De Onzichtbare Hand. Wo. 19604. LEIDSCH DAGBLAD, Dinsdag 5 Februari. Tweede Blad. Anno 1924 GEMEENTEZAKEN. KUNST EN LETTEREN. FEUILLETON. Het georganiseerd overleg. In de vergadering van den gemeenteraad van 28 Aug. 1922 werd in handen van B. en (W, om praeadvies gesteld een verzoek van de hoofdbesturen van den Ned. Ambtenaars- bond toi over te gaan tot een organisatie van het georganiseerd overleg. Omtrent dit verzoek hebben B. en W. het gevoelen inge- wonnen van de Algemeene Ambtenaren- en van de Algemeene Werkliedencommissie, hetwelk in baar gemeenschappelijk advies yan 3 Januari 1923 werd gegeven. Sedert dien besloot de Baad op 26 Febr. 1923, door aanneming van een voorstel van de heeren Heemskerk, Bisschop, Schoneveld en Jan de Lange, B. en W.'s voorstel in zake de ver lenging van den arbeidsduur van hel ge- meentepersoneel niet meer te behandelen gedurende het zittingsjaar van den Raad in zijn vorige samenstelling. In verband hier mede meenden 13 en W. in den geest te handelen van dit College, door ook de toen aanhangige voorstellen tot reorganisatie van hel georganiseerd overleg, een toch niet min der gewichtig onderwerp van gemeentebe leid, niet eerder aan de orde te stellen, dan na den eersten Dinsdag van de maand Sep tember 1923, van welk voornemen de voor zitter in de vergadering van 12 Maart j.l., naar aanleiding van een vraag van den heer jfan Stralen., mededeeling deed. Alvorens tot een bespreking van het on- Qerwerpelijk verzoek over te gaan, brengen B. en W. in herinnering, dat het georgani seerd overleg in onze gemeente dateert van 1919, toen de Raad, naar aanleiding van en kele ingekomen verzoeken, op 31 Juli van dat jaar tot de instelling daarvan besloot, overeenkomstig de in een praeadvies van B. ;en W. neergelegde beginselen. In dat prae advies, waarin zij als hun meening te ken nen gaven, dat invoering van het georgani seerd overleg zoowel in het belang van de femeenle als in dat vlü haar personeel zou unnen zijn, maakten zij evenwel het uit drukkelijk voorbehoud, dat de uil' te brengen adviezen hun College nooit zouden kunnen ontlasten van zijn verantwoordelijkheid te genover den Raad, noch de hoofden van tak ken van dienst van hun verantwoordelijk heid tegenover B. en W. Zij stelden zich der halve de bevo' dheid van het georganiseerd overleg voor als een uitsluitend adviseeren- «e. De Raad heeft zich daarmede, wat dit punt betreft, destijds zonder discussie ver- eenigd en als gevolg daarvan is de bevoegd heid der commissiën in artikel 6 van de door B- en W. vastgestelde verordening van 18 Augustus 1919 als een adviseerende om schreven. Nadat dit instituut alzoo, tijdens het inko men van bovenbedoeld verzoek, nauwelijks drie jaren in werking was, komen adres santen verklaren, dat deze commissiën door haar samenstelling en werkwijze reeds da delijk bij een zeer groot gedeelte van hel ge- mecntepersoneel ernstige ontevredenheid yc wekten en dat de tegenwoordige vorm, waarin, en de wijze, waarop het overleg wordt gepleegd, de onmogelijkheid van het .Verrichten van vruchtbaren arbeid hebben fi&n getoond. De memorie van toelichting licht deze grieven nader toe: ,lïet groote bezwaar, dat adressanten heb ben legen de werkwijze der Commissies, is «ïe geringe waarde, welke aan de adviezen uer Commissies worden gehecht. Een uitvoe rig betoog om aan te toonen, dat de bespre kingen in het overleg doelloos zijn, als de Commissies moeten ervaren, dat meermalen nare adviezen voor het College van B. en W. en voor den Raad geen andere beteekenis Lebben, dan dat zij er kennis van nemen, achten zij overbodig. Geen commissie, welke zich zelf respec teert zal op den duur bereid bevonden wor den dezen nulteloozen arbeid te verrichten, aldus adressanten. B. cn W. meencn aller eerst dat het pessimistisch geluid, dat de adresseerende vcreenigingen ten aanzien van den arbeid van het georganiseerd