Ho. 19653. 1weede Blad. Anno 1924. EERSTE KAMER. TWEEDE KAMER. BINNENLAND. FEUILLETON. HET PLEEGKIND VAN DE DRIE CELIBATAIRS. I.EIDSCH DAGBLAD, Woensdag 2 April. meen belang wordt echter in de Memorie van Toelichting niet aangetroffen. Sommige leden merkten op, dat hel een vreemden indruk maakt, dal de Regeering bij het ontbreken van een behoorlijke rege ling van de rechtspositie der ambtenaren een wetsontwerp indient, waarbij den amb tenaren het eenige recht, dat zij nog had den, wordt ontnomen en tevens een beroep op den rechter hunnerzijds wordt afgesne den. Deze leden verwonderden zich er over dat een voorste! als hel onderhavige gedaan wordt door een kabinet, uitgaande van de beginselen levende in de rechterzijde. Vele leden konden zich met het voorge stelde wetsontwerp wel vereenigen. Zij kon den niet inzien, dat de wetgever hiermede zou treden op een gebied, dat niet tot zijn bevoegdheid behoorde. De hier aan het woord zijnde leden merklen voorts op, dat intrekking van artikel 10 van het Bezoldi gingsbesluit niet aan de orde is. Doch ook voor zooverre dit wetsontwerp strekt, om na inlrekking van artikel 10 van het Bezoldigingsbesluit een salarisverlaging mogelijk te maken, kan daarentegen, naar de meening der hier aan hel woord zijn de leden, geen bezwaar worden gemaakt. De noodzakelijkheid van hel geven van intlatic ie ontgaan en de daling van de koslcn voor levensonderhoud zijn afdoende redenen ter rechtvaardiging van die verlaging. Aange zien blijkt, dat de door de Regeering ge dane toezegging in artikel 10 van hel Bezol digingsbesluit inderdaad tot onredelijke ge volgen leidt, kan ook onmogelijk worden volgehouden, dal de Regeering door die len onrechte gedane toezegging bij voorlduring moreel gebonden zou blijven. Verscheidene leden bespraken de vraag, welk gebruik de Rcgecring zal maken van de bevoegdheden, die haar bij dit wetsont werp worden toegekend. Zij achtten dit met het oog op de te nemen beslissing over het onderhavige wetsontwerp van groot belang. In de eerste plaals achtten de hier aan het woord zijnde leden hel gewenscht, dal de Regcering niet blijfl volharden bij liaar plan, om vooraf een zeker bedrag te bepa len, dat door salarisverlaging moet worden bespaard. Een dergelijke voorstelling is zui ver willekeurig en dus onrechtvaardig. Sloclils een vermindering van de beslaande salarissen in overeenstemming met de da ling van het indexcijfer i3 te rechtvaardigen. Naar de mcening der hier aan hel woord zijnde leden moet de beslaande salarisrege ling meer in overeenstemming worden ge bracht met de behoeften. Gehuwden en huisvaders kunnen niet veel meer missen. Daarentegen kan op de salarissen voor on- geliuwden meer worden gekort. Bij oen herziening der salarissen in over eenstemming mei hel indexcijfer zal echter niet uil het oog mogen worden verloren, dal metl Januari 1923 reeds 8'h pel. op de ambtenaarssalarissen i3 gekort Met het oog daarop is een nieuwe korting van 10 pet. in 1924 voor gehuwden le hoog. Daar aan gaven deze leden aan de Regecring dringend in overweging ook voor de laalsle drie. maanden van 192-1 de salariskorling voor gehuwden en kostwinners te beperken tot 5 pet. Sommige leden hadden bezwaren tegen de uniforme korting op alle salarissen. Eenige lede nzouden gaarne het oordeel van de Regcering vernemen over de