De Onzichtbare Hand. Prijs 55 4o. 19611. LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 13 Februari. Tweede Blad. Anno 1924 UIT DE RAADZAAL. TWEEDE KAMER. FEUILLETON. 't Is yervelend, maar voor de zooveelste jna»l moet het ons van het hart: Wat ia onze Gemeenteraad toch een praat-college. Er zit geen schot in, alles moet worden gekauwd en nog eens herkauwd. Deze ziekte is be paald chronisch en blijkbaar staan we voor een ongeneeslijke kwaal. We koesteren geen hoop meer. Ziedaar nu eens een tamme agenda, waarvan men zou mogen verwach ten, dat er niet eens een middag mee ge moeid zou zijn. Maar jawel, een fiksche avondzitling is ngodig. Oorzaak rééds ge noemd. Zoo zet b.v. de voorzitter nauwelijks duidelijk uileen, dat de wet niet toelaat een uitzondering te maken voor doktoren inzake snelheid met auio of motor of de heer Eiker bout vraagt doodleuk, of voor hen geen uit zondering is te maken. Bij een ander punt Ijebben eenige heeren het woord gevoerd, de wethouder al geantwoord, eeni"e sprekers yan eerste instantie zelfs noodeloos ge repliceerd of de lieer Heemskerk neemt ook nog 't woord. Slechts een paar staaltjes uit de vele, die het ons niet lust verder op te gommen. Oude stokpaardjes kan men natuurlijk heelemaal niet loslaten. Aansluiting van scholen aan het plaatselijk telefoonnet brengt geregeld een liedje, dat men vooruit al zin gen kan 't was nu niet andeis. 't Resul taat hetzelfde als altijd: goedkeuring. Voorde zooveelste maal een Woningbeursdebat zon der eenig nieuw gezichtspunt, uit den aard der zaak, met geen ander gevolg dan vroe ger, even natuurlijk. Dan zat er ten minste nog eenige muziek, Ook al was het evenmin iets nieuws, in de kwestie van al of niet verplicht stellen van het maken van het timmerwerk in onze ge meente bij aanbestedingen. Dit is immers in derdaad in zekeren zin een soort protectie, een potectie, die echter te verdedigen is met het oog op de werkloosheid, zoodat nog eens weer blijkt, hoe voorzichtig men moet zijn met generaliseeren en het stellen voor een keus tusschen twee dingen, zonder meer. De wenk, door den heer Wilbrink gegeven, lijkt ons practisch en de wethouder zal er reke ning mee houden. De bezwaren inzake de N.V. Lcidsche Ex ploitatie-Mij. van Onroerende Goederen te berde gebracht, begrijpen we heelemaal niet waar de Gemeente aan alle zijden safe is. Komt men van andere zijde met hetzelfde, dan zullen B. en W. ongetwijfeld evenmin bezwaren hebben. Zonder eenige kosten, zon der eenig risico wordt er werk verschaft; wat jril men meer? Het wandelbosch Knuttel bracht een on- noodig debat. Er is geen geld voor, daarmee is toch alles gezegd. De heer Pera had het grootste gelijk, dat principieel ieder wel zoo'n bosch zou willen. Waar het geld ontbrak, was elk wenschelijkheidsbetoog verder over bodig. Up to date was de bewaarschool-affaire. Door de verhooging van de leeftijdsgrens voor toelating tot do lagero school tot 7 jaar komt immers de bewaarschool plotseling in het Centrum van de belangstelling te staan en aal daaraan ongetwijfeld de aandacht moe- fen worden geschonken. Critiek en gelijkstel ling tusschen beide soorten van bewaar school-onderwijs hoe ver staan we af van een volkseenheid, dat zelfs op zoo'n leef tijd al hokjes moeten worden ingericht behooren, we zijn hel geheel met B. en W. pons, in de Tweede Kamer thuis, niet in den gemeenteraad. De heer Wilmer heeft echter tccls een plaatselijk gelijkstellings-voorstel aangekondigd. Met het door B. en W. onver- plicnt gegevene is men niet tevreden. De beide interpellaties over de ma ter van het onderwijs ded. uitkomen, hoe ethouder Meijnen reeds geheel is inge- sclic n