over leg doen hooren, inderdaad niet gerechtvaar digd is. Zij zijn vooralsnog overtuigd, dat de bovenvermelde kiachten in haar algemeen heid onjuist, althans in hooge mate overdre ven zijn, tenzij men, zooals blijkbaar adres santen, op 't standpunt staat, dat aan de be tekenis van hel georganiseerd overleg reeds dan ernstig afbreuk wordt gedaan indien een van het advies afwijkende beslissing wordt genomen. Men moet echter bedenken, dat de commissiën van het georganiseerd overleg in haar huidige samenstelling en tegenstelling met de andere Commissiën, welke B. en W. van advies dienen met uitzondering van den voorzitter, uitsluitend beslaan uit personen, die zich niet in de eerste en voornaamste plaats tot de beharti ging van de belangen der gemeente geroe pen gevoelen. Theoretisch verklaart dit vol gens B. en W., reeds dat, indien van eenig advies van het georganiseerd overleg wordt afgeweken, dat in het algemeen nog niet pleit tegen het van het advies afwijkend be sluit. En dat zij zich met deze uitspraak niet alleen op het gebied der theorie bevinden, maar tevens in de volle werkelijkheid be wijst volgens B. en W. een uitspraak van den heer Van Stralen geuit bij de behande ling der begrooting voor 1923, toen hij zeide: ,Als men denkt dat het hier een commissie betreft, waarin de leden streven naar be hartiging van de belangen der gemeente, dan heeft men het mis. Elke groep van arbeiders gaat naar het georganiseerd overleg om hare ideeën te verwezenlijken. Indien dit zoo is en aan de juistheid daarvan behoeft men volgens B. en W. niet te twijfelen, dan moet men ook aan den anderen kant be grijpen, dat, aangezien noch de Raad noch hun College geroepen zijn lol' de uitsluitende behartiging van de belangen van hel ge- meentepersoneel, n'en déplaisent de overige, niet minder gewichtige gemeentebelangen, afwijking van eenig advies niet altijd be hoeft voor te spruiten uit een geringe waar- decring daarvan, maar ook zeer wel gegrond kan zijn op de overtuiging, dat het advies de juiste verhouding lusschen de belangen van de gemeente eenerzijds en die van het personeel anderzijds miskent. Zelfs van adviezen van andere commis siën, zooals bijv. van de Commissie van Fa bricage. waarbij, gelijk gezegd, uitsluitend zakelijke overwegingen tot een advies zullen leiden, wijken B. en W. herhaaldelijk af, zonder dat dit tot conflicten leidt en zonder dat deze commissiën over een dergelijke af wijking van haar advies zich gevoelig too nen. In den gedachlengang van adressanten, die zich immers beklagen over de geringe waarde, welke aan de adviezen van het ge organiseerd wordt gehecht, is het bovendien volslagen ongerijmd om, althans aan een gemeentebestuur, dat zichzelf respecteert, te verzoeken aan dat overleg een verder strek kende dan een adviseerende bevoegdheid te verleenen. B. on W. meenen daarom goed to doen, aangezien praemisse en conclusie van hefc verzoek elkaar niet dekken, de klachten, welke in het adres omtrent cl© werkwijze en de resultaten van het georganiseerd overleg worden aangeheven en welke als specifiek aan bet Leidscb instituut verbon den worden voorgesteld, los te maken van de aangegeven middelen tot verbetering en het adres sleohts te beschouwen als een poging los van en ondanks de bestaande praktijk, tot verwezenlijking van eenige leuzen, die de adresseerende vereenigin- gen in haar banier hebben geschreven. De middelen, welko de werkwijze en de resultaten van hot georganiseerd overleg kunnen verbeteren, bestaan volgens adres santen in: lo vaststelling van een regeling van het overleg, zooals die in de gemeente Am sterdam is getroffen, ten opzichte van de loonregeling voor de gemeentewerklieden 2o. uitsluiting van de zoogenaamde ca tegorale vereenigingen uit de commissiën van het georganiseerd overleg. B. en W. willen achtereenvolgens beide punten nader onder oogen zien. Ad. lo. Alvorens