ANEKORTES. FEUILLETON. HET PRUTTELKIND. Zou het dorp veel geleden hebben van het water? Deze vraag werd spoedig beantwoord, want éénmaal in het dorp gekomen, zag hij, dat het water bijna geheel langs het dorp was gestroomd- Het had de laagste punten uitgezocht, daar waar slechts heel weinig huizen stonden, en was in de rivier uitgo- loopen. Alleen enkele huisjes in het lagerv gedeelte hadden last van het water gehad evenals een boerderij met een paar schuren en een stal. Hij hoorde de menschen vei-, tellen, dat het vee gelukkig gered had kun nen worden. Hij kende de boerderij heel goed. Hijzelf en zijn zusjes hadden meermalen gespeeld ■met de kinderen, die onder het aardige stroodak woonden. De vloed was zóó onverwacht cragekomen en het huis, waarin de familie Van Tiel 'woonde, lag zóó afgezonderd, dat niemand aan de bewoners en hun lot gedacht scheen te hebben. Zoo kwam het, dat zij aandachtig 'en geheel verbaasd naar Arnokl luisterden, toen deze vertelde, wat hun overkomen was. „En hoe kan ik de boodschappen dan be zorgen?" vroeg mijnheer Bos, de eigenaar van de den kruidenierswinkel, waar Arnold van allerlei besteld had. „Ik zou ze wel met het karretje kunnen Sturen, maar een boot heb ik niet" „Weet u misschien, waar ik er een zou kunnen leenen?" vroeg Arnold. Ja, dat wist mijnheer Bos niet precies. Er woonden wel enkele menschen aan de rivier, die er een boot op nahielden. En hij gaf hun adressen op. Arnold moest het maar eens probeeren. En nadat de jongen gezegd had, in elk 'geval nog even terug te zullen komen om (nader af te spreken, hoe hij de kruideniers waren mee zou nemen, ging hij weer verder. Onderweg bestelde hij nog groente, vleesch aardappelen en melk, daarbij in alle win- Ikels vragend, het bij mijnheer Bos te willen bezorgen, die hem beloofd had, alles voor :hem te bewaren. j Maar nu kwam het moeilijkste nog, het vinden van een boot of een ander vervoer- •middel om de inkoopen naar het Eiland- 'Huis over te brengen. Hij gunde zich nauwelijks den tijd met kennissen, die hij onderweg tegenkwam, te praten, hoewel allen veel belang stelden in de lotgevallen der bewoners van het Eiland- Huis. Sommigen zeiden hem. waar hij het best een boot zou kunnen krijgen." Zoo kwam het, dat hij na eenigen tijd zijn verzoek meedeelde aan mijnheer Lans, een vriendelijk-uitzienden, ouden heer, naar wien men hem verwezen had, maar dien hij heelemaal niet kende. ,,Hè, wat? Huis heelemaal in het water? Net een eiland, hè? Een Eiland-Huis dus?" „Ja mijnheer, zoo noemen wij het juist", antwoordde Arnold lachend, dadelijk op zijn gemak gesteld door de vriendelijkheid van den ouden heer. „Natuurlijk wil ik je de boot leenen," zei deze. „We moeten elkander voorthelpen; 't is alleen de vraag maar; hoe krijg je haar naar huis?" „Het water loopl naar de rivier en ik zou er dus vanuit de rivier heen kunnen roeien." „Wat?! Tegen den stroom-op roeien?'' riep de oude heer verbaasd uit. „Dat kun je onmogelijkl" „In ieder geval zou ik het kunnen pro beeren." „Ik zou je graag willen helpen, maar ik versta de edele roeikunst heel slecht. En mijn zoon de boot is eigenlijk van hem is buitenslands. Eigenaardig, die overstroo- ming! Waar komt het water vandaan en hoe is het gebeurd?" Arnold vertelde nu, wat hij aan den an-, deren kant der haag gehoord had. „Maar dat is heel ernstig! De wand van het reservoir niet in orde. Eén man, die het aan