VOOR DE JEUGD EIDSCH DAGBÏAD No. 52. Zaterdag 29 December. Anno 1923 ÏLfttLfitkjttLf s«iJ Het Verjaarsgeschenk. (Slot). Rika snelde het huis in. Mena trachtte onderwijl haar zusje tot rust te brengen door haar te vragen, hoe zij toch aan zulk een dwaas plan was gekomen. Juist was zij zoover gevorderd, dat bij Fie de lust om haar guitenstreek mee te deelen de overhand kreeg op haar gesnik, toen Rika weer kwam aanhollen met een glas water in de ééne en een fleschje in de andere hand. ,Ik kon zoo gauw niets anders vinden, mevrouwzie zij, het fleschje, dat bruis poeder bevatte, neerzettend. „0, dit is heel goed!" antwoordde me vrouw van Assen. Mena deed suiker in het glas en roerde snel. Daarna stak zij haastig het lepeltje in den wijden hals van het fleschje met bruispoeder. Maar daar vloog Dolf op haar af. Hij greep haar hand en riep „Niet met een nat lepeltje in 't bruis poeier; dan ontsnapt het dubbele kool zuur Mena werd nu zóó boos, dat zij Dolfs hand wegduwde en uitriep: „Jou vervelende wijsneus, je beat onuit staanbaar!" Snel deed zij het bruispoeier in het glas en bracht dit aan haar zusje. Maar deze kleine scène had reeds de uitwerking ge had, die men van het middeltje verwachtte Sof ie droogde haar tranen en barstte in een schaterlach uit. „Ha, Dolf! Ze heeft je netjes afgetroefd!" riep zij, van pret in de handen klappend. Mena had eigenlijk spijt, dat zij zoo was uitgevallen on zij stamelde een verontschul diging. „O, 't is mets", zei Oom van Assen, „daar moet Dolf tegen kunnen." Sofie was du weer heelemaal klaar en ging vóór Dolf staan. Vertel mij nu eens", zei zij, „wat voor professorswetenschap je eigenlijk verkondigde. „'t Is geen professorswetenschap", brom de de jongen, nog op gekrenkten toon. „Ik weet het vaD school. Bruispoeier bestaat uit dubbelkoolzure soda en wijnsteenzuur; bij toetreding van vocht gaat het dubbele koolzuur een verbinding aan met „O, hou op! ik snap er geen lor van", riep Fie en zij stak haar vingers in de ooren. Dolf liep beleedigd weg en de meisjes za gen, dat mevrouw van Assen -Oom was reeds in huis gegaan met strakken blik op haar weik tuurde. Zij was blijkbaar on tevreden op haar logeetjes. „Loop hem gauw na en maak het weer goed", fluisterde Mena haar zusje in. Sofie volgde dien raad op en het duurde niet lang, of zij had het weer „goed ge praat". Mena sloeg haar arm om Tante's hals. „Weest u maar niet boos, Tante", zei zij; „we meenen het heusch niet kwaad." „Neen, dat weet ik wel, kind, maar ik had toch werkelijk medelijden met Dolf." ,.0, Tante, U moest ons eens onder lkaar hooren! U zou misschien denken, dat we niet goed samen overweg konden. En we houden toch heel veel van elkaar. Moeder zegt altijd: „dat zijn maar schuimbelletjes; in de diepte is Bet water helder genoeg." We zijn dol op elkaar en voelen ons nooit gegriefd, als er eens een woordje te veel valt; dat is dadelijk weer vergeten." „Nu, ik zal het ook vergeten kind!" zei mevrouw van Assen, terwijl zij haar nichtje een hartelijken kus gaf. Toen de zusjes dien avond naar bed gin gen, zei Mena: „Ik gaf een kwartje, als ik Dolf eens ver legen zag! Laten we eens iets bedenken om hem te foppen." Sofie was dadelijk voor een grap te vin den en riep uit: „O, dolLaten we dat doen. Ik weet ai wat Het plannetje werd nog eenige oogen- blikken in bijzonderheden besproken, tot dat de beide samenzweerster6 in slaap vielen. Dolf moest den volgenden morgen een boodschap, die lang ophield, voor zijn moe der doen. De meisjes zeiden liever thuis te blijven en nauwelijks was huil neefje weg, of zij slopen, met naald en draad gewapend, naar zijn kamer. Gelukkig was zijn bed reeds opgemaakt en konden zij dus beginnen. Met tamelijk veel en kleine steken naaiden zij nu den omslag van zijn dek aan zijn kussen vast of eigenlijk, Mena deed het werk en Sofie danste door de kamer, met de hand voor den mond, want Tante mocht vooral niets merken. „Ziezoo", zei Me>na, toen zij er mee klaar was. „Nu zal hij toch eens lekkertjes op zijn neus kijken! Wat zal hij moeten peuteren, vóór hij het los heeft! Of zou hij ook al kunnen tornen 1" Zorgvuldig legden zij de sprei weer over het bed. Darana slopen zij met verwrongen gezichten van het ingehouden lachen de kamer uit. Dien avond luisterden de meisjes aan den muur, die hun kamer van die van Dolf scheidde. Geen enkelen ongeduldigen uit roep hoorden zij echt-er. 