1 oordeel van
durende de oorlogsjaren de salarissen met
duurlebijslagen werden vermeerderd. Aam-
gezien do tegenwoordige malaise, naar hun
meening. evenzeer als een crisistoestand is
to beschouwcD, stolden zij do vraag, of de
door de Regeering beoogde bezuiniging niet
naar analogie daarvan door een tijdelijke
crisiskorting zou kunnen worden verkre
gen. Na twee of drie jaar zou dan deze aan
gelegenheid nader onder do oogen kunnen
worden gezien. De bestaande salarisrege
ling zou dan kunnen worden gehandhaafd.
Sommige leden twijfelden aan de nood
zakelijkheid van dit wetsontwerp, omdat
naar hun ineening, de regeling van de be
zoldigingen der ambtenaren door de Kroon
Liet aan inmenging door de rechterlijke
macht bloot slaat. De ambtenaren kunnen
aan de regeling van hun wedden geen
rechlen ontleenen, die zij bij den rechter
geldend kunnen maken.
Verscheidene leden brachten Ier sprake
de wijze, waarop de Regeering do onder
handelingen over deze aangelegenheid heeft
gevoerd. Zij betreurden het, dat daarbij
geen overeenstemming werd bereikt. Naar
hun meening had daarnaar in meerdere
mate moeten worden gestreefd.
Had de Regecring in de commissie voor
georganiseerd overleg de toenadering ge
toond, waarvan zij tlian3 blijk geeft, dan
zouden de onderhandelingen in die com
missie lot een betere toekomst hebben ge
leid, hetgeen zoowel aan do Regeering als
aan de ambtenaren ten goede zou zijn ge
komen. Opgrond hiervan achtten deze
leden heropening van de onderliandolingen
gewenscht, omdat die alsnog tol de onge-
wenschle uitkomst zouden kunnen leiden.
Eenige leden vragen, of de Regeering be
reid is de nolulen van de vergaderingen der
commissie van georganiseerd overleg ter in
zage te verstrekken. Over de vraag, aan wie
la wijten is, dat de besprekingen van deze
commissie niet tol een goeden uitslag heb
ben geleid, heerseht groot verschil van mee
ning. Eenerzijds wordt betoogd, dat de Re
gecring daarbij is opgetreden op een wijze,
die elk overleg uitsloot, anderzijds dat vam
de zijde der ambtenaren niet de min9te toe
nadering werd beloond.
Avondvergadering van Dinsdag.
Regeling- van werkzaamheden.
Do VOORZITTER deelt mede, dat morgen
ochtend elf uur in openbare vergadering zul
len worden behandeld de wetsontwerpen,
waarvan de lijst aan de leden zal worden
toegezonden en dat volgens besluit van de
Centraio Sectie onmiddellijk daarna in de af-
dcelingen zullen worden onderzocht de he
denavond ingekomen wetsontwerpen. Daarna
zal de Kamer weder uiteengaan.
De vergadering wordt verdaagd tot Woens
dagochtend elf uur.
STAATSBEGROOTING 1924.
Hoofdstuk V (Binnenlandsclie Zaken).
Landbouw.
Art. 61.
Do lieer DEKKERS (R.-Iv.) bespreekt
do Landbouw-Hoogosohool te Wapeningen.
Hij vree6t dat die school tc veel theore
tici o.a. landbouw-ingenieurs gaat afleve
ren. Do specialisatie wordt nan die school
to veel doorgezet, on dat aobt spy. minder
gewenscht.
Do Minister van Binnonlancteohc Zaken,
de heer RÜYS DE BEERENBllOUCK zegt
dat er conig© vacaturen zijn aan deze hoo-
gesohooJ dio nog njet zijn vervuld. Over
dit punt en de pwntem door den heer Dek
kers aangevoeld, zal spr. gaarne nader
overleg plegen.
Art. 114.
De hoor HIEMSTRA (S.-D.) acht de
subsidies vocht studiebeurzen en toelagen
zeer nuttig cn zou Lot betreuren als do
minister diezc nog mo©r verlaagde. In elk
geval hoopt hij, dat zo niet geheel zullen
worden afgeschaft. Helaas vreest hij, dat
dit in do bedoeling van den minister ligt.
