In verkeerde Schoenen. No. 1955? LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 8 DecemDer. Derde Blad. Anno 1928 GEMEENTEZAKEN. Ons modern Straatorgel Op de Wip FEUILLETON. v llgemeen verslag van het verhandelde In de Secties van den Gemeenteraad bij het onderzoek der gemeentebegroo- ting met de memorie van ant- woord van B. en W. v I. Gistermiddag is bovenstaand verslag in druk verschenen. Het is een vrij omvangrijk boekdeeltje, grooter dan dat der voorafgaan de jaren. Rapporteurs waren de heeren M. G. Verwey, H. H. Spendel en A. I. Wit- mans Mzn., de laatste mede eindrapporleur. Ditmaal voor het eerst woonde eed ambte naar ter secretarie de sectievergaderingen bij, voor het maken van aanteekeningen en om de rapporteurs bij bet samenstellen van het verslag ter zijde te staan. Alle leden waren op de sectievergaderingen aanwezig. Algemeene beschouwingen. Alvorens tot de behandeling van de ver schillende posten der begrooting over te gaan, werden eenige beschouwingen aan de samenstelling van het College van B. en W. gewijd. Enkele leden toch hadden een an dere samenstelling verwacht dan na de laat ste raadsvergadering tot stand is gekomen. Zij merkten op, dat de rechlsche partijen niet drie van de vier zetels voor zich had den moeten opeischen, doch met twee zetels genoegen hadden kunnen nemen en twee zetels aan links hadden behooren af te staan Voorheen was de samenstelling van den Raad 19 rechts tegen 12 links en na de jongste verkiezingen is dat geworden 17 rechts tegen 14 links, benevens 2 leden, tusschen rechts en links in staande. Andere jeden merkten daartegenover op, dat vóór de laatste verkiezingen de aanwezigheid van vier rechlsche wethouders in het College van B. en W. viel te constateeren, hetgeen het gevolg was van een toevalligen samen loop van omstandigheden. Waar de uitslag der verkiezingen voor rechts een kleinen te ruggang bracht, was het dus logisch, dat Ban de linkerparlijen één zetel werd aange boden. Nu immers de S. D. A. P. en de C. P. weigert in het College te treden, bestaat de linkerzijde, ongerekend de Dem. Partij, uit b leden; een verhouding in het Dagelijksch Bestuur van drie rechtsche wethouders naast één wethouder van links is dus zeer rationeel te achten. Van verschillende zijden werd overigens de iiouding, met name door de S. D. A. P. hier Ier stede in dezen ingenomen, betreurd en er werd met afkeuring op gewezen, dat deze partij, zich veelal kenmerkend door felle kritiek op het beleid van B. en W. en op de andere partijen, de verantwoordelijk heid verbonden aan de taak van het Dage lijksch Bestuur niet op zich meent te moe ten nemen. Een lid meende, dat de post van wethou der van fabricage op het oogenblik zwak bezet is. Een andere keuze ot althans een andere verdeeling van de werkzaamheden der weihouders, had dit lid wenschelijk ge- .vonden. Hiertegenover werd er echter op gewezen, dat deze aanval op den wethouder van fabricage ongerechtvaardgid is. Bij de Jaatslc samenstelling van het College toch .vervulde de tegenwoordige wethouder dit nmbt reeds en er bestond niet de minste reden, om te veronderstellen, dat hij zijn Junctie in den vervolge niet even goed zou waarnemen als voordien het geval was. Sommige leden gaven voorts hun alkeuring ie kennen over de wijze, waarop door de Democratische Partij de laatste slembus- strijd is gevoerd. Men meende, dat het op treden van deze partij, gezien de bekende advertenties in de dagbladen, toenmaals niet „fair" was le noemen. Voorzoover het Benoemde partij er daarbij om te doen mocht zijn geweest, een zetel in het College van B en W. te verwerven, werd opgemerkt, dat <le Dem. Partij daarop, gelet op haar sterkte in den Raad, bezwaarlijk aanspraak kan maken. Tegenover deze opmerkingen werd aan gevoerd, dat de propaganda door middel van de bewuste advertenties moge minder ge lukkig worden geacht deze toch wat het slemmencijfer betreft geen invloed ten gun ste van de D. P. heeft gehad. Immers, bij de jongste verkiezingen voor de Provinciale Stalen, hij gelegenheid waarvan de bedoelde advertenties niet waren geplaatst, verwierf deze partij 1814 en bij de raadsverkiezin gen 1807 stemmen. In dit verband sprak een lid er zijn ver wondering over uit, dat de D. P. zich noch tot links, noch tot rechts rekent. Wat is zij dan? Een ander lid wees op de onevenredige samenstelling van de verschillende Com- missiën. Sommige leden constateerden met instem- min dat de samenstelling der gemeenlebe- grooling thans overzichtelijker is, dan vroe ger, al geelt zij een onzuiver beeld van den wcrkelijken toestand van de gemeente. Zij beschouwden de begrooling nog altijd als „een slag in de lucht" wat den financieelen toestand der gemeente betreft. Een lid zou gaarne zien, dal de uilvoe ring van eenigszins belangrijke werken voortaan bij afzonderlijk voorstel aan den Raad ter overweging werden aangeboden en niet alles tegelijk bij de begrooting werd be handeld. Ook zou dit lid een bouwfonds wenschen zooals dit bij het Rijk bestaat. B. en W. antwoorden hier op dal zij de bespiegelingen, gewijd aan de samenstelling van het College van B. en W., de verdee ling van de werkzaamheden onder de Wet houders, de samenstelling van de verschil lende commission, de politieke samenstel ling van den gemeenteraad en do wijze, waarop de verkiezing voor den gemeente raad is gevoerd, ook thans, evenals in vo rige jaren, grootendeels stilzwijgend moeten voorbijgaan. De reden hiervan is vanzelf sprekend en in vorige Memoriën van Antwoord herhaal delijk uiteengezel Nieuwe leden, die zich gedrongen mochten gevoelen deze uiteen zetting eens na te lezen, mogen zij o. a. verwijzen naar bladzijden 3 van de Memo- riën van Antwoord betreffende de concept- begrootingen voor 1920 en 1922. Ook zien zij volstrekt niet in. dat de politieke samen stelling van den Gemeenteraad een punt van bespreking moet uitmaken bij de be handeling var de begrooting, zooals door een lid werd betoogd. De bespreking van deze aangelegenheid lijkt hun meer geëigend voor een meeling en geenszins op haar plaats in den Gemeenteraad, waar zij slechts aanleiding geeft tot tijdverlies en nuttelooze uilgaven voor het verslag, voor vuur, licht, presentiegeld, enz. Zij volstaan derhalve met de beantwoor ding van de opmerking betreffende do ver deeling van do werkzaamheden onder de leden van hun College, Hieromtrent behoeven zij zich echler ook niet in breedvoerige beschouwingen te be geven, aangezien het in den aard der zaak lag, dat den wethouder, die in het vroegere College meer in het bijzonder de fabricage- zaken voor zijn rekening had, dezelfde functie eveneens in het nieuwe College werd toebedeeld, en dit te eer, vermits de nieuwe leden niet meer dan hij daarvoor in aanmerking kwamen. Aangaande inrichting en doel van de be grooling zeggen zij o. m. dat krachtens arti kel 203 der Gemeenlewet jaarlijks moet worden opgemaakt een begrooting der plaat selijke inkomsten en uitgaven, met do noo- dige toelichting. De batige saldi van de jaren 1921 en 1922 hierbij de mededeeling dat de be grooting een onzuiver beeld van den finan cieelen foesland zou geven waren een gevolg van hel feit, dat de belasting wordt geheven naar het inkomen over vorige ja ren. Zoo is de aanslag over het belasting jaar 1921/1922 gebaseerd op het inkomen over het jaar 1920 en die over het belasting jaar 1922/23 op hel inkomen over het jaar 1921 en mogen de jaren 1920 en 1921 beide nog tot die der hoogconjunctuur worden ge rekend. De batige saldi in 1921 en 1922 zijn dan ook niet een specifiek Leidsch ver schijnsel. In andere gemeenten zijn die dienstjaren eveneens met groote voordee- lige saldi afgesloten. 