een korte sohets te ge ven van de bovenbedoelde Amsterdamsche regeling, rij het bun vergund eerst stil te staan bij de meer algemeene vraag of aan commissiën van het georganiseerd overlog bij overheidsdiensten en -bedrijven een verder strekkende bevoegdheid kan wor den verleend dan een zuiver adviseerende. De beantwoording van die vraag wordt B. en W. in hooge mate vergemakkelijkt-, door dat zij in staat rijn gebruik te maken van - de resultaten, welke een vroeger, opzet telijk daarnaar Ingesteld, ondersoek heeft opgeleverd. De Centrale Oommissie van belanghebbend personeel medezeggenschap wordt onthouden. Al zou men ook het goed recht van den eisch van medezeggen schap in het particulier bedrijf willen en kunnen bepleiten, dan zou daarmede nog niet het bestaansrecht van een zelfden eisch ten aanzien van don overheidsdienst zijn bewezen. In het particulier bedrijf toch kan het persoonlijk belang van den werkgever di rect tegen het persoonlijk belang van den arbeider botsen en is de mogelijkheid niet uitgesloten, dat de aroeidsvoor waarden niet in overeenstemming zijn met do uit komsten van het bedrijf. In den overheids dienst daarentegen staan niet de persoon lijk© belangen van het personeel tegenover die van den Raad of hun College, doen tegenover de onpersoonlijke, naar de in zicht-en van haar tijdelijk)© bestuurders en met uitsluiting van persoonlijk gewin, te behartigen belangen der gemeenteeven- tueele batige saldi van den dienst komen alleen de gemeente en daarmede indirect alle ingezetenen ten goede. De samenstelling van den Raad is er, meenen B. en W., voorts borg voor, dat de belangen van het personeel met niet minderen ernst zullen worden behartigd, dan zij inderdaad en terecht verdienen. Hun laatste bezwaar tegen het Amster- damsche stelsel van overleg betreft den vorm, waarin de loonregelingen daar zijn gegoten, nl. in dien van een overeenkomst voor een bepaalden, meestal korten tijd, aangegaan en waarin derhalve geen wijzi ging kan worden gebracht dan met instem^ ming ook van de Central© Commissie. Naar hun meening is een dergelijke vorm, waarbij do Raad do uitoefening van zijn wettelijke bevoegdheid afhankelijk maakfc van d© instemming van een buiten het best-uur staande en daardoor niet verant woordelijk© commissie, met de beginselen van ons staatsrecht in strijd. Ten slotte zij nog medegedeeld, dat lv en W. in de veroordeeling van het Amster- damsch stelsel niet alleen staan mr. d*. H. Yos zegt in het Weekblad voor Gemeen tebelangen van 6 October 1922, dat do re geling in Amsterdam is,,cen zoodanige „omverwerping van do meest fundamen „teelo beginselen van ons staatsrecht, dat ,,haar onwettigheid zonder meer in het „oog springt", terwijl prof. mr. dr. O. W. van der Pot, in de Gids van Februari 1923, niet meer of minder schrijft, dan dat met de Amsterdarasch© regeling „op weerzin wekkende wijze" door de wet wordt heen gereden. Eerbied voor do wettelijke rechten van den Raad, zorg voor het behoud van ge zond© staatsrechtelijke verhoudingen nopen B. en W. den Raad met aandrang in over weging te ge-ven de door adressanten aan bevolen regeling voor onze gemcento niet to aanvaarden. Met te meer vertrouwen doen zij een beroep op 's Raada medewerking, omdat rij bekend zijn met den in den boezem van dit- lichaam levenden drang om te waken voor dc handhaving harer wettelijke rech ten, wanneer zij deze door Gedeputeerde Staten of d© Kroon bedreigd of geschon den meent Ad. 2o. Zooals boven reeds medegedeeld, bestaat volgens adressanten het tweede middel tot verbetering van de werkwijze en de resultaben van het georganiseerd overleg hierin, dat aan dc zoogenaamde categorale vereenigingen rcoht op verte genwoordiging in d© algemeene commis siën wordt onthouden. De aangevoerde ar gumenten mogen oppervlakkig zeer over tuigend lijken, zij hebben, eerlijk gezegd, op B. en W. nu niet zooveel