VOOR DE JEUGD IEIDSCH DAGBIAD do. 9. Zaterdag 1 Maart. Anno 1924 Koning Koudhart. A, 0/« Ul ,1^1* Een oud sprookje opnieuw verteld. a Ia zijn sterk kasteel la ?t boog© Noorden oopt d© machtige vorst. Niemand durft in dc nabijheid van bet asteel te komen, want bet sakittert zóó, elfs ale bet heel erna al donker is 7s nachts, at d© oogen pijn doen, als men er naar ijkt en men zelfs kans loopt blind t© wor- en, wanneer men dit toch doet. En t© verwonderen is dit niet, want bet lot is gebed van beider ijs opgetrokken .1 zóó stevig gebouwd zonder eenig roegje i scheurtje, als dit met geen ander kasteel oit het geval is. 't Lijkt wel, of het uit lil li oen en klein© kristallen bestaat, die amen een burcht vormen, zoo bard als bet ardste ijzer. Maar ijzer is donker en do* ouwstof, waaruit bet kasteel is opgetrok- cn is wit, verblindend wit. D© burchtheer is zeer gevreesd, men urft zijn naam slechts mompelen, maar cm naderen durft niemand. Men zou dit >k niet kunnen, want er gaat zoofn ijzige ilbeid van hem uit, dat iedereen, die het agea zou, in zijn nabijheid! te komen, ver- ij ven zou van koude. De gekeele omgeving van zijn kasteel is oodsoh en uitgestorven: zelfs wolven, )ssen en ijsberen vreeaan en ontvluchten :m; wanneer hij nadert, kruipen zij in de itoegankelijkst© schuilhoeken. Grimmig lacht d© woeste, ruw© vorst in jn grijzen baard, wanneer hij d© alge een© ontsteltenis bemerkt, dio zijn komst roorzaakt. Maar al is bij grijs, dit is vol- ï'ekfc geen teeken van 'zwakte of zieke- kheid, integendeelhij is sterk als een •us en de grootste vermoeienis heeft geen ïvloed op rijn ijzersterk lichaam. ..Ten strijde? Op ten strijderoept hij ijn gevolg toe. „Wij gaan do wereld ver veren 1" En de oude vorst gespt het harnas aan, cstijgt zijn sneeuwwit paard, zwaait met c lans in zijn vuist als om de kracht van jn arm te beproeven en holt voorwaarts i Zuidelijke richting, gevolgd door zijn ren woeste cn grimmige hovelingen. „Genaderoepen de bewoners van ste en, dorpen en het land, maar zij lezen p dat onverbiddellijke gelaat, dat zij op sen genade hebben te hopen en zij vluch- !n in hun woningen, waar zij rich zoo goed ogelijk verschansen om den strijd tegen m overrnachtigen -vijand to ondernemen. Maar acht, velen komen om door gebrek i ontbering in die bopelooze worsteling. En Koning Koudhart juicht en bedekt >t veroverd© gebied met een wit kleed, s een herinnering aan zijn macht. In zijn ruime tent zit hij met zijn ridders ^childiknapen. Luid zingen allen, terwijl beker lustig rondgaat den lof van hun rst, die machtiger is dan de machtigste i strenger dan de strengste. Daar treedt een oude dienaar nader en todigt zijn heer de komst van eendge ge iten „an, ,.3af wie durft mij storen?'2 roept Ko- hg Koudhart uit, terwijl zijn oogen drei- ud fonkelen. „Laat binnenkomen!" Do ar komt langzaam en statig ©en heraut binnen, gevolgd door twee mannen met hoog© pelsmutsen op het hoofd en warme rchapevachten over hun wapenrus ting. Trotsch en met opgerichten hoofde blijven dj staan en wachten, tot het woord tot hen gericht wordt. Een oogenblik ziet de veroveraar hen zwijgend aan. Daarna vraagt hij, ijzig koud „Wie zijfc gij" „Afgezanten van onzen vorst, die wel licht even machtig is als gij. Wij komen uit heb Oosten en zijn de uitgestrekte Russi sch© steppen doorgerend om u te zoeken." ,,Wie is uw vorst, die oven machtig denkt te zijn els ik?" vroeg Koning Koudhart nu weer. „Oostenwind is zijn naam." „O, dan ken ik hem! Wat wii hij van mij'? Komt hij als vriend of als vijand?" „Als vriend. De mare van uwe overwin ningen is tot hem doorgedrongen. Uw arm is sterk, maar zijn arm is nog sterker. Als gij het wilt, zal hij zich met u vereenigen. Hij zal een brug slaan over meren en ri vieren en niets of niemand zal den ver- eenigden legerbenden weerstand kunnen bieden." Een cogenbzlik dacht Koning Koudhart sa. Somber rimpelde zich zijn voorhoofd, maar plotseling nam zijn gelaat een vrien delijker uitdrukking aan en zei hij: ,,Ik neem het voorstel aan. Uw vorst is mij welkomMakkers, ruimt ©on plaats in aan den dïsch voor Koning Oostenwind, cGe voortaan onze bondgenoot zal zijn." Lustig