's-Gravenhage heeft b.v. in 1922 een batig saldo gehad van pl.m. f 7.000.000, Arnhem een batig saldo van pl.m. 11.700.000. Het feit, dat de laatste jaren flinke balige saldi opleverden, wijst er dus niet op, dat de begrooting voor die jaren „een slag in de lucht" zou zijn geweest. Integendeel, men moet er zich over verheugen, aangezien het daardoor mogelijk is geworden in 1923 en naar B. en W. hopen ook in 1924, niet tegenstaande den zooveel ongunstiger toc- sland, het vermenigvuldigingscijfer onver anderd te laten en tot de zoo gewenschte egalisatie in de belastingheffing le geraken. De aandrang van een lid, om de uitvoering van eenigszins belangrijke werken voorlaan afzonderlijk aan den Raad ter overweging aan te bieden en niet alles te gelijk bij de begrooting te behandelen, is B. en W. ten eenenmale onbegrijpelijk. De gelden voor nieuwe zaken plegen bij suppletoire begroo ling te worden toegestaan nu de gemeente- begrooting bevat in hoofdzaak de posten (er uitvoering van wetten, verordeningen en be sluiten en heeft dus een geheel ander karak ter dan de staalsbegrooting. Evenmin is het B. en W. duidelijk, waarom, evenals bij het Rijk tot de oprichting van een bouwlonds zou moeten worden overgegaan. Men schijnt dit te wenschen, omdat onderscheidene plannen dan heler parliëel zouden kunnen worden uitgevoerd en over eenige jaren verdeeld. Doch in die richting wordt hier bij belang rijke werken steeds gehandeld. De gelden, voor de uitvoering daarvan vereischt, plegen uit leening te worden gevonden met eene af lossing in 40 jaren. Verdeeling over 40 jaren is dus regel, ter wijl bij werken van geringeren omvang ver deeling over 3, 5 of 10 jaren plaats heelt (zie volgn. 246 der begrooting voor 1923 en vlgn. 180 der begrooling voor 1924). Voorbeelden van partieële uitvoering van werken treft men aan onder volgnrs. 154 (dakbedekking Waaggebouw), 156 (afsche ringen langs de wegen), 195 (oeververdedi ging Zijldijk en Lage Rijndijk en perkoenpa- len Haarlemmertrekvaart) van laatstgenoem de begrooting. Het oprichten van een z.g. bouwfonds heeft dus geen zin. Bij het Rijk is men daartoe dan ook slechts overgegaan, omdat bij de Rijks- begrooting alle uitgaven direct ten laste van „gewoon" moesten worden gebracht en men daar, niet, evenals bij de gemeenten, een be grooting „buitengewoon" heeft. Een lid was van oordeel dat uit de begroo ting de resultaten van de bezuinigingscircu laire van B. en W. niet voldoende blijken. Een ander lid daarentegen vreest dat deze bezuiniging do op wachtgeldstelling van ambtenaren en werklieden len gevolge zal hebben en drong daarom aan op de stichting van een bureau voor personeelsvoorziening. Weer een ander lid verklaarde zich niet legen een verstandige bezuiniging .hoewel aan den anderen kant in deze tijden van malaise de overheid de bevolking het voorbeeld moet ge ven van durf en vertrouwen. Voorts werd nog opgemerkt dat meer dan uit do begrooling blijkt in deze moeilijke om standigheden de overheid in sterke mate hel pend en steunend moet optreden. Daarvoor zouden sommen moeten zijn uitgetrokken voor werkverschaffing, voor verhooging der werkloozen-ondersteuningen, voor bemoeiin gen met de levensmiddelenvoorziening, ter' wijl ook een betere belastingheffing