ten aanzien van de wijzigingen. Ove rige i leverden zij niets op. Doen interpella ties- aat wel ooit? Men zie b.v. de interpellatie Groeneveld de heer v. Eek was verhinderd inzake de zaal-weigering van de Sladszaal aan „De Dageraad", toen een ex-kloosterling zou spre ken over het kloosterleven. Veel woorden, geen resultaat. Zonder ons in het minst te willen stellen op l.ct standpunt der vereeniging en zeker niet te willen opkomen voor den inhoud der strooibilletten onnoodig op zich zelf reeds meenen we in deze affaire, dat B. en W. zich niet hebben kunnen opwerken lot een boven alles staand breed standpunt en dat zij met bekwamen spoed een ter elfder ure geboden kansje hebben aangegrepen om „De Dageraad" de Stadszaal te onthouden. Iets, waarmee zij, practisch gesproken, de veree niging een dienst hebben bewezen in den vorm van een pracht van een propaganda, al zou het alleen maar zijn in deze stelling, dat Rome zijn macht juist door dit geval heeft bewezen. Men versta ons wel: niet wij verkondigen dit, maar het zal ongetwijfeld verkondigd worden. Hoe men het strooibillet ook moge beoor- deelen, het blijft buiten bevoegdheid van den strafrechter evenzeer als de rede van den ex-kloosterling, die zonder incidenten reeds op vele andere plaatsen is gehouden. B. en W. bewandelen een gevaarlijken weg door voor censores morum te gaan spelen, te meer, waar zij toch het houden van de rede niet i vermogen te beletten. Is juist, dat op den j pachter der Graanbeurs ook pressie is ge oefend, dan wordt het er zeker voor B. en W. I niet mooier op. Het recht van het vrije I woord, binnen de perken van ons strafrecht, I blijft niet onaangetast op die wijze. De interpellatie Sytsma kunnen wij moei lijk anders zien dan als een poging om een aanloop te krijgen tot een of ander voorstel tot weder-invoering van de handwerkvak- onderwijzeressen. Kan men afgedane zaken dan nooit laten rusten? De rondvraag deed voor de zooveelste maal denken aan een dorpsraad, in den slechten zin van het woord. Zitting van gisteren. Staatsbegrooting voor 1924. Aan de orde zijn de algemeene beschou wingen over de Staatsbegrooting voor 1924. De heer BRAAT (Platt. Partij) opent de beschouwingen. Hij betoogt, dat hij van ra- dicale maatregelen tot bezuiniging weinig of niets heeft bespeurd. Eén der oorzaken daarvan ziet hij in het algemeen kiesrecht, dat menschen deed mee stemmen die weinig of geen belang hebben bij de wijze van samenstelling der regeering. Onder dit mi- nisterie-Ruys is hot ambtenarenslelsel uit gebreid. De sladsarbeiders en de ambtena ren zijn bevoordeeld ten nadeele van de plattelanders. Vóór de behandeling van de Vlootwet heeft de Regeering al zelf ver klaard dat zij niet regeeren kan. Spr. heeft da tin 1919 al betoogd. Van deze regeering verwacht hij niets; zij dreef de uitgaven tot een hoog peil op en het zal niet mogelijk zijn op haar schreden terug te keeren. Wel erkent spr., dat de Regeering aanpast bij de Kamer, omdat de meeste partijen de zelfde sociale beginselen hebben. Ieder jaar zijn de staatsuitgaven opgedreven en nu moet op de ambtenaren bezuinigd worden. Hoe komen wij aan al die ambtenaren? Deze regeering heeft er een groot deel van aangesteld. Waarom is de regeering niet eer gaan bezuinigen? Met nieuwe belastingen zal het niet gaan, want dat beteekent niets, omdat de burgers dan betalen moeten. Er moet mindere belastingheffing komen en daarom moeten allerlei uilgaven worden stopgezet. Spr. meent, dat wij altijd oen extra-parle mentair Kabinet moeten hebben, dat boven de partijen staat. Als men wat anders wil, dan had men evengoed een plaltelandskabi- net kunnen wenschen. Vervolgens zet