klonk weer bet gezang, vroolijk giDgen weer de bekers rond en den volgen den ochtend reeds had do vereeniging van beid© legerscharen plaats. En nu kon niets of niemand meer weer stand bieden aan dio vereenigdo machten. De bondgenoot sloeg de machtigst© stroo men in boeien en baande zoo den weg voor den ruwen Koning Koudhart, dio alom schrik te weeg bracht. Maar het zou nog erger worden Toen de vereenigde geweldenaren'zagen, dat het mcnschdom moedig stand hield bij hun beurtelingscho aanvallen, ja, sommi gen zelf bij den warmen haard of aan den welvoorzien en discb durfden lachen om hun geweld, toen sneed Koning Oostenwind allen toevoer van brandstof af cn wroette met zijn ijzig koude handen in voorraad schuren en warme kuilen, waar levensmid delen lagen opgehoopt, en roofde met zijn trawanten alles, wat bij maar grijpen kon. En wat was bet gevolg van dit alles? Dat de noodzakelijks to levensmiddelen peperduur werden en het zwarte honger- spook, als derdo bondgenoot, mede in heb strijdperk trad. „Waar moet dat been?" vroeg men el kander af on ieder oen zag uit naar het Zuiden, want daar troonde de redder: prins Zuidenwind. Allen smeekten hom om hulp en hij be loofde te helpen. Prins Zuidenwind had een vroolijk, zon nig gelaat; hij was een jonge, blonde held. bedeeld met de kracht van een reus, want voer zijn warmen adem versmolten de sterkst© vestingen en kasteden van Koning Koudhart, die deze, geholpen door Ko ning Oostenwind en zijn troepen, gebouwd hadden. De beide bondgenooten hadden intus- schen hun veroveringen voortgezet tob ver in het Zuiden en velo ijskasteelen cn ver sterkingen opgetrokken. Zij hadden echter buiten den waard, of beter gezegd: buiten Prins Zuidenwind ge rekend. De laatste zond zijn heraut na&r zijn trouwen vazal, graaf Wind van West en beval hem van over den Atlantischen Oceaan tegen Koning Oostenwind op te trekken en door uitvallen naar bet Noor den den ouden Koning Koudhart te ver* zwakken. De graaf beloofde liet bevel uit te zullen voeren en hield woord. Hij wapend© zijn kneohten cn waagde den strijd tegen den machtigen Koning Oostenwind. Hij slin gerde hem zijn regenbuien in het geziobt cu huiverend trok de vorst terug, daar graaf West van Wind zijn ijsbruggen on dermijnde en hij zich haasten moest, in dien hij zijn aftocht behoorlijk wilde dek ken. Intusschen was Prins Zuidenwind tegen de sterkten van Koning Koudhart opge trokken. Maar hij trok niet in een 6tijf harnas ten strijdo, neen, hij ging inet bloe sems getooid en eon groenen krans door de blonde lokken gevlochten, den ouden geweldenaar te gemoet. En zijn tocht werd een overwinnigstooht-. Zingend en juichend bestormde bij met zijn getrouwen de ijskasteelen van Koning Koudhart en Koning Oostenwind en waac eerst alles gezwegen had onder den ijzeren druk der beid© koningen, klonken nu dui zenden jubeltonen. De sterkten stortten ineen, de sneeuwvelden verdwenen als bij tooverslag en brachten en weiden en ak kers, rivieren cn beken to voorschijn. Alles scheen luide to verkondigen: „Prins Zuidenwind komt! Prins Zuiden wind komtl" Grommend trok Koning Koudhart zlób terug naar zijn ijsgebied in het Noordon ea knarsetandend trok Koning Oostenwind zioh terug naar de landen, vanwaar hij ge komen was. Alles in do natuur herleefde. Roemen en planten tooiden zich met jong groen om bet overwinningsfeest to vieren, ouden en zwakken waagden zioh buiten om den red der en held met eigen ooge© te aanschou wen. Wel hervatte Koning Koudhart nu ca dan den strijdwel deed Koning Oosten wind soms een ©nverhoedschen aanval en kleurde gsoen en bloesems zwart, maar dan dreef graaf Wind wan Weet hem terug en herstelde Prins Zuidenwind met zachte hand de geslagen wonden, tot hij voorgoed hoerschte en alles groeien, bloeien en le* ven zag. Dat was een heerlijke tijd op aarde. En toen Prins Zuidenwind zich na eoni- g©D tijd opnieuw bedreigd en zelfg verdron* gen zag dooi* zijn oude vijanden, beloofde hij allen, zoodra hij voldoende uitgerust zou zijn, terug te keeren om menechen «a dieren te verlossen van hun twee aarts vijanden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1924 | | pagina 13