vraag, of de korting op de salarissen niet zou kunnen worden gevonden door zoodanige wijziging en toepassing van artikel 36 der Pensioen wet 1922, dat de pensioenpremie van 15'/i pel. ten volte op de ambtenaren werd ver haald. Eenige leden zouden gaarne '1 oordeel van durende de oorlogsjaren de salarissen met duurlebijslagen werden vermeerderd. Aam- gezien do tegenwoordige malaise, naar hun meening. evenzeer als een crisistoestand is to beschouwcD, stolden zij do vraag, of de door de Regeering beoogde bezuiniging niet naar analogie daarvan door een tijdelijke crisiskorting zou kunnen worden verkre gen. Na twee of drie jaar zou dan deze aan gelegenheid nader onder do oogen kunnen worden gezien. De bestaande salarisrege ling zou dan kunnen worden gehandhaafd. Sommige leden twijfelden aan de nood zakelijkheid van dit wetsontwerp, omdat naar hun ineening, de regeling van de be zoldigingen der ambtenaren door de Kroon Liet aan inmenging door de rechterlijke macht bloot slaat. De ambtenaren kunnen aan de regeling van hun wedden geen rechlen ontleenen, die zij bij den rechter geldend kunnen maken. Verscheidene leden brachten Ier sprake de wijze, waarop de Regeering do onder handelingen over deze aangelegenheid heeft gevoerd. Zij betreurden het, dat daarbij geen overeenstemming werd bereikt. Naar hun meening had daarnaar in meerdere mate moeten worden gestreefd. Had de Regecring in de commissie voor georganiseerd overleg de toenadering ge toond, waarvan zij tlian3 blijk geeft, dan zouden de onderhandelingen in die com missie lot een betere toekomst hebben ge leid, hetgeen zoowel aan do Regeering als aan de ambtenaren ten goede zou zijn ge komen. Opgrond hiervan achtten deze leden heropening van de onderliandolingen gewenscht, omdat die alsnog tol de onge- wenschle uitkomst zouden kunnen leiden. Eenige leden vragen, of de Regeering be reid is de nolulen van de vergaderingen der commissie van georganiseerd overleg ter in zage te verstrekken. Over de vraag, aan wie la wijten is, dat de besprekingen van deze commissie niet tol een goeden uitslag heb ben geleid, heerseht groot verschil van mee ning. Eenerzijds wordt betoogd, dat de Re gecring daarbij is opgetreden op een wijze, die elk overleg uitsloot, anderzijds dat vam de zijde der ambtenaren niet de min9te toe nadering werd beloond. Avondvergadering van Dinsdag. Regeling- van werkzaamheden. Do VOORZITTER deelt mede, dat morgen ochtend elf uur in openbare vergadering zul len worden behandeld de wetsontwerpen, waarvan de lijst aan de leden zal worden toegezonden en dat volgens besluit van de Centraio Sectie onmiddellijk daarna in de af- dcelingen zullen worden onderzocht de he denavond ingekomen wetsontwerpen. Daarna zal de Kamer weder uiteengaan. De vergadering wordt verdaagd tot Woens dagochtend elf uur. STAATSBEGROOTING 1924. Hoofdstuk V (Binnenlandsclie Zaken). Landbouw. Art. 61. Do lieer DEKKERS (R.-Iv.) bespreekt do Landbouw-Hoogosohool te Wapeningen. Hij vree6t dat die school tc veel theore tici o.a. landbouw-ingenieurs gaat afleve ren. Do specialisatie wordt nan die school to veel doorgezet, on dat aobt spy. minder gewenscht. Do Minister van Binnonlancteohc Zaken, de heer RÜYS DE BEERENBllOUCK zegt dat er conig© vacaturen zijn aan deze hoo- gesohooJ dio nog njet zijn vervuld. Over dit punt en de pwntem door den heer Dek kers aangevoeld, zal spr. gaarne nader overleg plegen. Art. 114. De hoor HIEMSTRA (S.