hij uileen dat allerlei sociale maatregelen moe ten wachten in verband met 's lands finan ciën. Hij wijst op de Arbeidswet, die alle arbeiders ringeloort. Altijd weer moet men in Den Haag gaan vragen of men nog een paar minuten langer mag werken. Als je 20 jaar geleden over deze wet had gepraat, hadden ze je rijp voor Meerenberg geacht en vond de heele Kamer dat goed. Maar men ziet het al: het werk gaal de grenzen al over. Misschien wil de Regeering dat juist. Zij wil nu al subsidies geven voor schepenbouw ,om de loonen hoog te houden. Al die maatregelen bederven den boel. Zoo is hel met de wachtgelden en de pensioenen ook gesteld. De Staat betaalt maar steeds en de Regeering luistert niet naar de kleine j I partijen. i Ieder jaar gaat de bevolking met twee maal honderdduizend zielen vooruit. Met kinderbijslag bevordert de Regeering den aanwas van ambtenaren-kinderen. Naar Ca nada kan men ze niet uitvoeren, want daar vraagt men plattelandskrachten (Gelach). Spr. wenscht uitbreiding van arbeidstijd, ook voor ambtenaren, en daardoor een in krimping van hun aantal. Met een fielsenbelasting komen we er niet. Natuurlijk worden de ambtenaren en de militairen daarvan vrijgesteld. Spreker wenscht verlaging van het salaris van de Kamerleden, maar daaraan willen de heeren niet; het aantal -ministers kan verminderd worden fct zeTen. Als de staatsbemoeiing maar verminderde, dan is er minder werk te doen en dus ergo zijn er minder ministers noodig. De Kamer helpt niet mee, maar be moeilijkt de Regeering in haar werk en ge leden houden hun salaris van f 5000. Kolo niën en Buitenlandsche Zaken, Oorlog en Marine wil hij combineeren. Arbeid moet Landbouw worden en dit verbonden met Waterstaat bespaart weer één minister. Het platteland wordt altijd achtergesteld bij de steden. Vrijheid en vraag en aanbod en vrijheid van salarieering is noodig; be perking van kiesrecht wil hij. Er zijn er tienduizenden, die niet in staat zijn te oor- deelen over hetgeen zij moeten stemmen. De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft gezegd dat hij een goed minister van landbouw zou zijn speciaal voor de Room- sche boeren. (Gelach). Dat was misschien „een slip of de mond." (Groot gelach). Vervolgens betoogt spr. nog, dat het pas visum voor de Duitschc dienstboden ver laagd moet worden, omdat er hier behoefte is aan die werkkrachten. Dan moeten nog redders van schipbreukelingen belooningen hebben en geen medailles, want daarvan kunnen zij niet eten. Spr. waarschuwt de Regeering, dat zij haar standpunt moet veranderen. „Braat is dom", heeft één der bladen gezegd. Voor spr. is dat een verontschuldiging' want daaruit blijkt, hoe slecht het onderwijs op het platteland is Spr. is te dom om obstruc tie te voeren. Als de Regeering spr.'s waarschuwing niet aanvaardt, dan gaat hij met alle platte landers het oorlogspad op. De heer WIJNKOOP (C .Fr.) noemt de inflatie van den gulden een kunstmatige in flatie, omdat men opzettelijk de begrooting niet sluitend wil maken. Men bewerkt een pessimisme, om reactionaire maatregelen door te zetten. Er is echter een tekort en de bourgeoisie zwetst over de kwade gevol gen van de inflatie, om de arbeidersklasse bij voorbaat te tuchtigen door op haar de gevolgen van het slechte beheer te verha len. Spr. weet het beter: de kapitalisten moeten het betalen. De Staatsschulden vra gen 16 millioen aan rente precies wat er te kort is. De Slaat is thans het centrale comité van de bezittende klasse, maar het volk moet de rente betalen van de schulden, die dit comité heeft gemaakt. De rente is dus een cijns, die de Staat aan het volk op legt voor de schulden van de bezittende klasse. Eén streep door de schulden, en wij zijn erl Men zou kunnen beginnen met de rente te verlagen. Deze is thans gemiddeld 4.2 pCt. Men zou de leeningen moeten con- verteeren, want anders treft men te veel kleine burgers, of wel heffing ineens of ge dwongen leening tegen lage rente. Van ka pitaal-vernietiging is dus geen sprake. De heer DRESSELHUYS (V.