de zorgeloosheid van een ander toe schrijft! Daar moet werk van gemaakt wor den I Hoe zagen die mannen er uit. Zou je ze herkennen?" En de vriendelijke oude heer keek nu heel ernstig, terwijl hij Arnold vroeg, wat er precies gesproken was. „Ik moet er dadelijk werk van maken," zei hij; ,,de zaak in handen der politie ge ven. Neem de boot, mijn jongen, en houd haar zoo lang, als zij je van eenig nut is. Goeien dag en goeie reis!" En hij ging heen. Arnold, die zoo spoedig mogelijk weer thuis wilde zijn, besloot maar niet de hulp van zijn vrienden uit het dorp in te roepen, daar hiermede tijd verloren ging. Vlug sprong hij in de boot. Maar 't was ook hier; Haastige spoed is zelden goed. Als hij hulp gehaald had, zou hij beier opgeschoten zijn. Het ging heel moeilijk tegen den stroom op, al spande hij ook al zijn krachten in. Langzaam, heel langzaam kwam hij voor uit Hij dacht er over na, wat het beste zou zijn: naar het dorp roeien en mijnheer Bos vertellen, dat hij een boot gekregen had of naar de plaats roeien, waar zijn „vloot" lag en mijnheer Bos verzoeken, daarheen de boodschappen met het karretje te laten brengen. Ja, dit laatste zou hij doen. daar hij dan met de volgeladen boot kleiner af stand af te leggen had. Terwijl hij hier nog over nadacht, werd zijn boot plotseling gegrepen en hoorde hij een man op ruwen toon vragen: „Vertel eerst eens) wat je mij en mijn kameraad vanmorgen hebt hooren zeggen!" Arnold's hart klopte luid van angst. (Wordt vervolgd). Ingezonden door Nelly en Marijtje van Klaveren. Zelfbedrog. Bediende (een glas brien brengende): „Als hel u blieft, professor, uw vijfdel" Professor: „Wat zeg je? mijn vijfde glas al? Dan moet ik ophouden, de dokter heeft er mij maar vier toegestaan, (verwijtend) ach, waarom heb je mij in mijn verstrooid heid maar niet voort laten gaan met drin ken I" Ingezonden door Denije van Royen, Het verschil. „Waarom is een zwarte kip knapper dan een witte? vroeg kleine Jan aan zijn vader. „Dat weet ik niet", antwoordde de vader, „is dat een raadsel?" „Geeft u het op? dan zal ik het u zeg gen. Een zwarte kip kan wel een wit ei leg gen, maar een witte geen zwart ei." Ingezonden door de 3 zusjes Verbiest. Een heer ontmoet een boerenjongetje. „Hoe heet je, beste iongen „Net als mijn vader". „Ja, maar, hoe heet je vader dan „Net zooals ik". „Goed, maar hoe roepen ze je dan, als je moet komen eten „Dan roepen ze mij niet, dan ben ik er uit mij zelf altijd al bij". Ingezonden door Betsy Lamhrechts. „Doet, alsof ge bij u thuis zijt", zei een gastvrouw tot haar bezoeksters. „Ik ben zelf thuis en daarom wil ik, dat gij u ook thuis voelt". Een andere gastvrouw, die het Hollandsch niet goed machtig was, zei tot een heer, die een bediende iets vroeg „Ga uw gang maar mijnheer; commandeer alsof u thuis was". door FRANCINE. r Met weerzin stond zij op. Wat zou deze dag haar wel brengen? Langzaam kleedde zij zich aan. Daar viel haar oog op het boe kenrekje aan den wand. In 't zelfde oogen- blik had zij een boek gegrepen en zat te lezen, 't Boeide haar zóó dat zij uur en tijd vergat. Toen ging de kamerdeur open en gtond „tante" op den drempel, „Suze," zeide zij, „om acht uur ontbijten wij, jij en ik samen. Wil je voortaan zorgen dan beneden te zijn en je bed en waschtafel dan in orde te hebben?" Het booze antwoord, dat Suze thuis ze. ker zou gegeven hebben, had zij reeds op de lippen, maar