-D.) acht de subsidies vocht studiebeurzen en toelagen zeer nuttig cn zou Lot betreuren als do minister diezc nog mo©r verlaagde. In elk geval hoopt hij, dat zo niet geheel zullen worden afgeschaft. Helaas vreest hij, dat dit in do bedoeling van den minister ligt. Om uit te spreken, dat de Kamer band- having van deze beurzen wensoht, stelt, hij een amendement voor om den poat met f 1 te vorhootgen. Do heer DEOKEB6 (R.-K.) deelt de mee ning van den heer Hiemstra niet. Hij meent, dat odk op dit punt bezuiniging onvermijdelijk is en hij werkt daartoo mede. De MINISTER, ontraadt aanneming van het amendement, dat geheel strijdt met don opzot der begrooting. Het amcnderoent-Hiomslrn wordt ver worpen met 4G tegen 23 stemmen. Dc heer VAN RAPPARD (V.-B.) verde digt handhaving van den lieer Van Rijn als landbouwconsulcnt te Rome. Hij aoht dit in het betanv van den landbouw. De heer LOYINCK (C.-H steunt dit verzoek van den heer Van Raooard en verzoekt den minister dringend don post voo dezen consulent te handhaven. Do heer EBELS (V.-B.) vraagt of bet dc bedoeling is te Brussel een honorair con sulent to handhaven dan wel of het de bedoeling is in betere tijden c©n beroeps- consulent aan te stellen. Hij acht dit laat ste zeer gewon soht. De heer WINTERMANS (R.-K.) aoht 't verkeerd op de consulonten te bezuinigen. Spr. is van oordeel, dat juist specialisatie gewenscht is. De heer BIEREMA (V.-B.) vindt, dat do landbouw-voorliohtingsdienst onvoldoen de is als gevolg van do bezuiniging. Inmid dels heeft doze dienst zeer veel goeds ge daan, juist omdat deze dienst onmiddellijk oontact houdt rnet de organisaties. De MINISTER meent, dat de consulen ten een belangrijke tank hebben, maar hij vraagt wat er van do bezuiniging zou over blijven als men alles afwijst. Natuurlijk zoekt men telkens posten die belangrijk zijn, maar er is ten slotte een dringondo ci6cfo tot vorminderiog. De beer VAN RAPPARD (V.-B.) vreest, dat de fokbedrijven voor do paarden naar het buitenland zullen verhuizon als de subsidies voor de premiekeuringen komen to vervallen. Als de Minister de Rijkskeu ring opheft, kan hij de vrijkomende gel den voor do premiekeuringen beschikbaar 6tcllen. Dat zou een goede oplossing zijn. Dc heer FRUYTIER (R.-.K), evenals de heer EBELS (V.-D.), betreurt ook de intrekking dor subsidies voor do premio- keuriDg, waarvan zij groot nadoel voor de paardenfokkerij vreezen. De MINISTER betreurt wederom de noodzakelijkheid van'dozo bezuiniging. Spr. wal nog eens overwogen cn met zijn ambt genoot van Oorlog overleg plegen over den steun aam do premiekeuringen. De heer LOVlNCK (O.-H.) wijst er op dat de voortdurende splitsing der bedrij ven een ooonomisoh gevaar oplovert. Hij vestigt do aandaoht van den Minister daar op, en vraagt ook den Min. nog oens een onderzoek in to stellen naar do werking van den Landarbeidcrswct. Do heer VAN VOORST TOT VOORST (R.-.K) wil den steun voor boerderijen op woesten grond als een voorschot beschou wen, gelijk dat bij het Zuidorzeefonds het geval ia. Do beer DE BOER (Platt Partij) steunt doze gedachte. Hij acht het gewenaoht dat de Rcgeering hier krachtigen steun ver leeft. Do MINISTER hoopt dat een volgent! jaar meer geld beschikbaar zal kunnon wor den gesteld voer dit goede werk. Do heer v. d. HEUVEL (A.