Om uit te spreken, dat de Kamer band-
having van deze beurzen wensoht, stelt, hij
een amendement voor om den poat met
f 1 te vorhootgen.
Do heer DEOKEB6 (R.-K.) deelt de mee
ning van den heer Hiemstra niet. Hij
meent, dat odk op dit punt bezuiniging
onvermijdelijk is en hij werkt daartoo
mede.
De MINISTER, ontraadt aanneming van
het amendement, dat geheel strijdt met
don opzot der begrooting.
Het amcnderoent-Hiomslrn wordt ver
worpen met 4G tegen 23 stemmen.
Dc heer VAN RAPPARD (V.-B.) verde
digt handhaving van den lieer Van Rijn
als landbouwconsulcnt te Rome. Hij aoht
dit in het betanv van den landbouw.
De heer LOYINCK (C.-H steunt dit
verzoek van den heer Van Raooard en
verzoekt den minister dringend don post
voo dezen consulent te handhaven.
Do heer EBELS (V.-B.) vraagt of bet dc
bedoeling is te Brussel een honorair con
sulent to handhaven dan wel of het de
bedoeling is in betere tijden c©n beroeps-
consulent aan te stellen. Hij acht dit laat
ste zeer gewon soht.
De heer WINTERMANS (R.-K.) aoht 't
verkeerd op de consulonten te bezuinigen.
Spr. is van oordeel, dat juist specialisatie
gewenscht is.
De heer BIEREMA (V.-B.) vindt, dat
do landbouw-voorliohtingsdienst onvoldoen
de is als gevolg van do bezuiniging. Inmid
dels heeft doze dienst zeer veel goeds ge
daan, juist omdat deze dienst onmiddellijk
oontact houdt rnet de organisaties.
De MINISTER meent, dat de consulen
ten een belangrijke tank hebben, maar hij
vraagt wat er van do bezuiniging zou over
blijven als men alles afwijst. Natuurlijk
zoekt men telkens posten die belangrijk
zijn, maar er is ten slotte een dringondo
ci6cfo tot vorminderiog.
De beer VAN RAPPARD (V.-B.) vreest,
dat de fokbedrijven voor do paarden naar
het buitenland zullen verhuizon als de
subsidies voor de premiekeuringen komen
to vervallen. Als de Minister de Rijkskeu
ring opheft, kan hij de vrijkomende gel
den voor do premiekeuringen beschikbaar
6tcllen. Dat zou een goede oplossing zijn.
Dc heer FRUYTIER (R.-.K), evenals
de heer EBELS (V.-D.), betreurt ook de
intrekking dor subsidies voor do premio-
keuriDg, waarvan zij groot nadoel voor de
paardenfokkerij vreezen.
De MINISTER betreurt wederom de
noodzakelijkheid van'dozo bezuiniging. Spr.
wal nog eens overwogen cn met zijn ambt
genoot van Oorlog overleg plegen over den
steun aam do premiekeuringen.
De heer LOVlNCK (O.-H.) wijst er op
dat de voortdurende splitsing der bedrij
ven een ooonomisoh gevaar oplovert. Hij
vestigt do aandaoht van den Minister daar
op, en vraagt ook den Min. nog oens een
onderzoek in to stellen naar do werking
van den Landarbeidcrswct.
Do heer VAN VOORST TOT VOORST
(R.-.K) wil den steun voor boerderijen op
woesten grond als een voorschot beschou
wen, gelijk dat bij het Zuidorzeefonds het
geval ia.
Do beer DE BOER (Platt Partij) steunt
doze gedachte. Hij acht het gewenaoht dat
de Rcgeering hier krachtigen steun ver
leeft.
Do MINISTER hoopt dat een volgent!
jaar meer geld beschikbaar zal kunnon wor
den gesteld voer dit goede werk.