indruk go- maakt. Het voornaamst^ motief voor do uitsluiting der categorale vcreenigingen, nl. d© vreos, dat- „vertegenwoordigers van „ambtenaren, dfo zich met geen ander doel „hebben georganiseerd dan het 6ehartigen „van zeer enge groepsbelangen, door ver- „tegenwoordiging in de Oommissie van „Overleg hun persoonlijke belangen kun- „nen bevorderen en door him bekrompen „groepsinzioht het overleg tot onvrucht- baarheid kunnen doemen", is in de prak tijk ongegrond gebleken. Adressanten mo gen beweren, dat de vertegenwoordigers van de algemeene landelijk© bonden bij alle voorstellen de grootst mogelijke ob jeotiviteit betrachten, de ervaring heeft, althans in onze gemeente, geleerd, dat de vertegenwoordigers der categorale verconi* gingen alhier er dan zeer wel in zijn ge slaagd zich tot dit hooge standpunt op tg werkenzoo er tooh iets beeft getroffen, is het wel de in den regel roerende een* stemmigheid tussehen de vertegenwoordri gers van alle organisaties zonder onder* scheid, een eenstemmigheid, waarover men zich overigens minder behoeft to verwon-» deren, indien men, zooals B. cn W. reed* eerder gelegenheid hadden op tc merken, niet de oogen sluit voor het feit, dat de vertegenwoordigers cler organisaties nieti in de eerste en voornaamste plaats zich tofi de behartiging van het algemeen belang geroepen gevoelen. Ook het tweede argument-, dat toelating van categorale vereenigingen tot de vor-» ming van clubjes zou leiden, alleen mét het doel om vertegenwoordiging in het gc* organiseerd overleg te erlangen, is niet steekhoudend. Afgezien van het feit, dat naar hun meening ander© factoren omtrent de oprichting van een verecniging beslis* sen, c?e verordening stelt voor vertegen* woordiging in d© algemeene commissiën aan elke verecniging als eisch, dat rij Ko^ ninklijke goedkeuring op haar statuten heeft verkregen en een zeker aantal leden tolt. Sinds de instelling van het georgaaii* seerd overleg is er dan ook hier ter stedö geen enkele categorale verecniging van ge m e ent ep e rs on ee 1 opgericht. Deze kwestie is trouwens voor de samen* stelling van het georganiseerd overleg al* hier van niet zoo heel veel gewicht, om dat in de Algemeene Werkliedienoommissiö geen enkele, in de Algemeene Ambtenaren- commissie slechts twee categorale vereenri gingen vertegenwoordigd zijn, nl. de Bond van Teohnici en de Nederiandschc Bond van G cmeenteambtenaren. Indien men evenwel, zooals B. en \V. op het standpunt staat-, dat het zoowel in het belang van de gemeente als in dat van het personeel kan zijn, dat vóór de vast stelling van arbeids- cn dienstvoorwaar* den van de daarbij belanghebbenden a dries wordt ingewonnen, dan moet dit advies ook zoo veelzijdig mogelijk zijn, hetgeen medebrengt, dat men het Gemeentebestuur in de keuzo zijner adviseurs vrij la-at. Be perking dier keuze, als door adressanten bedoeld, kan alleen een belang zijn van dó algeraeeno landelijke bonden, niet echter het belang van eon gemeente, welker be stuur op zoo ruim mogelijk© voorlioht-ing rrijs stelt. Op grond van het bovenstaande geven B cn W. den Raad alsnu in overweging op het verzoek van de Hoofdbesturen van den Nedcrlandschen Bcrad van Werklieden in openbare bedrijven cn diensten niet in te gaan. ïntusschen hebben B. en W. dezo gelegenheid aangegrepen om in de betref fende verordening eenige wijzigingen aan to brengen welko aan sommige bezwaren van adressanten tegemoet komen. RECLAME. Als gij last krijgt van hoofdpijn, ge druktheid en een onaangenamen smaak in den mond, is uw lever van streek. En kele dosissen Foster's Maagpillcn hebben een verrassende uilwerking. Zij beleren leverstoornissen en genezen galzucht, ver stopping en slechte spijsvertering. Prijs per flacon van vijftig versuikerde pillen f 0.65; in apotheken en drogistzaken. 