-R.) bespreekt den ptantjein-riektokundigen dienst. Als deze dienst «ioh gaat ontwikkolen, zal bij groot© kosten met ziich brengen. Deze dienst is nog jong en dua vraagt hij den Min. nauwkeurig to overwegen wat hem te doen staat. Het mag geen zuiver ambtelijke dienst worden en oen niet te omvangrijk instituut worden. Meer dan keuringen op do veilingen wensoht spr. van dezen dienst niet Dc heor MIOHIELSE (R..-K.) bespreekt het tooziohfc op de bloembollen. Hot keuren te velde heeft ernstig© be zwaren vooral voor do kleine exporteurs. Spr. wensoht te volstaan met het Fran- sobo certificaat. Do MINISTER zegt overweging van al lerlei gemaakte opmerkingen gaarne toe. Hot zou te betreuren zijn als het interna tionaal verkeer leed onder vrees voor plan tenziekten. Dc hoer LOVINOK (C.-H.) betoogt dat dc vrees voor ziekten niot. moet leiden tot protectie van onze eigen cultuur. Laat men liever door wetenschappelijke voor lichting in buitenlandeed]© bladen er voor zorgen, dat dc planten niet overbodig worden geweerd. De MINISTER wensoht in verband met dc strenge maatregelen door Amerika en Engeland genomen, dc kouring van bollen zoo streng mogelijk te houden, opdat wij onze positie niet ïp do waageohaal stel len. Indien mogelijk is spr echter bereid handelaren, dio in de verdrukking zijn ge komen, door Regeer ingsm a a breg el on tc hel pen. Bii art. 141 bepleit de heer WElTKAMP (O-H.) mcnsch'liovonder vervoer van vee. Art 40 van het Bezoldigingsbesluit. Verschenen is het vaorloopig verslag inzalce het wetsontwerp tot wettelijke rege- Idn" inzake de wijziging van bepalingen be treffend». rechten en verplichtingen van ambtenaren; voorziening met betrekking tot een overgangsbepaling der Lager- Itnderwijs-wel 192C Daaraan wordt ontleend, dal verschci- 3ene leden hun groole verwondering te kennen gaven over een wetsontwerp als het onderhavige. Zij betoogden, dat een ont werp van dezen aard nog nooit bij de Sto len-Generaal aanhangig is gemaakt. Immers, een wet moet bepalen wal gedaan lol nagelaten moet worden, maar behoort niet te bepalen, wal in andere wettelijke Verordeningen moet staan. Indien de Re geering dc daarin voorkomende bepalingen anders wenscht te zien gelezen, moet zij een wijziging daarvan beA'ordercn, doch dit geschiedt bij het aanhangige wetsont werp niet Bij een regeling als door de Re gecring wensche'.ijk word! geacht, moet de uiterste omzichtigheid worden betracht, zoowel wat de bewoordingen als den vorm betreft. De Regeering is nu van meening, dat de bepalingen van het Bezoldigingsbe sluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1920 niet zoo gewijzigd kunnen worden, dat de zeker heid wordt verkregen, dat daaraan door de rechterlijke macht e n uitlegging zal wor den gegeven, waardoor het door de Regee ring beoogde doel wordt bereikt. Daarom vraagt de Regeering de medewerking der Staten-Generaaf, ten einde dit doel door een wetsbepaling te verzekeren. Hierdoor wordt ais het ware aan do Stalcn-Generaal de taak opgedragen de burgers aan hun rechten te onttrekken. Ook in ander opzicht, zoo betoogden deze leden, wordt de wetgever door dit wetsont werp op een gebied gedrongen, waar hij niet tiluisbehoort. De vraag is, of de Regecring de bevoegdheid heeft tot inlrekking van ar tikel 40 ran bet