-B.) be toogt, dat eigenlijk in geen enkel deel der begrooting het mes diep is gezet. Het Mi nisterie zal moeten erkennen, dat de gulden veilig is gebleven ondanks het gemis aan daden der Regeering. Het Kabinet is een nieuw Kabinet, een krakende wagen, die nu eenmaal het langst duurt. Het heeft zich hergroepeerd door Minister Colijn op te ne men. Het is haast een wonderlijke bekee ring die uit de Memorie van Antwoord is gebleken. Deze Memorie is bijna een voort durende zelfbeschuldiging. Het Kabinet wilde .de Vlootwet doorzetten tegen alle logika in, op de ambtenaarssalarissen zou een krachtmaatregel worden toegepast, en tal van andere middelen werden aanbevo len. Het was een Ruyze-Kabinet, dat thans een Kabinet is geworden van praktische op portuniteit. Van alle maatregelen tot bezui niging is niets overgebleven; nieuwe, indi recte, belastingen worden er voor in de plaats gesteld. RECLAIM" 753» Recal Zeep Een zuivere zeep als de Recal-Zeepisonontbeerlijk voor de verzorging van de huid. Daar zij bovendien lot het. laatste snippertje hard blijft is de Recal-Zeep zeer voordeelig in het ge» bruiki Men heeft er twee maal zoo lang aan als aan iedere andere zeep. ets Over de onderwijs-bezuinigingen zal spr. later spreken, als het ontwerp van wet er is. Een bezuiniging op onderwijs zal altijd een offer zijn. Een nieuwe economisch-so- ciale politiek die van den heer Colijn werd verwacht, zal niet komen. In October werd die van hem verwacht, maar thans is ook hij omgedraaid en komt hij met nieuwe be denkelijke belastingen. Bij de kwestie van de veiligheid van den gulden moet men oorzaak en gevolg niet verwarren. Kunst matig op peil houden van den gulden is niet wat wij hebben moeten, de veiligheid moet het gevolg van goede economische ge zondheid zijn Allerlei kleinere en grootere middelen hebben een goede uitwerking en vele daarvan zal spr. steunen. Hetzelfde trachten te bereiken met min der kosten is een goed streven maar het is de vraag of dit lang zal standhouden. De fouten zitten in het systeem bij de ambte naren gevolgd en tijdelijke vermindering van het aantal is niet het beste middel. Wij lijden aan hypertrophie van den Staat Spr. wijst op het stelsel, dat alle9 getaxeerd wordt op den aanslag in de inkomstenbelas- tin. Het schoolgeld noemt spr. als voor beeld. Een groot deel van ieders inkomen gaat op die wijze weg aan den Staat. De inperking van onze economische vrijheid kost schatten die weer worden verhaald op onze vrijheid die daardoor verder wordt beperkt. Spr. wenscht verandering van stelsel waardoor meer vrijheid wordt gelaten aan het economische leven. Economische recon structie zou spr. dit willen noemen. Aan de regeering wenscht spr. te vragen hoever zij denkt te gaan met haar protectie- plannen. Op dit stuk wenscht hij een posi tief antwoord. Beperking van overheidsbemoeiing stelt spr. vóórop. In de laatste jaren heeft de Staat zich te diep met allerlei zaken inge laten, vooral onder invloed van de sociaal democraten. De heer MARCHANT (V.-D.): Welke wellen moeten nu precies worden afge schaft? De heer DRESSELHUYS (V.