Wo. 51. Zaterdag 22 December. Anno T923
Het Verjaarsgeschenk.
„Toe Tante, mag ik - uw naaimachine
eens gebruiken?"
Met deze woorden kwam Sofie van Assen
de kamer binnen, waarin mevrouw van As
sen, haar tante, alleen aanwezig was.
„Ja zeker. Fietje. Versta je de kunst, op
de machine te naaien?"
,.0 ja, Tante. Moeder heeft het mij al een
heelen tijd geleden geleerd. Kijk, dit is een
rokje voor onze kleine Mies. Moeder heeft er
Mena en mij elk drie meegegeven om te
naaien, 'k Vind 't niets geen prettig werk,
maar uit de hand duurt 't nog langer."
Sofie van Assen was een echte robbedoes
en stilzitten was stellig niet haar lievelings
bezigheid. Vandaag scheen zij echter eeri
goede bui te hebben.
„Ben je vooral voorzichtig met de ma
chine, kind?" vroeg mevrouw van Assen
nog.
„Ja, zeker. Tante, ik ken het best, als hij
maar geen kuren heeft, want dan is mijn
geduld in een wip weg."
,,Ja, dat weten we," zei haar tante
lachend. „De klos garen, die er op zit, is te
fijn vóór je werk. Neem dezen maar, die is
beter. Kun je het zelf?"
„O ja. Tante. Dat is gemakkelijk genoeg."
Sofie ging nu met veel drukte zitten en
begon de garenklossen te verwisselen.
„Tante!" klonk het al spoedig uit het
hoekje, waar de naaimachine stond, „is
Dolf nog niet thuis?"
„Neen, maar hij kan toch elk oogenblik
komen."
„Ik vraag 't maar, omdat wij dat uitkijk-
hutje in den tuin samen bouwen en ik zou
er vandaag zco graag nog wat aan doen...'"
„Heb je eigenlijk al weer genoeg van het
naaien
„Och nee, 't zal nog wel wat er mee
doorgaanmaar hoort u eens: wat is
Dolf loch vreeselijk knap in alles 1"
„Ja," zei mevrouw van Assen mu, „Dolf
is werkelijk heel handig."
Dolf was haar eenig kind, op wiens be
kwaamheden zij in haar hart niet weinig
trotsch was. De nichtjes, vooral Sofie, be
wonderden hem, maar... er waren ook
menschen, die hem een onuitstaanbaren
wijsneus vonden, al moesten zij toegeven,
dat hij heel handig was en van een massa
dingen verstand had. waarvan menigeen van
zijn leeftijd niet op de hoogte was.
Al bewonderden de nichtjes Dolf, zij
plaagden hem ook dikwijls. Vooral Sofie
maakte zich hieraan schuldig en Dolf kon
dit niet al te best verdragen. Over het ge
heel konden zij echter heel goed samen
overweg.
Intusschen had Sofie den nieuwen klos
opgezet en de eerste steken gedaan, maar
dit wilde niet vlotten. Reeds tweemaal was
zij opnieuw begonnen.
,,'t Gaat niet. Tante!" zuchtte zij.
„Moet je dan draad ook nog iets meer
spannen?" vroeg mevrouw van Assen nu,
„Ja, dat zal ik probeeren!"
„Knap" zei de draad en Sofie stampte on
geduldig met haar voet op den grond. Ze
draaide hem weer wat losser.
Drie, vier steken't werk zat vast.
Boos riep Sofie uit
„Hij maakt mets dan lussenIk 6chei er
*it! Dat vervelende ding ookl'i
Juist wildo Tante opstaan om haar te
helpen, toen de deur openging en Dolf in
de kamer kwam.
Hij was een jongen met een paar schran
dere oogen. Bedaard deed bij de deur ach
ter 2ich dioht en begroette zijn moeder en
zijn nichtje.
„O Dolf, ga je mee naar den tuin?"
vroeg Sofie dadelijk.
„Maar het rokje../- zei Tante.
„O, dat heeft niets geen haast en als
de machine eenmae] een wil heeft, is er
toch niets mee aan te vangen."
Dolf monsterde met kennersblik Sofie's
geknoei.
„Maar de klos zit niet goed!" zei hij da
delijk. Hij maakte hem los en zette hem op
do machine, zooals het moest. Hij wees zijn
nichtje een gaatje in het ijzer en zei:
„Hier moet jo den draad door steken".
Sofie begreep er niets van, hoe het
kwam, dat haar neefje dit wist en liet on
omwonden haar verwondering blijken.
„Och, ik heb het raecanisme goed onder
zocht", zei hij, „en dan wijst het zich van
zelf."
Sofie en Dolf gingen au den tuin in en
even later kwam Mena haar tante gezel
schap houden in de kamer. Zij had een
bock meegebracht.
Vlug haalde Dolf den ezelwagen uit den
stal en spande hij den ezel voor het kar
retje.
„Nu moeten we ook gaan", zei hij tegen
zijn nichtje; „da<n kunnen wij nog net vóór
den eten het mos voor onze hut uit ret
bosoh halen."
Sofie zat reeds in het wagentje. Heerlijk
was dat, in te kunnen stappen en heele-
maal te vergeten, dat er nog zoo iets ake
ligs op de wereld bestond als naaiwerk
en machines, die er een wil op nahielden.
