v< OOR Dl iJEUGI D ESDSCH DAGBLAD 9i si i isssi j isssi j isssi J isssi 5 isssi f isssi lii'vSllïr; No, 11, Zaterdag 15 Spaart. Anno 1924 ik* s ik* i i tL? t >Jij i ik»«JL> ta. ij j *JLJ I «JL» 'Jl« i »JL« «-i* t •JLTï'JL* 'A?JJ De vermist© Duiven. Naar bet Engelsch van E. LINDSAY. .Vrij bewerkt door C. H. floofd8tuk I.: Oude Jaap. Het kleine station van bet dorpje Fen- ton scheen nog in diepe rust, hoewel de morgentrein weldra zou aankomen. Het leek wel, of het station geheel verlaten was, maar als iemand langs bet kleine perron naar een seinpaal gekeken bad, zou hij daar, in een miniatuurbuisje, een man ge zien hebben, die genoot van de heerlijke zon en blijkbaar geen zware dagtaak vóór zich bad Zijn Houding paste al geheel bij de rustige, vredige natuur op dezen helde ren April-morgen. Nu verscheen een oude witkiel met een kruiwagen op het perron. Hij reed den kruiwagen tot den uitgang, zette hem daar oeer, liep naar den seinpaal en bleef stil staan. „Morgen Jan", zei hij. „Morgen Jaap", antwoordde de ander. Nadat deze beleefdheden gewisseld wa ren, zocht de oude Jaap een zitplaats op een kist met eieren en de twee bleven, zwij gend en droomeng kijken naar het punt, waar zij den trein het eerst konden zien. Daar reed een wagentje op zij van het station, vlak bij den seinpaal, voor. „Morgen Holms", zei de oude man tegen den koetsier. „Je bent vroeg, man! En je hebt de kleine, zwarte merrie, zie ik. Een mooi beestje nog, al begint ze wat oud te worden, ik herinner mij nog, alsof het gis teren gebeurd was, dat de spoorlijn geo pend zou worden. Lk zie nog mijnheer en mevrouw Willis met de merrie komen aan rijden om den eersten trein te zieü voor bijgaan En we waren allemaal min of meer teleurgesteld, want we dachten, dat de trein hier zou stoppen, omdat alle hooge oomes op het perron stonden. Maar hij reed door, hoor! Hij zag er spiksplinter- rieuw uit en Jan zat daar in zijn huisje in den seinpaal. Hij had zijn bloempotten, het waren er zes, meegebracht, maar één van de hooge oomes zei, dat die hem het uitzicht belemmerden en hij moest ze weg nemen. Zooals ik zei, kwamen mijnheer en mevrouw Willis met de merrie aanrijden. Zij sloeg bijna op hoi, toen de trein er aan kwam, maar wij konden haar gelukkig nog grijpen. Ze is nu wel wat kalmer geworden, maar 't is toch nog een vurig beestje. Je rijdt anders meestal met het andere paard, is het niet?" Holms, koetsier op de Hoeve, het land goed, dat door de familie Willis bewoond werd, was van den bok gesprongen, klopte de merrie op den hals en zei: „Daar heb je gelijk in, Jaap. Maar Jon geheer Leonard komt vanmorgen van kost school thuis en mevrouw weet, hoeveel hi] van de merrie houdt en dacht, dat hij haar graag zien zou bij zijn aankomst met jonge heer Daan." Jaap was de oude knecht van mijnheer Willis en had eenige jaren geleden zijn pen sioen gekregen. Hoewel dit ruim voldoende was, had Jaap, die altijd een ijverig man geweest was, permissie gevraagd om als witkiel aan het kleine station dienst, te ioen. Dit was hem toegestaan en hij ver diende er nog een kleinigheid mee, welke hem goed te pas kwam voor zijn lievelings bezigheid: de duivenfokkerij. Hij was hiermede begonnen, toen mijn heer Willis hem eenige bekroonde duiven ten geschenke had gegeven en hij was er zóó gelukkig mee, dat hij er nu verscheiden had. Zijn duiven waren tot ver in het rond beroemd en werden op menige tentoonstel ling ingezonden. Hij had de familie Willis trouw gediend en kon het met allen best vinden. Vooral Elly, het dochtertje, was zeer op hem ge steld. Zij was altijd een zwas kind geweest en had het een groot genoegen gevonden, te luisteren naar de mooie verhalen, welke Jaap haar vertelde. En toen oude Jaap de familie Willis ver liet, vond hij het ergste van alles, dat hij du „de kleine jongejuffrouw", zooals hij Elly altijd noemde, minder zien zou dan tot nu toe het geval was geweest. Elly bracht hem altijd een bezoekje, als zij met één der huisgenooten in het dorp kwam en op menigeQ Zondagmorgen kon men Jaap in zijn beste kleeren en met een bos bloemen of eenig ander voortbrengsel uit zijn tuin in de hand, naar „de jonge juffrouw" zien gaan. „Waar is de jongejuffrouw vanmorgen?" vroeg Jaap. „O, ik hoorde mevrouw zeggen, dat zij niet mee mocht rijden, omdat het nog te vroeg was" antwoordde Holms. „Ze schijnt nogal slap te zijn eü ziet er zwak uit. Zij mist jongeheer Leonard erg, 6inds die naar