v<
1
CDR Di
JEUGI
D
1E-ID5CH
DAGBIAD
No. 12.
Zaterdag 22 Maart.
A
De vermiste Duiven.
Ü-IMLU
V
•V« »<?o
Naar het Ekigelsch van E. LINDSAY.
Vrij bewerkt door C. H,
2)
HOOFDSTUK UI.
Bet kijken naar de Dniven en wat de
gevolgen daarvan waren.
De jongens renden door de weilanden
naar het huis van Ouden Jaap. Zij klommen
over de schutting aan den achterkant, lie
pen door den tuin en klopten aan den voor
kant. Zij kregen echter geen antwoord.
„Jaap is zeker uit," zei Leonard „ik
denk naar 't station. Laten we maar eens
even naar de duiven bijken en dan gauw
naar het bosch terugloopen."
Zij gingen nu samen naar de schuur
achter in den tuin en trachten door een
ruit de vogels te zien. Dit ging echter niet
gemakkelijk, daar de meeste vogels op de
hoogste lat en dus vlak onder het dab
zaten.
,Ik wou, dat we er in konden komen."
zei Leonard: „maar Jaap doet de deur altijd
op slot en ik heb wel eens hooren vertel
len, dat hij den sleutel den heelen dag in
zijn zak draagt en 's nachts onder zijn
hoofdkussen legt. Wacht eens even, dan zal
ik probeeren de deur open te makenI"
En hij voegde de daad bij het woord.
„Iioeral" riep hij nu. „De sleutel zit er in.
De ouwe baas heeft hem zeker vergeten."
De jongens waren bang, dat. al9 zij sa-
trien in de schuur gingen, zij de deur aan
den binnenkant misschien niet meer open
zouden kunnen krijgen. Daarom haalde Leo
nard er liever een paar duiven uit. liet ze
aan Daan, die builen stond, zien en sloot
de deur achter zich.
„We moeten ze nu maar weer in de
schuur zetten," zei Leonard, nadat zij de
duiven van alle kanten bekeken en bewon
derd hadden. We hadden al lang naar
Elly terug moeten gaan. Als we niet gauw
voortmaken, bomen we nog te laat thuis.
Hou jij die even vast; terwijl ik deze er in
zet."
Maar terwijl hij de ééne duif aan zijn
neefje gaf, glipte de andere tusschen zijn
vingers door en vloog zij, vóór hij haar
grijpen kon, lot hun onuitsprekelijken schrik,
weg. Weldra zagen zij haar zelfs niet eens
meer.
„Wat moeten we doen?" riep Leonard
ontsteld uil „Het is nog wel één van Jaaps
bekroonde duiven!"
Daan kon geen woord uitbrengen en het
scheelde maar heel weinig, of hij had van
schrik de andere duif ook laten vliegen
Leonard dacht in dit oogenblib slechts aan
d? moeilijkheden, waarin het ontsnappen der
duif hen brengen zou. Daan daarentegen
was het meest begaan met den ouden Jaap,
want hij wist, hoe deze zich aan zijn dieren
gehecht had en dat hij niet gemakkelijk
over het verlies van zoo'n prach'-exemplaar
zou heenkomen.
„Zet die toch in de schuur en blijf daar
1 niet zoo suf staan kijkenl" zei Leonard, ge-
'heel ontdaan. „Buk gauw! Daar komt
j iemand aanl"
En hij verstopte zich haastig achter een
'paar struiken in een hoek van den tuin, op
de hielen gevolgd door Daan, die de duil
met zijn twee banden vasthield.
„Even wachten!" fluisterde Leonard. „Als
hij weg is, kunnen we te voorschijn komen
en 'm er weer in zetten."
Het leek den jongens, dat de persoon
wie het dan ook zijn mocht die kwam
om de duiven te voeren, nooit weer zou weg
gaan. Zon hij de twee misschien al missen?
De oorzaak van hun angst was Jaaps
neef, Sam Curtis, die geregeld het hok
schoon hield, de dieren voerde en er mee
naar de verschillende tentoonstellingen ging,
als Jaap daarin verhinderd was.
Hij was een groote, gezette man en zou
de jongens nooit bunnen inhalen, als zij
wegliepen, zooals Leonard zijn neefje al in
het oor gefluisterd had.
Als Daan alleen geweest was, zou hij niet
geaarzeld hebben om Sam de ééne duif terug
te geven, terwijl hij hem verteld zou heb
ben, wat er met de andere gebeurd was.
Dit lag echter volstrekt niet in de bedoe
ling van Leonard.
Plotseling slaakte Sam een kreet en de
jongens begrepen, dat hij de duiven miste.
Hij kwam weer uit de schuur, deed de deur
dicht, stak den sleutel in zijn zak, liep den
tuin uit, het hekje door en den weg op.
„Laten we nog even wachten I" zei Leo
nard. „Als hij de duiven werkelijk gemist
heeft en ons over de schutting ziet klimmen,
begrijpt hij, dat wij de schuldigen zijn. Ik
geloof eigenlijk wel niet, dat hij ze gemist
heeft, maar we kunnen toch niet voorzich
tig genoeg zijn."