-B.) zal daar straks op komen. De Slaat is topzwaar ge maakt. Spr. wijst op de zegeltjes-plakkerij, op de kwestie met de firma Jamin. Dat zijn voorbeelden van ridicule staatsbemoeiing. Het beginsel van arbeidsbeperking en be scherming heeft spr. steeds gehuldigd. Voor normale tijden is spr. voor de 48-urige week; maar in deze abnormale tijden zou spr. jaar voor jaar het maximum willen vaststellen. De Regeering is al veel soepeler geworden in den laatsten tijd en zij ziet in, dat over leg tusschen patroon en werknemer nood zakelijk is. Daardoor wordt al een aantal ambtenaren overbodig. Bij een kleine ver lenging van den arbeidsduur zou al veel ger wonnen zijn en veeT strijd tijdelijk zijn uit geschakeld. Spr. denkt aan een 53-urige week. De socialisatie is zoo dood als een pier op dit moment en er is geen belangstelling meer voor, evenmin als voor de Katholieke bedrijfsorganisatie. De Regeering heeft die-i zelfde mentaliteit getoond tegenover do commissie-Nolens. Spr. had gehoopt vnn Minister Colijn een betreden van een nieuwen weg van sociale reconstructie te zullen zien. Een nieuwen koers had spr. verwacht, maar dat is anders gegaan. Thans is het een beetje bezuinigen geworden en daarnaast nieuwe belastingen. Nergens ziet spr. eenig diep-ingrijr>pn bij de bezuinigingen. Bij Oorlog wordt het slechts een beperking op kleinere gedeelten maar de groote dingen blijven onaangeroerd Aan de belanghebbenden zelf moet meer worden overgelaten o.a. bij de sociale ver zekering De Staat moet meer aan parti culieren overlaten en minder bemoeizucht toonen. Omzetting van staatsbedrijven in gemengde bedrijven zou tot beperking van de staatsbemoeiing leiden. Is de tijd weer beter dan zou spr. bijv. een goede ouder domsverzorging wenschen zonder ambtena ren-omslag. In korten tijd zijn er 15 dui zend bijgekomen die 30 millioen kosten. Dit acht spr. verregaand. Ton slotte behandelt spr. het befaamde artikel 40. Meent de Regeering. dat de ambtenaren-salarissen te hoog zijn? Dat er hier en daar een verschil is tusschen de ambtenaren-salarissen en die van particu liere ten gunste van de eerste is juist. De Regeering moet rekening houden met die salarissen in het vrije bedrijf. Het artikel 40 mag geen middel zijn om wijziging tegen te houden. Dit artikel i9 een monstrum, dat zonder wet kan worden afgeschaft Het was een belofte en alleen als de Regeering zich op overmacht beroepen kan, mag zij er van afwijken. Maar zij moge dat doen met voorzichtigheid en daarbij overleg ple gen. Het landsbelang zij daarbij richtsnoer. Het tegenwoordige Kabinet moge regee ren naar beginselen van de praktijk en niet naar die van partijpolitiek. Er is maar één soort volk en er zijn geen verschillende soorlen. Alleen als de Regeering dat erkent zal zij overal steun vinden. Spr. zal haar dan gaarne steunen. De heer TROELSTRA (S.-D.) meent, dat de heer Colijn in geen geval aan deze regee- ringstafel had moeten lerugkeerem Als de heer de Geer alleen is weggegaan om de Vlootwet, dan had hij thans moeten zijn teruggekeerd, omdat Colijn het heeft ver loren. Deze heer Colijn is het levende be wijs van het inconstitutioneele van de cri sis-oplossing. Bovendien acht spr. den heer Colijn een minder geschikt bezuiniger dan den heer De Geer. Voor den heer Colijn zou een goede wapenspreuk zijn- tam Marti quam Mercurio (zoowel aan Mars als aan Mercurius gewijd). De heer Colijn is te veel cijfer-demagoog. Minister COLIJN: U bedoelt zeker de 300 millioen voor de vloot. De heer TROELSTRA (S.-D.); Juist. De demagogie om het volk wijs te maken, dat die vloot niets kostte. Minister COLT.TN: De demagogie is aan de zijde van de 300 millioen. De heer TROELSTRA (S.-D.): Het ver- Door DOUGLAS VALENTINE. Schrijver van „De man met den Klompvoet". Geautoriseerde vertaling van W. E. P. (Nadruk verboden). 