Bezoldigingsbesluit. Zco neen. dan is het een bedenkelijk figuur, dat dc wel haar daartoe de macht zal geven. De wet treedt dan op het gebied der be voegdheid der Regeering. Is dc Regecring echter van mecning. dat haar dc bevoegd heid tot intrekking van het artikel wel toe komt, dan behoort zij daartoe over to gaan en vervolgens de beslissing van de rechter lijke macht ter zake af te wachten. Mede werking van dc Staten-Gcneraal, om de in trekking als hel ware le bekrachtigen, is Xiiet van pas, omdat de weigever daardoor de bevoegdheid der regecring zou aan tasten. De hier aan hel woord zijnde leden wa ren tot de overtuiging gekomen, dat hetgeen in dit welsontwerp wordt geregeld niet tot de taak van den wetgever behoort en acht ten het in strijd met dc Grondwet Zij kon den het aand»el der Stolen-Generaal bij de lo(-stand-koniing daarvan niet aanvaarden, - Ook vroegen zij, of do Raad van State zijn instemming met dit welsontwerp heeft be tuigd en of de Regeering bereid is het ad vies van dit college met liet daarover aan ide Kroon uitgebrachte rapport over te leg gen. Sommige andere leden konden evenmin met dit ontwerp medegaanzij beschouw den het als een codificatie van administra tief recht in een onbeholpen redactie. De formeete bevoegdheid van den wetgever, lom deze aangelegenheid le regelen, wilden zij niet ontkennen deze is niet voor betwis ting vatbaar, doch hierom gaat het niet. De bedoeling van dit wetsontwerp is om be vrijd te worden van art. 40 van het Bezol digingsbesluit en de aanspraken, die daar uit kunnen voortvloeien. Omdat de Regce ring dit doel niet door wijziging van dit ar tikel meent te kunnen bereiken, wil zij de Staten Generaal er in betrekken en tot medeplichtig" maken in het bedrijven van de afkeurenswaardige handeling, van het schenden van het door de regcering gage ren woord. Daartoe mogen de Stolcn-Gene- raat zich niet henen. Wellicht dat een beroep op hel algemeen belang over deze bezwaren van moreelen aard zou kunnen doen hoenstoppen cn een ingrijpen van den wetgever zou kunnen rechtvaardigen. Een beroep op bet algo- Geauthoriseerde vertaling naar hel Engel sell van E. PHILIPS—OPrEXlIEfM, door Mevrouw v. d. W. (Nadruk verboden). Q „Met heel voel genoegen," antwoordde ik. „Ik heb geen aanleg tot schrijver," ver volgde mijn metgezel. ...Mijn lalenlen liggen Jn een andere richting. Maar ik heb veel landen bezocht een verschillende avonturen beleefd. Misschien ben ik in staat u op wog la helpen als len minste de schrijver van „Da Verloren Prinses" ooit gebrek heelt 'aan stof." i Ik glimlachte. „Ik kan u de verzekering geven, dat mijn tloeht van hedenmorgen geen andere bedoe ling had dan stof tc vinden. Ik vices, dat ik in den laatst en tijd to veel heb geschreven. 3n ieder geval is de bron van inspiratie, als Ik die grootspraak mag gebruiken, bij mij ticheel uitgedroogd." Hij slak zijn slok op on wenkte een taxi. „Por slot van rekening zeide hij., „is het knogclijk, dat u slaagt. Avonturen ontmoe ten wij overal, als wij er ten minste op af pan in de gtworschio stemming Wij zul len, dunkt mij, gaan lunchen in Café Draad." Ik rotgd® mijn aanstaanden gastheer in l&sk fi«t jgehe.ed en al toeval, dat wij gingen naar hetzelfde restaurant, waarheen dc man met het meisje eenige minuten ge leden waren gegaan? Daarnaar was ik be nieuwd. HOOFDSTUK III. Dc