Do heer v. d. HEUVEL (A.-R.) bespreekt
den ptantjein-riektokundigen dienst. Als
deze dienst «ioh gaat ontwikkolen, zal bij
groot© kosten met ziich brengen. Deze dienst
is nog jong en dua vraagt hij den Min.
nauwkeurig to overwegen wat hem te doen
staat. Het mag geen zuiver ambtelijke
dienst worden en oen niet te omvangrijk
instituut worden. Meer dan keuringen op
do veilingen wensoht spr. van dezen dienst
niet
Dc heor MIOHIELSE (R..-K.) bespreekt
het tooziohfc op de bloembollen.
Hot keuren te velde heeft ernstig© be
zwaren vooral voor do kleine exporteurs.
Spr. wensoht te volstaan met het Fran-
sobo certificaat.
Do MINISTER zegt overweging van al
lerlei gemaakte opmerkingen gaarne toe.
Hot zou te betreuren zijn als het interna
tionaal verkeer leed onder vrees voor plan
tenziekten.
Dc hoer LOVINOK (C.-H.) betoogt dat
dc vrees voor ziekten niot. moet leiden tot
protectie van onze eigen cultuur. Laat
men liever door wetenschappelijke voor
lichting in buitenlandeed]© bladen er voor
zorgen, dat dc planten niet overbodig
worden geweerd.
De MINISTER wensoht in verband met
dc strenge maatregelen door Amerika en
Engeland genomen, dc kouring van bollen
zoo streng mogelijk te houden, opdat wij
onze positie niet ïp do waageohaal stel
len. Indien mogelijk is spr echter bereid
handelaren, dio in de verdrukking zijn ge
komen, door Regeer ingsm a a breg el on tc hel
pen.
Bii art. 141 bepleit de heer WElTKAMP
(O-H.) mcnsch'liovonder vervoer van vee.
Art 40 van het Bezoldigingsbesluit.
Verschenen is het vaorloopig verslag
inzalce het wetsontwerp tot wettelijke rege-
Idn" inzake de wijziging van bepalingen be
treffend». rechten en verplichtingen van
ambtenaren; voorziening met betrekking
tot een overgangsbepaling der Lager-
Itnderwijs-wel 192C
Daaraan wordt ontleend, dal verschci-
3ene leden hun groole verwondering te
kennen gaven over een wetsontwerp als
het onderhavige. Zij betoogden, dat een ont
werp van dezen aard nog nooit bij de Sto
len-Generaal aanhangig is gemaakt.
Immers, een wet moet bepalen wal gedaan
lol nagelaten moet worden, maar behoort
niet te bepalen, wal in andere wettelijke
Verordeningen moet staan. Indien de Re
geering dc daarin voorkomende bepalingen
anders wenscht te zien gelezen, moet zij
een wijziging daarvan beA'ordercn, doch
dit geschiedt bij het aanhangige wetsont
werp niet Bij een regeling als door de Re
gecring wensche'.ijk word! geacht, moet de
uiterste omzichtigheid worden betracht,
zoowel wat de bewoordingen als den vorm
betreft. De Regeering is nu van meening,
dat de bepalingen van het Bezoldigingsbe
sluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1920 niet
zoo gewijzigd kunnen worden, dat de zeker
heid wordt verkregen, dat daaraan door de
rechterlijke macht e n uitlegging zal wor
den gegeven, waardoor het door de Regee
ring beoogde doel wordt bereikt. Daarom
vraagt de Regeering de medewerking der
Staten-Generaaf, ten einde dit doel door
een wetsbepaling te verzekeren. Hierdoor
wordt ais het ware aan do Stalcn-Generaal
de taak opgedragen de burgers aan hun
rechten te onttrekken.
Ook in ander opzicht, zoo betoogden deze
leden, wordt de wetgever door dit wetsont
werp op een gebied gedrongen, waar hij niet
tiluisbehoort. De vraag is, of de Regecring
de bevoegdheid heeft tot inlrekking van ar
tikel 40 ran bet Bezoldigingsbesluit. Zco
neen. dan is het een bedenkelijk figuur, dat
dc wel haar daartoe de macht zal geven.