43) „Ik denk, dat de chef wel in zijn nopjes zal zijn", zei h;j; „hoewel het schijnt, dat de anderen ons ontglipt zijn. Gordon, jij kon nu wel boren gaan kijken, die deur daar in den hoek voert naar de kamers boven, denk ik terwijl ik telefoneer na~' mijnheer Okewood Hij moet dit dadelijk weten. Har rison, let jij op het meisje." Hij verdween door de deur naar de bar en Zij hoorden hem spreken, in de telefoon, die aan den muur naast de toonbank hing. Da delijk daarna kwam hij weer terug met een wit tafellaken, dat hij over de gedaante op den vloed heenspreidde. Toen wendde hij zich tot de danseres. „Sla op", zei hij streng, „ik wil met u spreken." Nur-el-Din wierp een angstigen blik over haar schouder heen naar de plek, waar Rass lag. Toen zij het witte laken zag, dat hem voor het oog verborg, werd zij iets kal mer. Onzeker stond zij op en keek Matthews aan. „Krachtens de macht, mij verleend door ue Defence of the Acts, neem ik u gevan gen", en Matthews rammelde in één dreun de heele formule van arreslalie, met alles, *at et verder volgde, af, eindigende met de gewone waarschuwing, dat ieder woord, dat de gevangene zou zeggen, tegen haiur kon worden aangevoerd bij haar verhoor. Toen zei hij tot Harrison: „Beter ze maar aan le doen, Harrison I" De man in burger deed een stap naar voren, nam de polsen van het meisje, een kortklikkend geluid en zij was geboeid. „Neem haar nu mee daarheen", zei Mat thews, op de bar wijzend. „Er is geen andere uitgang dan docr deze kamer. En geen oog van haar af, begrepen? Majoor Okewood zal dadelijk hier kunnen zijn met een vrouwe lijke detective." „Goed, mijnheer 1" zei de man en tikte do danseres even op den schouder. Zonder een woord te spreken wendde zij zich om en volgde hem naar de bar. Gordon kwam binnen door de deur aan het eind van de kamer. „Ik wou wel, dat u eens boven kwam kij ken, mijnheer", zei hij tot Matthews; „er is geen levende ziel in huis, maar er is iemand opgesloten geweest ir. een van de kamers. De deur is nog op slot, maar een van do pa- neelen is ingedrukt. Ik geloof, dat u het be paald moei zien." De twee mannen gingen samen de gelag kamer uit, de trappen op. Op hel portaal stond Matthews een oogenblik stil, om even door hel raam t; kijken; door een gordijn van regen zag hij het triestige, onherberg zame ven. „Brrl" zei hij, „wat een afschuwelijk oord!" Van af het portaal naar boven kijkend, konden zij zien, dat een van de paneelen van de deur tegenover de trap ingedrukt was; de stukken lagen op den grond. Zij gin gen de trap op en Matlhc-ws, die een arm en zijn hoofd door de opening slak, had een kijk in dezelfde leelijke zitkamer, waar Des- mond met Nur-el-Din gesproken bad. Een paar krachtige stompen deden de deur openvallen. De zitkamer was één wan orde. De deuren van het buffet stonden wijd open en de inhoud lag her en der over het karpet verspreid. Een tafel in den hoek was doorsnuffeld; sommige van de laden waren zelfs geheel er uil genomen en geleegd op den vloer. De deur, die toegang gaf tot de binnenkamer, stond open eD het was zichtbaar, dat ook daar een dergelijke plunderparlij had plaats gehad. De binnenkamer bleek een kale ruim te met gekalkte muren, uiterst eenvoudig in gericht tot slaapkamer Op den vloer stond een kleine bandkoffer, en daarnaast een sta peltje van allerlei artikelen, die een vrouw zou meenemen, wanneer zij enkele dagen op reis zou gaan, zooals een crêpe-de-chine nachtjapon, een paar keurige pantoffeltjes en zilveren toilelvoorwerpen. Naar deze dingen to oordeelen, dacht Matthews, dat dit Nur-el-Dins slaapkamer was geweest. De beide mannen waren een heelen lijd bezig met den rommel, die overal in slaap- en zitkamer verspreid lag, te