07160 Avond Corry de Wekker, Op 28 Febr. zal mej. Corry de Wekker in den Schouwburg een kunstavond geven met haar leerlingen. Strijkorkest A.N.U. Bovengenoemd strijkorkest zal een con cert geven op Dinsdag 19 Febr. a.s. in den Foyer, waar als solist© zal optreden Corrie Batenburg, Celliste, den Haag, met Rie Batenburg aan den Vleugel. Het program ma bevat een keur van welgekozen werken, Door DOUGLAS VALENTINE. Schrijver van „De man met den Klompvoet". Geautoriseerde vertaling van W. E. P. (Nadruk verboden). 38) „Ik ben zelf naar het meisje gegaan", zei Ze, „eD heb haar gevraagd wat meer voor zichtig te zijn. Maar madame wou niet naar raad luisteren; madame was waarschijnlijk hor! zeker van haar positie met onzen ge- 'eerbieiigden leider, en dacht, dat zij den yriendelijken raad van iemand, die oud ge noeg is om li aar moeder te kunnen zijn, wel in den wind kon slaan. Behrend en Max en Ho. 13 daar wij allemaal wij zijn het er absoluut over eens, dat wij niet op deze manier verder kunnen gaan. Wanneer u aan T hoofd van onze organisatie wilt blijven, niijnheer Mortimer, moeten wij welen, waar U te vinden is en hoe u uw tijd doorbrengt. 0;u kort te gaan, wij willen zekerheid heb ber, dat a niet met ons een spel speelt, dal du mei sten van ons wel nu en dan met on dergeschikte agenten gespeeld hebben .Ik bedoel, da'., wanneer het criüeke moment kon:)', wij in den val loopen en u er netjes .voorbij wandelt. U deedt be'cr ééns en voor altijd te bedenken, dat wij te lang mcnschcn van het vak zijn geweest, om dergelijke Hues met ons Ie laten uithalen." Hier nam Max het gesprek weer op. Me vrouw Malplaquet had het heel goed gezegd, dal had zij, en nu wou hij wel eens weten, wat mijnheer Mortimer daarop te zeggen had. Mortimer was heel zoetsappig in zijn ant woord; een slecht teeken, dacht Desmond; want het gaf te kennen, dat hij niet zeker van zichzelf was. Hij deed nogal vaag, sprak van een buitengewoon belangrijke op dracht, die hij had moeten vervullen; maar die hij nu tot een goed einde gebracht had, zoodat hij eindelijk vrij was zijn heele aan dacht te wijden aan de groote taak, die hun wachtte. Behrend sloeg met zijn vuist op de leu ning van de canapé. „Woorden", riep hij, „niets dan woorden; daar neem ik geen genoegen mee. Is er dan geen man in <L kamer behalve ik? Jij, Bell ward, of jij. Max, of jij, no. 13? Heb ben jelui dan geen hart in je lijf? Blijven jullie hier dan maar zitten luisteren naar die sabbelige kletspraatjes van een kerel, die waarschijnlijk menschen, die heel wat beter waren dan hijzelf, den dood heeft ingejaagd met dergelijke stroop? Nemen jullie dat dan maar voor zoete koek aan, ik bedank er voor, en stichtelijk ook!" Mortimer schraapte zijn keel, alsof hij niet op zijn gemak was. „Onze gastheer zegt niets," zei mevrouw Malplaquet; „wat denkt mijnheer Bellward er van?" Desmond had dadelijk zijn antwoord klaar. „Ik denk, dat het heel belangwekkend zou zijn, iets meer van Mortimers opdracht le hooren," merkte hij op. Mortimer wierp hem een kwaadaardigen blik loc. „Wel." zei hij na een pauze, „jullie for- ceeren mij. Dan zal ik jullie vertellen van die opdracht, die ik had, en ik zal jullie het bewijs laten zien, omdat het in 't belang van georganiseerd ov©rleg in ambtenarenzaken (Rijksambtenaren), ingesteld bij Koninklijk besluit van 20 December 1919, benoemde in haar vergadering van 16 November 1920 uit haar midden een sub-commissie, be staande uit de heeren prof. mr. M. W. F. Treub, H. F. Guit, N. van Hint-e, mr. J. P. A. Laman d© Vries en C. 