heer Grootcn, zooals mijQ nieuwe ken nis zich noemde, verloochende noch zijn uiterlijk, noch de bescheiden inlichtingen, die hij omtrent zichzetve* had gegeven. Hij bewees dadelijk,, te weten hoe een goede lunch moest zijn. Hij keek liet menu in met het rustig overleg van een kenner, zonder eenig advies to vragon of aan te nemen van den kellncr, die naast hem slond; hij zocht eindelijk zorgvuldig eenige schotels uit eai gal bijzondere aanwijzingen voor de koffie, die wij het zij nu reeds vermeld nooit te drinken kregen. Hij leunde over de tafel en begon te pralen. Blijkbaar was mijn gastheer in elk land van dc wereld geweest en had hij omgegaan mot mensehen van aanzien. Zijn anekdoten waren altijd pakkend, zonder zichzelf daar bij op den voorgrond te plaatsen. Ik was vol belangstelling en werd geboeid door don voortdurenden stroom uit zijn herinnerin gen, en loch was ik zoo af en toe ver strooid. Want op korten afstand van ons zaten de man en hot kind. Alles, wat op het slation opviel in hun wederzijdsche verhouding, was hier nog op vallender. Een flescli champagne stond op tafel. De man had zulk een uitgebreide lunch besteld, dal de kellncr voortdurend met hen bezig was, en de gérant in persoon zijn respect kwam betuigen. Hijzelf deed hel maal alle eer aan. Zijn wangen waren opgezet-, zijn oogen walcr- achliger dan le voren en zijn lachbuien wer den, terwijl hij steeds doorging mei zijn attenties voor zijn lafelgenoote, hoe langer hoe luider. Maar het gezicht van het kind tegenover hem was veranderd. Haar glas was vol; maar zij roerde het niet aan. Haar lange, slanke vingers speelden met brood; maar- zij scheen weinig of niets le eten. Iiaar gezicht was bleek en strak; er was angst, absolute, onvervalschte angst in haar onnatuurlijk groofe oogen, Dikwijls, als de rr.an tot haar sprak, rilde zij. Het scheen of haar oogen voortdurend trachtten zijn blik te ontwijken, zij dwaalden door do zaal, met daarin een uitdrukking als van een ge jaagd dier. Eenmaal rustten zij op mij ik zat in een hoek met het gezicht naar haar toe cn het scheen mij toe alsof er een smeekbede een wanhopige, vertwijfelende bode in dien langen, strakken blik lag, zoodat ik innig medelijden mét haar kreeg. Toch hield zij zich steeds flink en ferm. Er sprak uit haar gesloten, welgovormden mond een zekere trots, die haar kracht gaf. Tra nen welden niet bij haar op, hoewel haar lippen meermalen een oogenblik trilden. De tafel, waaraan zij zalen, stond dicht bij de deur, in den linkerhoek. De man en het meisje zalen aan den anderen kant en iels verder in de zaal. Mijn gastheer zat met zijn gezicht naar de deur en kon geen van beiden zien, en daar onze tafel geheel in den hoek slond, zag niemand in de zaal iets anders dan zijn gr-zicht. Ik die tegenover hem zat, had een uitstekend gezicht op het meisje cn haar metgezel c-n zoodoende was ik voortdurend getuige van hel stille drama, dat er tusschen die twee werd afgespeeld. Er kwam een oogenblik. dal ik het niet langer kon verdragen. Ik leunde over de smalle tafel cn viel mijn dischgenoot in de rede. „Neem mij niet kwalijk", zeide ik, „maar ik zou willen, dat u het gezicht van hot kind kon zien. Er is iels niot in den haak. Zij is doodsbleek. Kijk, die kerel wil haar met alle geweld wijn laten drinken. Ik kan het niet langer aanzien." Mijn gastheer