doorzoeken. Maar hun arbeid was tevergeefs, en zij wijd den nu hun aandacht aan de overigene ka mers. Er waren er nog drie. De eersle kamer, waar zij kwamen, gren zend aan Nur-el-Dins slaapkamer, was nau welijks meer dan een vliering. Aan meubi lair bevatte het hokje niet meer dan een soort veldbed, een waschtafel, een tafel en een stoel. Het geheel scheen een dienstbo denkamertje. Zij vervolgden hun onderzoek. Aan de andere zijde van de gang lagen twee kamers naast elkaar. De een bleek die van Rass te zün. Zijn kleeren lagen door de kamer ver spreid en op een tafel in een hoek. waar schrijfgerei slond, lagen verschiller.de brie ven en rekeningen op zijn naam. De andere kamer was ook gebruikt ge weest, want het bed was opgemaakt en open geslagen voor den nacht en er lagen schoone handdoeken op de waschtafel. Maar wie de bewoner was geweest, kon men niet uitma ken; alleen stond er een geweer inet dubbe len loop in den hoek. Het was blijkbaar nog kort geleden gebruikt, want er kleefde ver- sche aarde aan de kolf en den loop, hoewel verder schoon, vertoonde nog sporen van kruit, dat niet lang geleden gebrand had. Daar er boven niets meer le onderzoeken viel, gingen de beide mannen weer naar de gelagkamer beneden. Toen Matthews door de deur aan de zijde van de trap binnen kwam, viel zijn oog op een donker voorwerp dat op den vloer lag onder de lange tafel. Hij pikle het op met zijn stak. Het was een kleine, zwart-Iluwcelcn toque met een randje witte en zwarte zijden bloemen rondom. Aan den eenen kant waren de witte bloemen besmeerd met iels donker bruins. Matthews staarde naar het hoedje in zijn hand met gefronste wenkbrauwen. Toen riep hij Gordon. „Ken je dien hoed?" vroeg hij, het din getje in de hoogte houdend. Gordon schudde het hoofd. „Misschien heb ik hem wel eens gezien", antwoordde hij; „maar ik let niet erg op zulke dingen, mijnheer Matthews; ik ben getrouwd. „Och wall" zei Matthews, „ik denk, dal je dezen wel eens gezien hebt. Kom, denk eens even aan het bureau. „Aan het bureau?" herhaalde Gordon. Toen riep hij plotseling uil: „Miss Mackwayte!" „Juist", antwoordde Matthews, „het is haar hoed, ik herinner het mij heel goed. Zij droeg hem heel dikwijls, als zij naar het bureau ging. Kijk eens, er zit bloed aan!" Hij legde den hoed op tafel en rende naar de bar, waar Nur-el-Din onbeweeglijk op haar stoel zat, in een groolen mantel van donkergroene, dikke slof. Zij zat met het hoofd voorover gezonken. Matthews belde Milt House op en vroeg naar Francis Okewood Toen hij vertelde, dat hij Barbara's hoed gevonden had, hief de danseres het hoofd op en wierp een ang stigen blik op Matthews. Maar zij zeide niets en toen Matthews zich van de telefoon weer naar de gelagkamer begaf, had zij haar vorige lusfelooze houding weer aangeno men. Malthews en Gordon stelden een grondig onderzoek in in de keuken en bijbehoorende uilbouw zonder iels van eenig belang ie vin den. Zij waren juist klaar, toen het geluid van een auto buiten hun aandacht trok. Over het brugelje op den weg stonden Fran cis en Desmond Okewood, en hielpen een vrouw uitstappen. Francis had zijn vogel verschrikker-vermomming nog aan. terwijl Desmond met zijn baard, zijn bleek gelaat en verbonden hoofd al heel weinig leek op den keurigen brigade-majoor, die ongeveer een week geleden met verlof in Engelang was aangekomen. Mallhews ging het huis uit, hun tegemoet en de dame, een levendig uitziend per soontje, aansprekend met mevrouw Butter- worth, vertelde hij haar, dat het afschuwe lijk slecht weer was. Daarop ging hij het drietal voor naar de herberg. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1924 | | pagina 5