De wet treedt dan op het gebied der be
voegdheid der Regeering. Is dc Regecring
echter van mecning. dat haar dc bevoegd
heid tot intrekking van het artikel wel toe
komt, dan behoort zij daartoe over to gaan
en vervolgens de beslissing van de rechter
lijke macht ter zake af te wachten. Mede
werking van dc Staten-Gcneraal, om de in
trekking als hel ware le bekrachtigen, is
Xiiet van pas, omdat de weigever daardoor
de bevoegdheid der regecring zou aan
tasten.
De hier aan hel woord zijnde leden wa
ren tot de overtuiging gekomen, dat hetgeen
in dit welsontwerp wordt geregeld niet tot
de taak van den wetgever behoort en acht
ten het in strijd met dc Grondwet Zij kon
den het aand»el der Stolen-Generaal bij de
lo(-stand-koniing daarvan niet aanvaarden, -
Ook vroegen zij, of do Raad van State zijn
instemming met dit welsontwerp heeft be
tuigd en of de Regeering bereid is het ad
vies van dit college met liet daarover aan
ide Kroon uitgebrachte rapport over te leg
gen.
Sommige andere leden konden evenmin
met dit ontwerp medegaanzij beschouw
den het als een codificatie van administra
tief recht in een onbeholpen redactie. De
formeete bevoegdheid van den wetgever,
lom deze aangelegenheid le regelen, wilden
zij niet ontkennen deze is niet voor betwis
ting vatbaar, doch hierom gaat het niet.
De bedoeling van dit wetsontwerp is om be
vrijd te worden van art. 40 van het Bezol
digingsbesluit en de aanspraken, die daar
uit kunnen voortvloeien. Omdat de Regce
ring dit doel niet door wijziging van dit ar
tikel meent te kunnen bereiken, wil zij de
Staten Generaal er in betrekken en tot
medeplichtig" maken in het bedrijven van
de afkeurenswaardige handeling, van het
schenden van het door de regcering gage
ren woord. Daartoe mogen de Stolcn-Gene-
raat zich niet henen.
Wellicht dat een beroep op hel algemeen
belang over deze bezwaren van moreelen
aard zou kunnen doen hoenstoppen cn een
ingrijpen van den wetgever zou kunnen
rechtvaardigen. Een beroep op bet algo-
Geauthoriseerde vertaling naar hel
Engel sell van E. PHILIPS—OPrEXlIEfM,
door Mevrouw v. d. W.
(Nadruk verboden).
Q
„Met heel voel genoegen," antwoordde ik.
„Ik heb geen aanleg tot schrijver," ver
volgde mijn metgezel. ...Mijn lalenlen liggen
Jn een andere richting. Maar ik heb veel
landen bezocht een verschillende avonturen
beleefd. Misschien ben ik in staat u op wog
la helpen als len minste de schrijver van
„Da Verloren Prinses" ooit gebrek heelt
'aan stof."
i Ik glimlachte.
„Ik kan u de verzekering geven, dat mijn
tloeht van hedenmorgen geen andere bedoe
ling had dan stof tc vinden. Ik vices, dat ik
in den laatst en tijd to veel heb geschreven.
3n ieder geval is de bron van inspiratie, als
Ik die grootspraak mag gebruiken, bij mij
ticheel uitgedroogd."
Hij slak zijn slok op on wenkte een taxi.
„Por slot van rekening zeide hij., „is het
knogclijk, dat u slaagt. Avonturen ontmoe
ten wij overal, als wij er ten minste op af
pan in de gtworschio stemming Wij zul
len, dunkt mij, gaan lunchen in Café
Draad."
Ik rotgd® mijn aanstaanden gastheer in
l&sk fi«t jgehe.ed en al toeval, dat wij
gingen naar hetzelfde restaurant, waarheen
dc man met het meisje eenige minuten ge
leden waren gegaan? Daarnaar was ik be
nieuwd.
HOOFDSTUK III.