't Was treemd, doch zij zouden er den volgenden morgen wel meer van hooren, meenden zij. Maar zij waren nog op hun kamer, toen zij Dolf boven aan de trap hoorden reopen: „Rika, je zult een paar draadjes in mijn kussen vinden, wil je die er uithalen Ik had te veel slaap." En Dolf rende de trap af. Mena en Sofie waren nu toch werkelijk nieuwsgierig. Zij gingen naar Dolf's kamer en wat zagen ze daar Het dek was aan het voeteneind opge slagen. Hier lagen een paar gebloemde stoelkussens. Dolf had dus andersom in zijn bed geslapen en de draden hadden in het minst niet gehinderd. „Mij zullen ze niet vangen!" had hij ge dacht. ,,'t Is toch een slimmerd!" zei Sofie eu haar zusje moest dit toegeven. Toen de meisjes beneden kwamen, vroeg Dolf haar één voor één, of ze lekker ge slapen hadden. „Ik heerlijk!" zei hij. De Samenzweersters hadden alle moeite zich ernstig te houden. Wat hadden zij weinig eer van hun grap Tante's verjaardag naderde meer on meer. Het hutje was klaar en Mena had het nu mogen zien. Ze vond het wel een beetje nauw, maar dacht aan het spreekwoordEr gaan veel makke &chapea in één hok.. Nu moesten er Dog lampions gekocht wor den. Zes zou desnoods genoeg zijn geweest, maar acht of tieD zou veel mooier staan. Dolf verzekerde echter, dat zes best kon „Kom Do'f, voor den verjaardag van je moeder kan 't niet mooi genoeg zijn!" zei Mena. Zij en Sofie gaven elk een bijdrage uit hun niet dik gespekt beursje en het bleek maar al te gauw. dat Dolf, die veel meer geld in zijn beurs had dan zijn nichtjes, er noode van scheiden kon, onder voorwendsel, dat men geen geld moest verspillen. Er werd verder niet meer over de lampions gesproken Alleen 's avonds zei Dolf legen •zijn nichtjes, dat hij den volgenden morgen naar de stad wilde gaan om iets voor den verjaardag van zijn moeder te koopen. Dan zou hij meteen de lampions meebrengen. Dolf wilde er niets van hooren, dat de nichtjes meegingen en zei liever alleen te gaan. Sofie stond het huilen nader dan het lachen, maar Mena zei: „Laat hem maar alleen gaan, Zus. 't Is een akelige egoist. Ik denk, dat hij niet wil weten, hoe weinig hij maar .voor zijn cadeau uitgeeft!" Mena had den spijker op den kop gesla gen. Dolf vond, dat zijn nichtjes volstrekt niet behoefden te weten, hoeveel hij voor zijn ge schenk besteedde. Het was immers voor Moe der, die met alles tevreden was, wat van hem kwam. Hij zag niet in, waarom hij zijn dier bare beurs zonder noodzaak zou plukken. Moeder zou dit niet eens verlangen. Onderweg overlegde hij bij zichzelf, wat hij koopen zou. 't Moest vooral in de oogen der nichtjes wat vertoon maken, maar mocht toch niet te veel kosten. Reeds naderde hij de stad, maar hij had nog niets bedacht. Vóór hem uit liep een arme vrouw met een kind. De vrouw had een bundeltje in de hand. 't Leek veel op een dichtgeknoopten zakdoek. Het was regenachtig weer en erg vuil op straat. Vandaar dat Dolf het raadzamer had gevonden zijn fiets maar thuis te laten. Op eens struikelde de vrouw vóór hem, zij slaakte een kreet en viel op den grond. Nu schoot Dolf, die toch eigenlijk een goed hart had, op de vrouw toe en hielp haar over eind. Door den val was het bundeltje echter losgegaan en enkele voorwerpen lagen ver spreid op den grond. „Och, och, mijn boeltje!" jammerde dt vrouw, „en ik ben zoo stijf van het rumme- tiekl" En daar het kleine kind geen hand uitstak, hielp Dolf de vrouw de voorwerpen op te ra pen. Gelukkig was de grond daar niet al te vuil. „Ziezoo „Ziezoo, heb je nu alles?" vroeg hij even later. „Ja dank u wel," antwoordde de vrouw. „0, wat een lief jongeheertje bent u. Voor u zou ik wat willen doen! Hebt u misschien iets noodig van mijn koopwaar, dan zal ik het u voor den halven prijs geven." Dolf spitste de ooren. Hij had allerlei din gen opgeraapt en in den doek gezien, die werkelijk aardig, soms van waarde waren en zich reeds verbaasd, hoe ze te rijmen waren met het armoedig uiterlijk van het vrouwtje. Koopwaar was het dus! nu begreep hij het. Op eens schoot hem de gedachte door het hoofd; „Zpu daa* jetervopr Moeder bij 23jn? Voor

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1923 | | pagina 13