school is en je hadt haar teleurgesteld ge zichtje eens moeten zien, toen zij hoorde, dat zij met mee mocht naar het station om hem te halen." Op dit oogenblik werd de rook der loco motief zichtbaar en kwam de trem om de bocht. Oude Jaap liep haastig naar zijn kruiwagen en reed de bagage, welke aan zijn zorgen toevertrouwd was, n3ar den bagage-wagen. Toen de trein stilstond, sprong een jon gen van een jaar of twaalf met een aardig uiterlijk op het perron Hij werd onmiddel lijk gevolgd door een langen, slaoken jon gen van denzelfden leeftijd. Zijn gezicht was niet zóó innemend als dat van den eer sten jongen, maar het was hem toch aan te zien, dat hij een goed hart had. Het statioD lag een eind vaD het dorp af en er stopteD maar enkele treinen per dag. Het personeel bestond slechts uit den sta tion-chef, den seinwachter en den witkiel. „Morgen, jongeheer Leonard", zei Holms beleefd. „Hallo, Holms!" klonk het jongensach tige antwoord. „Hier is Holms, Daan. Hoe gaat het met Moeder en met allen thuis Hallo, beste Kitty! Ben jij daar ook?" En Leonard liep naar de merrie, die haar jongen meester onmiddellijk scheen te her kennen. „Wel jongeheer, u bent gegroeid en jon geheer Dn an ook", klonk het nu plotseling. „Zoo, Jaap!" riep Leonard uit, terwijl deze met zijn nu leegen kruiwagen achter hem stond. Leonard sprong in het karretje, gevolgd door zijn neefje Daan. Holms klom op den bok en zij reden naar de Hoeve. Nauwelijks stond het karretje vóór het huis stil, of Elly. gevolgd door haar moe der, liep de stoep af om de beide jongens, die de Paaschvacantie op de Hoeve kwa men doorbrengen^ to verwelkome», „Ik ben zoo blij, dat je weer thuis benfc éh wat ben je gegroeid!" riep Elly uit. „Zoo, jongens, hoe ia het met jullie vroeg mevrouw Willie. „Prettig, dat jullie er zijn. Wij hebben je gemist-, Leonard!" „O, ik heb je zoo vreeselijk gemist!" zei Elly, terwijl zij baar arm door dien van haar broertje stak. Allen gingen nu in huis, maar kwamen even later weer buiten om de verschillende lievelingsdieren te bewonderen. Zij verga ten daarbij Kitty's stal niet, noch het nieu we rijpaard van Leonard's vader. Elly's gezichtje straalde van vreugde; zij volgde haar broertje als zijn schaduw. 's Middags, toen Elly wat moest rusten, gingen de jongens den omtrek eens ver kennen. Veel was daar echter niet ver anderd. Dien avond gingen zij bijtijds naar bed, daar zij reeds vroeg waren opgestaan. De meeste jongens van de kostschool waren den vorigen avond reeds naar huis gegaan, maar daar de aansluiting der treinen voor Leonard en Daan al heel ongunstig was, hadden zij tot den volgenden morgen ge wacht. Hoofdstuk 11. De Oude Toren. Leonard en Daan waren den volgenden morgen reeds vroeg wakker. Vlug kleedden zij. zich_ aan en gingen den tuin in. Daar vonden zij Holme, die bezig was den stai aan te vegen. „Morgen jongeheeren, wat gaan jullie vandaag uitvoeren?" vroeg hij. „Dat weet ik nog niet", antwoordde Leonard. „Eerst ontbijten; ik heb ergeu honger. En daarna zullen wij er wel op uit gaan." „Als ik jullie was", begon Hoims weer, „nam ik mijn boterhammen mee en ging ik naar den OudeD Toren. Er groeien daar mooie sleutelbloemen in de buurt en mis schien kom je in den toren nog wel een uilennest tegen." „Dat is een prachtig plan. HolmsI" zei Leonard en tegen zijD neefje ging hij voort: „Wat zeg jij er van, Daan?" ,,'t Lijkt me leuk!" „Mij ook en misschien mag Elly wel mee." - Aan het ontbijt vertelde Leonard zijn moeder van het plan em vroeg hij, of Elly mee mocht gaan. „Ik denk, dat het beter is van niet", antwoordde mevrouw Willis. „Elly is vooral den laateten tijd wat slap en zou misschien to veel loopen." „O nee, Moeder!" riep Leonard uit, toen hij het teleurgestelde gezicht van zijn zusje zag. We zullen wel goed op haar passen, is - het niet, DaaD „Ja", antwoordde Daan, „we zullen wel zorgen, dat ze niet moe wordt, Tante.'1 „Ed wat zegt Elly er zelf van vroeg mijnheer Willis nu „O, laat me alsjeblieft meegaan, Vader! Leonard zal immers wel goed voor me zor gen." „Als je het dan zelf ook zoo graag wilt", gaf mevrouw Willis toe, „zal ik het maar geodvinden. Maar zorg er vóór, dat jullie voor de thee thuis zijn." Elly klapte in de handen, zoo blij was zij. Door haar zwakke gezondheid mocht zij dikwijls niet meedoeD met allerlei spel letjes en wat aij al tevreden, als «ij a«l

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1924 | | pagina 17