Maar... waar zat Dolf nu weer?... Waar
bleef hij toch?... Zij zat te trappelen van
ong eduld.
Daa,r kwam hij al aan. Hij was weer in
huis geweest en had een zacht kleedje in
de hand.
„Dit. heb ik voor io gehaald om over de
zitplank van het karretje te leggen. Je
schoon© rose jurk mocht anders eens vuil
worden," zei hij op een toon van bezorgd
heid.
Sofie schaterde het uit. ..Zoo'n secure
jongenriep zij vroolijk. „Mijn rose jurk
mag vuil woTden, hoor! Daar is de wasch
goed voor!"
Dolf vond het wel niet prettig, dat hij
uitgelachen werd en zijn goede bedoeling
overbodig scheen te zijn, maar toen hij het
vroolijke gezicht van zijn nichtje zag, moest
hij zelf meelachen, of hij wilde, of niet.
Hij stapte in en weldra reden zij naar
het bosoh om daar mos te halen, het welk
or het zijne toe zou moeten bijdragen om
de hut te versieren.
Mena bleef nog een tijdje bij haar tante
zitten, tot deze haar werk afhad en zij het
meisje voorstelde den tuin eens in to gaan
Mena was dadelijk bereid. Zij stak haar arm
door dien van haar tante en trad met haar
door de glazendeur naar buiten.
„Moet u niet eerst sluiten vroeg Mena,
toen mevrouw van Assen het raam, waar
voor haar werktafeltje 6tond, open liet.
„Welnee", luidde het antwoord, „dieven
hebben .we hier niet!"
„Weet u, dat wij niet lang geleden op
die manier bestolen zijn vroeg Mena nu.;
„Is het werkelijk waar?"
„Ja zeker, Tante. Moeder zat een paar,
weken geleden voor het open raam aan den
straatkant. U weet wel, dat wij zulke ge
zellige, breede vensterbanken in de huis
kamer hebben, Daar kun je je naaiboel zoo
gemakkelijk op neerleggen. Moeder had dat
ook gedaan en zat rustig te naaien, toen
er op eens lawaai en kindcrgeschreeuw op
de trap was.
Moeder holde er heen. Otto was van de
trap gevallen cn bloedde uit zijn neus. Met
stelpen, troosten en tegen de anderen te
zeggen, niet zoo wild te zijn, ging wel een
minuut of tien voorbij. Toen do rust her
steld was, kwam Moeder weer in de kamer
en wat denkt u, dat Moeder zag, Tante
„Dat het naaiwerk gestolen was
„Ja, 't werk," waarmee Moeder bezig was
zag zij niet meer in do vensterbank. Eerst
dacht Moeder, dat het door den tocht het
raam uitgewaaid was, maar nergens was
iets te zien op straat. Daar merkte Moeder
op eens, dat haar schaar en haar zilveren
vingerhoed ook verdwenen waren!
Het was al .gauw een hcelc consternatie
bij ons, vooral toen Moeder ontdekte dat
ook een beelderig antielc zilveren doosje
weg was, een erfstuk nog wel van Groot
moeder de Lange en al heel lang in de fa
milie, zooals ons altijd verteld was.
Toen Vader thuis kwam, wdde hij, dat
het aangegeven werd, maar Moeder vond,
dat zij alles niet zoo open en bloot voor
het raam had moeten laten liggen. Daardoor
was de dief waarschijnlijk in de verleiding
gekomen om te stelen. Na eenig wikken en
wegen werd er besloten, er niets aan te doen
en we hebben er natuurlijk nooit meer ieta
van gehoord.
"IVel hebben we nog bij de overburen
laten vragen, of ze dien middag ook ver
dachte personen gezien hadden. Niemand
had echter iets bemerkt.'
Mevrouw van Assen had aandaehtig ge
luisterd, terwijl zij gearmd met haar nichtje
door een paar schaduwrijke laantjes liep.
Al pratende waren zij zóó diep in den tuin
gekomen, dat de beide wandelaarsters plot
seling de lachende 6tem van Sofie hoorden.
„Willen we eens naar hun bouwerij gaan
kijken vroeg mevrouw van Assen.
„Graag, Tante, 't Zal me een kunststuk
worden I Als onze Fio 't alleen moest doen,
zou er niet veel van terecht komeD, maar
Dolf zal wel zorgen, dat alles goed en ste
vig wordt, 't Is zoo'n Pietje Secuur I"
„Vindt je hem Al te secuur?" vroeg me
vrouw van Assen nu. De nauwlljks merkbare
spot in Mena's laatste woorden waren haar
niet ontgaan. Mena kreeg een kleur.
„Nee, Tante", zei zij, „ik vind hem erg
knap, maar onze jougens zijn zoo Léé!
anders."
Mevrouw van Assen liet zich zóó echter,
niet afschepen.
,„Je moet niet vergeten, dat de één an
ders aangelegd is dan de ander, kindl" zei
zij weer. „Maar dat neemt niet weg, dat
je mij gerust je meening moogt zeggen. Ik
ben niet blind voor de gebreken van mijn
jongen."
„Zult u er heusch nibt boos om worden,
Tantetje
„Wel nee. Zeg; het maar J4