knikte langzaam met het hoofd. Ik wist dadelijk, dat hij het volkomen met mij eens was. „Ik heb op hen gelet. Er is een spiegel boven uw hoofd; ik heb alles gezien. Het is een ellendige geschiedenis. Maar wat kun nen wij doen?" „Ik weet, wal ik in elk geval ga doen," zeide ik, terwijl ik mijn servet bedaard op tafel legde. „Het kan mij niet schelen wat er gebeurt; maar ik ga het kind aanspreken." De heer Grooten fronste zijn wenkbrau wen. Behalve deze vage uitdrukking van ver bazing, verraadde zijn gezicht noch goed-, noch afkeuring. „Wat zult u daarmede winnen?" vroeg hij. „Misschien niets. En toch wil ik het pro- becren. Ik kan niet weggaan met do ge dachte, dat het gezicht van dat kind mij zal vervolgen. Ik moet iets probceren; al schijnt het belachelijk. Ik kan er nicls aan doen." Mijn gastheer glimlachte. „Zooals ge wilt, mijn hartstochtelijke, jonge vriend. Dat be looft interessant le worden. Ik zal uw terug komst afwachten." Ik aarzelde niet langer. Ik slond op en ging naar de andere tafel. Dichterbij komen de, lette ik op het gezicht van het kind. Eerst scheen dat gezicht op te klaren; toen trad daarvoor in de plaats een vrees, erger dan te voren, toen zij naar haar metgezel keek. Zij zag mij vol oplettendheid komen en begreep builen allen twijfel de bedoeling van mijn komst. Zij keek rnij voortdurend aan, totdat ik eindelijk bij haar stond. Be Op dat terrein bestaan nog velo misstap* den. De MINISTER zegt ccn onderzoek toe. Bij art. 142 oppert dc heer BRAAT (l\ B.) verschillende bezwaren togen d© be strijding van tongblaar door den veeartee- nijkundigen dienst. Alle preventieve maat regelen, hoe ingewikkeld ook, hobbon niets geholpen. Do ziekte verdwijnt pas, wan neer zij is uitgeziekt. Spr. wensoht stren* gcro maatregelen of regeling langs inter nationalen weg. Do heer WElTKAMP (O.-H.) verzet zicb kraohtig tegen afvoeren van mond- ea klauwzeer van do lijst van bcsmettelijkq ziekten. Do MINISTER zal met deze opraerkingcö rekening houden. Bij art. 163 spreekt de heer LOVINK (C.-H.) er zijn groot© teleurstelling over uit dat er geen deskundige is gozonctea naar bet groot© on zeer belangrijke Con gres to Washington. De MINISTER meent dat dit moet wor» den ovorgefaten aan het particulier iui« tiatief. Aan de orde is daarna de behandeling van de Io afdeeling, Visschenjen. Do heer DUÏMAER VAN TWIST (A.* R.) bepleit do bolangen van do vissollen) op dc Zeeuwsche stroamen. Het is dc taak van dezen Minister om de visohoultuur in die stroorac.n t© bevorderen. Verder komt spr. op voor do belangen dor Wieringor-, wier 8oheipvissoherij is gestoord dour do drooglegging dor Zuiderzee. Spr. wijst or don Minister op dat door do waterveront reiniging aan de vissoherij groot© sohad© wordt berokkend. Zoo b.v. door een kunst zijdefabriek to Arnhem, verder in het Zwarte water, on velo andere streken. Spr. citeeTt „Onzsc Zoefcwatervissohorij" er) andere tijdschriften. Ten slott© behandelt) spr. de zalmvissoherij op do groot© rivie ren. De Minister heeft al zoo vaak beloofd do zalmvissoherij aoht uur per dag t© ver bieden, nl. van 4 uur tot 12 uur. Wanneer gebeurt dat nu eindelijk? Dc heer VAN ZADELHOFF (S.