tante's oogen zagen haar zóó vriendelijk aan, dat zij zich haastig bedacht en zeide: „Ja wel, tante." ,,'k Heb voor dezen keer maar eens op ja gewacht", lachte tante, ioen zij beneden aan het ontbijt zaten, dus moeten wij straks maar dubbel hard voortmaken om onze schade in te halen", want 't is een drukke dag vandaag." Suae deed haar eerste vr^ag. „Wat moeten wij dan allemaal doen, tante?" „Wel", antwoordde tante, dat zal ik je eens vertellen. Vóór de koffie gaan wij sa- eeg M hulpwerk doen, wat daarbij jou taak is zal ik je wel wijzen. Dan gaan wij koffiedrinken en dan kun je mij helpen de naaikist uit te pakken. Vanmiddag is het hier meisjeskrans. Dan komt hier een clubje meisjes bijeen, dat ik naailes geef. Het zijn arme kinderen, de kleederen die zij maken zijn voor haar zelf. Je zuK eens zien hoe aardig je het vindt." De morgen vloog om. Het werk dat juf frouw Marks Suze te doen gaf, ging goed van de hand en Suze zag met nieuwsgierig verlangen naar den middag uit. Om twee uur gingen zij het naaigoed uit leggen. Suze was een en al bewondering voor de keurige jurkjes en manteltjes die da meisjes maakten. De klok had nog drie ge slagen, daar ging de bel over. „Kom Suze", zei juffrouw Marks, terwijl zij Suze's arm door den hare trok, „wij gaan samen opendoen Vcor de deur stond een heel groepje meisjes. Tien..., twaalf.,,, telde Suze er zoo gauw zij kon „Kom naar binnen meisjes", zei juf frouw Marks, je bent mooi op tijd. Ja, kijk jullie maar, hier in huis heb ik nu ook oen meisje, 't Is een logeetje van mij. Ze heet Suze eu ze wil heel graag een vriendin van jullie zijn. Suze, dat is nu mijn clubje meisjes; Anna, Mina, Cato, en zoo verder alle namen achtereenvolgens op genoemd. 't Geheele clubje begaf zich nu naar de huiskamer waar het naaiwerk ge reed lag. Ieder scheen en zijn eigen plaatsje le hebben, Suze wilde zich naast tante «eerzptteo, - r M"-» r - -* -< y „Neen Suze", zei juffrouw Marks", dat gaat niet, hier is Mina's plekje en zij knikte vriendelijk tegen een kreupel meisje, dat nu op de stoel plaats nam. „Suze", zei juffrouw Marks. Neem je van daag maar een handwerkje, dat heb je tocK zeker wel bij je, dan kun je een volgende keer wel aan iets beginnen. Vandaag mag je dan ook thee voor ons schenken." Suz3 haalde een handwerkje van boven en nadat zij allen een kopje thee had gege ven, plaatste zij zich op den eenigen stoel die nog vrij was, tusschen twee meisjes van tante's clubje in Tante wist wel wat zij gedaan had, want j het meisje aan Suze's rechterhand was een vriendelijk, innemend kind, dat dadelijk met Suze een gesprek begon. Zij vroeg Suze waar zij woonde en of zij het niet prettig vond om uit logeeren te gaan? Suze bloosde tot achter haar ooren. Gelukkig, haar buur vrouw wist er niets van, waarom zij biet logeerde. ,,'k Zou ook zoo heel graag eens uit logee- ren gaan. vertelde Rika verder, maar 't kan onmogelijk. Verbeeld je", en zij lachte har- lelijk", wie zou dan het huis schoonhou den, het eten koken, de kleercn verstellen en voor de kinderen zorgen?" Ontsteld za<r Suae haar aan. „Moet jij dat dan allemaal doen?" vroeg zij, „dat kan toch niet? Je bent niet grooler dan ik, dus hoe zou je dat nu allemaal kun nen doen? Doet je moeder dat dan niet?" Een droevige trek kwam er over het vroo fijke gezichtje. (.Wordt vervolgd),

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1924 | | pagina 2