Dc heer Grootcn, zooals mijQ nieuwe ken
nis zich noemde, verloochende noch zijn
uiterlijk, noch de bescheiden inlichtingen,
die hij omtrent zichzetve* had gegeven. Hij
bewees dadelijk,, te weten hoe een goede
lunch moest zijn. Hij keek liet menu in met
het rustig overleg van een kenner, zonder
eenig advies to vragon of aan te nemen van
den kellncr, die naast hem slond; hij zocht
eindelijk zorgvuldig eenige schotels uit eai
gal bijzondere aanwijzingen voor de koffie,
die wij het zij nu reeds vermeld nooit
te drinken kregen. Hij leunde over de tafel
en begon te pralen.
Blijkbaar was mijn gastheer in elk land
van dc wereld geweest en had hij omgegaan
mot mensehen van aanzien. Zijn anekdoten
waren altijd pakkend, zonder zichzelf daar
bij op den voorgrond te plaatsen. Ik was vol
belangstelling en werd geboeid door don
voortdurenden stroom uit zijn herinnerin
gen, en loch was ik zoo af en toe ver
strooid. Want op korten afstand van ons
zaten de man en hot kind.
Alles, wat op het slation opviel in hun
wederzijdsche verhouding, was hier nog op
vallender. Een flescli champagne stond op
tafel. De man had zulk een uitgebreide lunch
besteld, dal de kellncr voortdurend met hen
bezig was, en de gérant in persoon zijn
respect kwam betuigen.
Hijzelf deed hel maal alle eer aan. Zijn
wangen waren opgezet-, zijn oogen walcr-
achliger dan le voren en zijn lachbuien wer
den, terwijl hij steeds doorging mei zijn
attenties voor zijn lafelgenoote, hoe langer
hoe luider. Maar het gezicht van het kind
tegenover hem was veranderd. Haar glas
was vol; maar zij roerde het niet aan. Haar
lange, slanke vingers speelden met brood;
maar- zij scheen weinig of niets le eten.
Iiaar gezicht was bleek en strak; er was
angst, absolute, onvervalschte angst in haar
onnatuurlijk groofe oogen, Dikwijls, als de
rr.an tot haar sprak, rilde zij. Het scheen of
haar oogen voortdurend trachtten zijn blik
te ontwijken, zij dwaalden door do zaal,
met daarin een uitdrukking als van een ge
jaagd dier. Eenmaal rustten zij op mij ik
zat in een hoek met het gezicht naar haar
toe cn het scheen mij toe alsof er een
smeekbede een wanhopige, vertwijfelende
bode in dien langen, strakken blik lag,
zoodat ik innig medelijden mét haar kreeg.
Toch hield zij zich steeds flink en ferm. Er
sprak uit haar gesloten, welgovormden mond
een zekere trots, die haar kracht gaf. Tra
nen welden niet bij haar op, hoewel haar
lippen meermalen een oogenblik trilden.
De tafel, waaraan zij zalen, stond dicht
bij de deur, in den linkerhoek. De man en
het meisje zalen aan den anderen kant en
iels verder in de zaal. Mijn gastheer zat
met zijn gezicht naar de deur en kon geen
van beiden zien, en daar onze tafel geheel
in den hoek slond, zag niemand in de zaal
iets anders dan zijn gr-zicht. Ik die tegenover
hem zat, had een uitstekend gezicht op het
meisje cn haar metgezel c-n zoodoende was
ik voortdurend getuige van hel stille drama,
dat er tusschen die twee werd afgespeeld.
Er kwam een oogenblik. dal ik het niet
langer kon verdragen. Ik leunde over de
smalle tafel cn viel mijn dischgenoot in de
rede.
„Neem mij niet kwalijk", zeide ik, „maar
ik zou willen, dat u het gezicht van hot
kind kon zien. Er is iels niot in den haak.
Zij is doodsbleek. Kijk, die kerel wil haar
met alle geweld wijn laten drinken. Ik kan
het niet langer aanzien."
Mijn gastheer knikte langzaam met het
hoofd. Ik wist dadelijk, dat hij het volkomen
met mij eens was.
„Ik heb op hen gelet. Er is een spiegel
boven uw hoofd; ik heb alles gezien. Het is
een ellendige geschiedenis. Maar wat kun
nen wij doen?"