'J. Th. Zaal berg, aan welke sub-commissie werd op gedragen voorstellen te ontwerpen in zake de reorganisatie van het- georganiseerd overleg. Deze sub-commissie heeft zich toen in het bijzonder bezig gehouden met de vraag, welke plaats een uitspraak der commissie dient in te nemen in de beslis sing der Regeering en zij heeft zich met- die vraag gewend tot eenige staatsrechts beoefenaren van naam, nl. de heeren prof. mr. J. Oppcnheim, prof. mr. P. A. Die penhorst, prof. mr. A. A. H. Struycken, prof mr. R. Kranenburg cn mr. M. Men- dels. Uit d0 adviezen van deze rechtsgeleer den blijkt, dat geen enkele een onbeperkte medezeggenschap van personeelsorganisa ties bij de vaststelling van arbeids- en dienstvoorwaarden naaT de beginselen van ons staatsrecht mogelijk acht. Allen zijn het er over eens, dat het budgetrecht van de Staten-Generaal, van de vertegenwoor digende lichamen in het aJgemecn, door de medezeggenschap niet mag worden aan getast. Doch verder gaat deze overeen stemming niet. Terwijl d© heeren Diepenhorst en Struyc ken van oordeel zijn, dat door den aard vajn don overheidsdienst- overleg met amb tenaren slechts een adviseerend karakter mag dragen, geeft de heer Mendels als zijn meening" te kennen, dat bij het overleg de bevoegdheden ten volle moeten blijven, waar zij behooren, nl. bij het verantwoor delijk gezag en dat dit -innen zijn bevoegd beid en behoudens zijn verantwoordelijk heid gereohtigd is met organisaties te over leggen om binnen te voren gestelde gren zen tot overeenstemming te komen. Ook prof. mr. R. Kranenburg aóht medezeg genschap omtrent de arbeidsvoorwaarden naar de bepalingen en beginselen van ons Nedcrlandsch staatsrecht niet uitgesloten. Het advies van prof. Oppenheim, het welk als naar d© mooning van 13. en W. het scherpst geformuleerd en het meest met hun opvatting strookend, drukt het aldus uit: Medezeggenschap der ambtenaren bij do vaststelling door het bevoegd openbaar gezag van hun arbeidsvoorwaarden, of bij de regeling hunner salarissen, is, naar mijn meening, naar Nederlandsch Staats recht, niet toelaatbaar. Met Diepenhorst, Struyoken en Oppen helm, alsmede met de meerderheid van de Centrale Commissie voor ambtenaarszaken zijn B. en W. van oordeel, dat overleg om trent de arbeidsvoorwaarden van het overheidspersoneel, met name van het ge- meentepersoneel, met rijn vertegenwoor digers slechts kan leiden tot een advies, hetwelk op grond eenerzijds van positieve bepalingen van Grondwet en Gemeente wet, anderzijds in ©vereensteinmling met den geest van ons staatsreoht, noch den Raad, noch hun College in eenig opzicht- kan binden. Het zal daarom weinig betoog behoeven, dat zij die te Arasterdam be staande regeling volkomen onwettig ach ten. Daar tooh wordt, indien in de Cen trale Commissie overeenstemming wordt bereikt, de Raad, met prijsgeving van zijn recht van initiatief en dat van amende ment, gebonden aan een besluit van B. en W., waaraan hij slechts ten koste van een conflict met dat College en het personeel zijn goedkeuring kan onthouden. Het is hun stellige overtuiging, dat een dergelijke regeling op den duur niet anders kan lei den dan óf tot in het gemeentebelang zeer ongewenscht© conflicten, welke, eenmaal ontstaan, dadelijk op de spits dreigen to wordon gedreven óf kunnen zij worden vermeden in strijd met de wet tot een verplaatsing van bevoegdheden ten koste van het aanzien en prestige van den Raad, het grondwettelijk hoofd der gemeente. Anderzijds achten zij het voor het be houd van gezonde staatsrechtelijke verhou dingen noodzakelijk, dat bij de vaststelling van arbeidsvoorwaarden aan het daarbij onze organisatie schijnt le wezen. Maar ik verzeker jullie, dat ik dit bewijs van wan trouwen, dat jullie mij hebt gegeven, niet zal vergeten, cn ik zal er mijn best voor doen, dat jullie het ook niet vergeetI" Terwijl hij sprak, gluurde hij toornig door zijn brilleglazen naar Desmond. „Laat dan hooren die gewichtige opdracht, schimpte Behrend, „laat dat bewijs dan maar eens zien. Die bedreigingen kunnen wel ach terwege blijven." Toen vertelde Mortimer hem hoe de Ster van Polen in Nur-el-Din's bezit was geko men, en van de verlegenheid van den Kroon prins, toen de Duitsche regeering die had op- geëischt voor de kroonjuweelen van het nieuwe koninkrijk Polen. „De