-D.) be pleit cvoneons do belangen van dc klciuo zalmzcgonvissohorij op do bovenrivieren, die onmogelijk wordt gemaakt, doordat do groot zalmzcgcnmscherij 21 uur in <x?n et maal visc-ht. Wanneer dio laatste niet wordt) stopgezet, zal do eerst o nooit loonend kun non worden. Daarna behandelt spr. de waterveronft» reinigii^j, waartegen «1 ©on mcnsohcnleef- tijd lang wordt gostredeD. Wetenschappe lijk is cr nooit iota vastgesteld, dat voor icdoreon heldor is als glasl Maar men blijft treuzelen. Spr. wijst op do veront reiniging door do suikerfabrieken, door de stookolie aan den ingang der groot© rivie ren, die de zalm belet in zee te komen e d. Spr. vraagt een spoedig onderzoek. In do dcixlo plaats bepleit spr. het bren-» gen van het behoor der domeinen onder „Landbouw", „Financiën" probeert alleen zooveel mogelijk do pachtgelden binnen to krijgen echter zonder don visohstand tc be vorderen. Voorts noemt spr. liet vangen van onder ma atsoho visch vootr de vischschrappcrijcn# waardoor groortc Bcbadc aan den viscli- atand wordt berokkend. Ten slott© bepleit spr. steun voor do Woudiichcmsohc vis- aohers. Do MINISTER antwoordt, dut de kunst-» maligo zalmteelt een kwestie is, die in ternationaal moet worden geregeld. Men moet bovendien bij velo dezer kwesties be denken, dat vaak het buitenland sobuld heeft aain allerlei zaken. Vandaar een voort durend ovorlog tusschen Binnenlandscho en Buitenlandsahe Zaken. Spr. zal dc door den hoer Duymacr genoemdo gevallen on derzoeken. Do kwosti© der visscheiijdornei-» non is nog niet opgelostspr. hoopt daft dit hot volgend jaar wol het geval zal zijn. Do Woudriohemsehe kwestie is inder daad een lijdonsgoscluodenisspr. zal trachJ ten die zaak »:>o spoedig mogelijk op l© lossen, maar cr zijn meer Departementen mee gemoeid. Do beraadslagingen worden gesloten. De volgend© artikelen worden goedge* Icourd. Do stemming over het wetsontwerp zal morgen plaats hebben. De vergadering wordt tc G.55 uur vei*- daacrj tot 8 uur. leunde overdo tafel cn draaide mijn rug half naar den man. „U ncernl hel mij niet kwalijk," zei ik zachtjes; „maar ik geloof, dat u verdriet heeft. Kan ik u helpen? Zeg mij gerust of ik u kan helpen." „U u is wel vriendelijk, mijnheer", b<»- gon zij ademloos, „ik Haar metgezel kwam tusschenbcide. Door verbazing en woede was zijn slem onzeker. „Hè? Wal beleckent dal? Wat duivel, wie i3 u, mijnheer, cn met welke bedoeling spreekt u mijn pupil aan?" Ik negeerde zijn woorden totaal. Ik richtte mij alleen tot het kind en sprak zoo bemoe digend mogelijk, „Wees niet bang orn het mij te vertellen,'' zeide ik. „Denk, dat ik uw broeder ben. Ik wil u graag helpen, als ik kan." „O, als u dal maar kon!" jammerde zij. „Haar metgezel greep mij bij den arm en dwong mij me om te draaien. Zijn gezicht was tot slikken3 toe rood en twee dikke, blauwe aderen traden op zijn voorhoofd le voorschijn. Zijn slem was bijna onhoorbaar omdat hij zachtjes sprak. „Wat een duivelsche onbcschaa radheid f Wat hodoelt u daarmede, mijnheer? Wie i9 u? Hoe durft u op zoo'n manier vreemde lingen lastig tc vallen?" „Ik weet heel goed, dat ik iels zeer eigen aardigs doe," antwoordde ik, „en misschien heeft u volkomen gelijk met dat alles tegen mij te zeggen. Toch wil ik gaarne een ant woord hebben op mijn vraag. U heeft een kind bij u, dat doodsbang is. Ik sla or op uit haar eigen mond tc honren ol zij hulp van vrienden noodig heeft." (Wordt vervolgdX

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1924 | | pagina 5