„Ik weet, wal ik in elk geval ga doen,"
zeide ik, terwijl ik mijn servet bedaard op
tafel legde. „Het kan mij niet schelen wat
er gebeurt; maar ik ga het kind aanspreken."
De heer Grooten fronste zijn wenkbrau
wen. Behalve deze vage uitdrukking van ver
bazing, verraadde zijn gezicht noch goed-,
noch afkeuring.
„Wat zult u daarmede winnen?" vroeg hij.
„Misschien niets. En toch wil ik het pro-
becren. Ik kan niet weggaan met do ge
dachte, dat het gezicht van dat kind mij
zal vervolgen. Ik moet iets probceren; al
schijnt het belachelijk. Ik kan er nicls aan
doen."
Mijn gastheer glimlachte. „Zooals ge wilt,
mijn hartstochtelijke, jonge vriend. Dat be
looft interessant le worden. Ik zal uw terug
komst afwachten."
Ik aarzelde niet langer. Ik slond op en
ging naar de andere tafel. Dichterbij komen
de, lette ik op het gezicht van het kind.
Eerst scheen dat gezicht op te klaren; toen
trad daarvoor in de plaats een vrees, erger
dan te voren, toen zij naar haar metgezel
keek. Zij zag mij vol oplettendheid komen
en begreep builen allen twijfel de bedoeling
van mijn komst. Zij keek rnij voortdurend
aan, totdat ik eindelijk bij haar stond. Be
Op dat terrein bestaan nog velo misstap*
den.
De MINISTER zegt ccn onderzoek toe.
Bij art. 142 oppert dc heer BRAAT (l\
B.) verschillende bezwaren togen d© be
strijding van tongblaar door den veeartee-
nijkundigen dienst. Alle preventieve maat
regelen, hoe ingewikkeld ook, hobbon niets
geholpen. Do ziekte verdwijnt pas, wan
neer zij is uitgeziekt. Spr. wensoht stren*
gcro maatregelen of regeling langs inter
nationalen weg.
Do heer WElTKAMP (O.-H.) verzet zicb
kraohtig tegen afvoeren van mond- ea
klauwzeer van do lijst van bcsmettelijkq
ziekten.
Do MINISTER zal met deze opraerkingcö
rekening houden.
Bij art. 163 spreekt de heer LOVINK
(C.-H.) er zijn groot© teleurstelling over
uit dat er geen deskundige is gozonctea
naar bet groot© on zeer belangrijke Con
gres to Washington.
De MINISTER meent dat dit moet wor»
den ovorgefaten aan het particulier iui«
tiatief.
Aan de orde is daarna de behandeling
van de Io afdeeling, Visschenjen.
Do heer DUÏMAER VAN TWIST (A.*
R.) bepleit do bolangen van do vissollen)
op dc Zeeuwsche stroamen. Het is dc taak
van dezen Minister om de visohoultuur in
die stroorac.n t© bevorderen. Verder komt
spr. op voor do belangen dor Wieringor-,
wier 8oheipvissoherij is gestoord dour do
drooglegging dor Zuiderzee. Spr. wijst or
don Minister op dat door do waterveront
reiniging aan de vissoherij groot© sohad©
wordt berokkend. Zoo b.v. door een kunst
zijdefabriek to Arnhem, verder in het
Zwarte water, on velo andere streken.
Spr. citeeTt „Onzsc Zoefcwatervissohorij" er)
andere tijdschriften. Ten slott© behandelt)
spr. de zalmvissoherij op do groot© rivie
ren. De Minister heeft al zoo vaak beloofd
do zalmvissoherij aoht uur per dag t© ver
bieden, nl. van 4 uur tot 12 uur. Wanneer
gebeurt dat nu eindelijk?
Dc heer VAN ZADELHOFF (S.-D.) be
pleit cvoneons do belangen van dc klciuo
zalmzcgonvissohorij op do bovenrivieren,
die onmogelijk wordt gemaakt, doordat do
groot zalmzcgcnmscherij 21 uur in <x?n et
maal visc-ht. Wanneer dio laatste niet wordt)
stopgezet, zal do eerst o nooit loonend kun
non worden.