Kroonprins," zei hij, „liet mij persoon lijk bij zich komen en gaf mij bevel onmid dellijk naar Engeland te gaan en het juweel lot eiken prijs en door welk middel dan ook terug te halen. Heb ik gejammerd of gegriend dat ik den dood werd ingejaagd, zooals een paar van jullie daarnet? Neen! Zoo iets doet een man van de Pruisische garde niet...." „De Pruisische garde?" riep no. 13 ver schrikt uit „Ben je ook van de Pruisische garde, kameraad?" Hij was van zijn stoel opgesprongen, en zijn magere, ongunstige gestalte had bijna iets koninklijks, toen hij zich in zijn volle lengte oprichtte. „Ja, kameraad, dat was ik," antwoordde Mortimer. „Maar," riep no. 13, „dan ben je. ..Geen namen, kameraad," waarschuwde Mortimer; „geen namen, alsjeblieft!" „Geen namen, geen namenI" herhaalde de ander en viel in zijn stoel neer, waar hij in gepeins verzonken bleef. „Hoe ik in Engeland kwam," vervolgde Mortimer, „doet er niet toe; hoe ik mijn op dracht uitvoerde, komt er verder niet op aan. Maar ik kwam weer in het bezit van het juweel en het bewijs Hij stak de hand in zijn binnenzak en haalde er een wit pakje uit, met groote roo- de zegels er op. Desmond hield den adem in. Het was het witte pakje, juist zooals Barbara het hem beschreven had. „Kijk er maar goed naar, Behrend", zei Mortimer, terwijl hij hrt pakje in de hoogte hield; het heofl mij het leven van een man gekost om dat te krijgen Als ik twintig menschen had moeten dooden om het te krijgen, zou ik het óók gekregen hebben. Mevrouw Malplaquet klapte in de han den; haar oogen schitterden. „Bravo 1 bravo" riep zij uil; „zóó zit er fut inl DM is taal, Mortimer!" „Maak hel open", snauwde Behrend, „en laat eens zien, wat er in zit!" Allen waren opgestaan van hun stoelen en stonden om Mortimer heen, toen hij de glimmendroode zegels begon le verbreken. Eén, voor één verbrak hij ze, het witte pa pier gleed er af en er verscheeneen doos sigaretten! Mortimer staarde verstomd naar de op zichtige groen-met-gouden letters op het doosje. Toen liet hij den nagel van zijn duim snel langs den rand van het doosje glijden, de papieren omslag liet los, de doos barstte open en hel regende sigaretten op den grond. „Dit is dus je ster van Polen, hè?" riep Behrend spottend uit. „Wat heb je met den mooien glans er van gedaan?" vroeg Max, Mortimer ruw bij den arm grijpend. Maar Mortimer stond doelloos de leege doos uit te schudden, als om zich te over* tuigen, dal het juweel er niet in was. Behrend viel op zijn knieën en liet den sta pel sigaretten nog cena en nog eens door zijn vingers gaan. „Er is niets!" schreeuwde bij, woedend overeind springend, ,,'t Is allemaal op- snijerij; hij bluft van het begin lot het eind. Kijk maar, hij doet niet eens moeite zijn mooi juweel le vinden! Hij weet, dat het hier niet is!" Maar Mortimer lette er niet op. Hij staar de recht voor zich uit, een allerdroevigst ge zicht met zijn slordig haar en zijn ronde goggle-oogen. Toen viel de sigarettendoos met een smak op den grond, want Mortimer liet zijn handen rnet een gebaar van wan hoop langs zijn zij neervallen. „Barbara Mackwaytel" fluisterde hij met gesmoorde stem, blijkbaar er niet aan den kend, dat hij hardop sprak, „dit was het dus, wat je met Nur-el-Din te smoezen had!" Desmond stond vlak achter Mortimer en ving de fluisterend gesproken woorden op. Toen hij Mortimer Barbara's naam hoorde noemen, had hij een plotseling voorgevoel dat zijn eigen ontmaskering hem nu boven het lioofd hing, hoewel hij evenveel van de beteekenis van de opmerking van den ander begreep als van den stapel sigaretten, die daar op hel karpet lagen. Toen Mortimer zich naar hem omwendde, vatte Desmond moed en keek hem recht in de oogen. Maar Mortimers gezicht had de uitdrukking van iemand, die totaal hopeloos is. Zijn oogen zagen niets. (Wordt vervolgd)*.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1924 | | pagina 5