Eenige oogenblikken later wilden de jon
gens juist over de schutting klimmen, toen
Leonard Daan verschrikt toefluisterde:
„Stil! Hij komt terug! En ze zijn nu met
hun drieën: Sam, ouwe Jaap en Smits,
de veldwachter! Nou zijn we er bij! Blijf
stil zitten!" fluisterde hij opniauw. „Ze zijn
in de schuur. Nou moeten we over de
schutting klimmen en hard wegloopen. Steek
de duif in je zak."
Daan deed dit en klom nu haastig over de
schutting, op de hielen gevolgd door Leo
nard. In zijn haast schopte de laatste echter
tegen de schutting aan. Het leven deed
Smith onmiddellijk het hoofd buiten de
schuur steken.
,Daar gaan zet" riep hij. „Houdt de die-
ven!"
En hij holde naar de schutting met hel
stellige voornemen er ook over te springen.
Hij was echter een dikke baas en hoe
het kwam, wist hij zelf niet hing in het
volgend oogenblik met één been over de
schutting. Geen kans ziende er heelemaa!
overheen te bomen, moest hij zich weer la
ten zakken.
Daar hoorde hij in de schuur twee stem
men roepen:
„Laat ons er uit! Laat ons er toch uit!
Waarom sluit je ons op? Gauwt Gauw dan
toch! Maak de deur open!"
Do veldwachter snelde naar de schuur,
terwij! hij tevergeefs trachtte de modder van
zijn jas te wrijven. Sam en Jaap klopten
uil alle macht tegen de deur. Toen Smith
naar de schutting geloopen was, had hij de
deur, die alleen maar van den buitenkant
geopend kon worden, in het slot laten vallen
en daardoor de beide anderen opgesloten.
„Waar zijn de dieven?" vroeg Jaap, zoo
dra de deur weer open was.
„Dat weet ik niet!" antwoorddp Smith
„Maar wat sta jg mij dan aan te starenj"
riep Jaap, buiten zichzelf over hel verlies
van twee zijner mooiste duiven. Waarom
loop ja ze niet achterna? Ze zijn natuurlijk
over de schutting geklommen."
.Ja. dat zijn ze ook." antwoordde Smith.
,Ik heb ze gezien Het waTen er drie of vier,
denk ik."
„Maar waarom sfa je hier dan te gapen?"
riep de oude Jaap nu nog boozer Waarom
toop je ze niet achterna? Vooruit' Allemaal
de schutting over!"
En oude Jaap klom met veel inspanning
over de schutting. De anderen volgen, hoe
wel zij geen flauw besef hadden van het
geen zij daar doen moesten. Zij beken alle
kanten uit. doch zagen nergens een spoor
van de dieven We! volgden zij alle drie
nog een verschillenden weg. maar de jon
gens waren hun te vlug af geweest en er was
nergens meer een spoor van hen to ontdek
ken.
Eindelijk besloten de drie mannen het
zoeken te staken en gingen zij naar huis.
Er hadden zich nog eenige dorpelingen bij
hen gevoegd en enkelen meenden, dat kwa
jongens den ouden man een poets hadden
willen spelen door zijn duiven te verstop
pen. Jaap wilde hiervan echter niets hoo
ren, maar was overtuigd, dat de een of an
dere dief zijn kostbare duiven tegen sen
hoogen prijs wilde verboopen.
Intusschen renden Leonard en Daan
dwars door de velden voort, nu en dan
schichtig omkijkend om te zien, of Smith hen
niet vlak op de hielen zat. Zii hadden ouden
Jaap in de schuur hooren roepen en maak
ten, toen zij hem niet achter zich zagen
aankomen, de gevolgtrekking, dat Smith de
dieven had taten loopen en de beide man
nen in hun plaats opgesloten had
„Ik hoop maar, dat we ook van dezer,
kant over de beek kunnen bomen." zei Leo
nard. „Want als ons dat niet gelukt, zou
den we door het dorp terug moeten en wan
neer iemand ons dan zag, terwijl jonw zak
zoo uitpuilt
„Och. dat bomt er nog bet minst op aan,
t Heb vreeselijk het tand dat we dir-n ar
men Jaap zoo'n nadeel berokkend hebben,
'k Gaf een lief ding. als we die ééne duif
terug hadden!"
Toen zij bij de beek kwamen, zagen zij
kans zich weer op den schuinen boom le
werken.
„Hoera!" zei Leonard, toen zij aan den
overkant stonden. „Nu kan Smith ons niet
meer inhalen' Hij is veel te slijt om in den
boom (e klimmen. St.! Buk! fluisterde hij
plotseling, toen hij in de verte Smith en
eenige andere mannen zag aankomen. „La
ten ze ons vooral niet zien!"
En zij verstopten zich achter het kreupel
hout.
Na eenigen lijd, toen zij heel behoedzaam
door een opening beken, waren de mannen
verdwenen. Zij hadden het zeker opgege
ven.
„Waf moeten we nu doen?" vroeg Leo
nard. „We kunnen de duif niet mee naar
huis nemen, want Holms is misschien in
de stallen en ik weet niet, waar we haar
anders laten moeten."
„Laten we 't Holms vertellen," zei Daan
nu; „hem vragen de duif aan Jaap terug
te brengen en te zeggen, dat wij zullen
sparen om hem de andere te vergoeden
„Wat?!" riep Leonard uit, „Weet je wel,