Daarna behandelt spr. de waterveronft»
reinigii^j, waartegen «1 ©on mcnsohcnleef-
tijd lang wordt gostredeD. Wetenschappe
lijk is cr nooit iota vastgesteld, dat voor
icdoreon heldor is als glasl Maar men
blijft treuzelen. Spr. wijst op do veront
reiniging door do suikerfabrieken, door de
stookolie aan den ingang der groot© rivie
ren, die de zalm belet in zee te komen
e d. Spr. vraagt een spoedig onderzoek.
In do dcixlo plaats bepleit spr. het bren-»
gen van het behoor der domeinen onder
„Landbouw", „Financiën" probeert alleen
zooveel mogelijk do pachtgelden binnen to
krijgen echter zonder don visohstand tc be
vorderen.
Voorts noemt spr. liet vangen van onder
ma atsoho visch vootr de vischschrappcrijcn#
waardoor groortc Bcbadc aan den viscli-
atand wordt berokkend. Ten slott© bepleit
spr. steun voor do Woudiichcmsohc vis-
aohers.
Do MINISTER antwoordt, dut de kunst-»
maligo zalmteelt een kwestie is, die in
ternationaal moet worden geregeld. Men
moet bovendien bij velo dezer kwesties be
denken, dat vaak het buitenland sobuld
heeft aain allerlei zaken. Vandaar een voort
durend ovorlog tusschen Binnenlandscho
en Buitenlandsahe Zaken. Spr. zal dc door
den hoer Duymacr genoemdo gevallen on
derzoeken. Do kwosti© der visscheiijdornei-»
non is nog niet opgelostspr. hoopt daft
dit hot volgend jaar wol het geval zal
zijn. Do Woudriohemsehe kwestie is inder
daad een lijdonsgoscluodenisspr. zal trachJ
ten die zaak »:>o spoedig mogelijk op l©
lossen, maar cr zijn meer Departementen
mee gemoeid.
Do beraadslagingen worden gesloten.
De volgend© artikelen worden goedge*
Icourd.
Do stemming over het wetsontwerp zal
morgen plaats hebben.
De vergadering wordt tc G.55 uur vei*-
daacrj tot 8 uur.
leunde overdo tafel cn draaide mijn rug half
naar den man.
„U ncernl hel mij niet kwalijk," zei ik
zachtjes; „maar ik geloof, dat u verdriet
heeft. Kan ik u helpen? Zeg mij gerust of ik
u kan helpen."
„U u is wel vriendelijk, mijnheer", b<»-
gon zij ademloos, „ik
Haar metgezel kwam tusschenbcide. Door
verbazing en woede was zijn slem onzeker.
„Hè? Wal beleckent dal? Wat duivel, wie
i3 u, mijnheer, cn met welke bedoeling
spreekt u mijn pupil aan?"
Ik negeerde zijn woorden totaal. Ik richtte
mij alleen tot het kind en sprak zoo bemoe
digend mogelijk,
„Wees niet bang orn het mij te vertellen,''
zeide ik. „Denk, dat ik uw broeder ben. Ik
wil u graag helpen, als ik kan."
„O, als u dal maar kon!" jammerde zij.
„Haar metgezel greep mij bij den arm en
dwong mij me om te draaien. Zijn gezicht
was tot slikken3 toe rood en twee dikke,
blauwe aderen traden op zijn voorhoofd le
voorschijn. Zijn slem was bijna onhoorbaar
omdat hij zachtjes sprak.
„Wat een duivelsche onbcschaa radheid f
Wat hodoelt u daarmede, mijnheer? Wie i9
u? Hoe durft u op zoo'n manier vreemde
lingen lastig tc vallen?"
„Ik weet heel goed, dat ik iels zeer eigen
aardigs doe," antwoordde ik, „en misschien
heeft u volkomen gelijk met dat alles tegen
mij te zeggen. Toch wil ik gaarne een ant
woord hebben op mijn vraag. U heeft een
kind bij u, dat doodsbang is. Ik sla or op uit
haar eigen mond tc honren ol zij hulp van
vrienden noodig heeft."
(Wordt vervolgdX