gunstig in die richling zou werken. Omtrent de werkverschaffing vulde een an der lid deze beschouwingen aan door, hoe wel erkennend, dat er op dit gebied van^c- meenlewege wel iels gedaan is, er op te wij zen, dat er z. i. nog verschillende maatrege len te treffen zouden zijn, zonder met hoo- ger gezag in conflict te komen. Wat dit laatste betreft, meenden de hier aan het woord zijnde leden een woord van protest tegen de Rijk- en Provinciale Regee ring wegens de door haar op de Gemeentera den vaak uitgeoefende pressie niet achter wege te mogen laten. Een lid zou de controle bij het Burg. Arm bestuur, de gemeentelijke steuncommissie en de crisiscommissie willen reorganiseeren en vereenvoudigen; de door deze reorganisatie overtollig geworden ambtenaren zouden eventueel plaatsing kunnen vinden bij het' bureau voor personeelsvoorziening, op welks instelling hierboven reeds werd aangedron gen, en bij een in te stellen woningbeurs. Een ander lid verklaart zich voor werkver schaffing aan werkloozcn, doch waarschuwt tegen een le ver doordrijven daarvan; z. i. moet 't werk op zichzelf productief zijn en verder op de meest oeconomische wijze wor den uitgevoerd. Vooral met het oog op de heerschcnde werkloosheid verklaarde een lid zich voorls legen aanstelling in gemeenledienst van ge huwde vrouwen en gepensionneerden, terwijl een ander lid wenscht, dat naar verhouding rekening wordt gehouden met de godsdien stige gezindheid van sollicitanten naar een gemeentebetrekking. De klacht, dat de begrooling niet zou zijn opgemaakt in overeenstemming met de tijds omstandigheden, aangezien daarop geen sommen zijn uilgetrokken voor werkver schaffing, voor verhooging der werkloozen- ondersteuningen en voor bemoeiing met de levensmiddelonvoorziening, achten B. en W. al even ongegrond, terwijl de wensch naar een betere belastingheffing in dit verband niet recht duidelijk is, nu, gelijk bekend, bij de plaatselijke directe belasting de progressie hier in vergelijking met andere gemeenten reeds bijzonder ver is doorgevoerd. Ten aanzien van de werkverschaffing ge ven zij bij herhaling de verzekering, dat de aandacht van hun College voortdurend ge vestigd blijft op de vraag, welke werken voor produclieve werkverschaffing in aan merking kunnen komen het groot aantal gemeentelijke bouwwerken, dat thans heizij in voorbereiding hetzij in uilvoering is, strekt tot bewijs, dat in deze richling reeds veel werd lot sland gebracht. In hoeverre zij in dit verband in samen-, werking met andere gemeenten tegen de „ty-i rannie" van het hooger gezag zouden moei ten opkomen, zien zij niet in. Bij plannen lot werkverschaffing hebben zij nimmer tei genwerking van hooger gezag ondervonden. Mochten een of meer leden meenen, dal r.og andere, dan de van hunnentwege voor. gestelde productieve werken voor uitvoerinf in aanmerking kunnen komen, dan staat het hun vrij, van het recht van initiatief ge. bruik le maken en is liet Collego gaarne be- reid over een dergelijk voorstel praradvies uit te brengen. Wat de ondersleuning van werkloozen bei treft, werd voor 1923 reeds een som van f 335.000 beschikbaar gesteld. Op de begrooi ting voor 1924 is voor datzelfde doel uiigei trokken f 445.400, waarvan f 145.000 uit (es fceeren door het Burgerlijk Armbestuur en f 300.000 door de gemeentelijke steuncomi missie. Vermits de koslen van levensonderi houd niet hooger zijn dan in hel afgeloopen jaar komt B. en W. dit bedrag voldoende, voor. Omlronl de bemoeiing met de levensmid delenvoorziening, waarop ook in de seclie3 was aangedrongen, merken B. en W. nog eens op, dat deze bemoeiing hen alleen ge-, rechlvaardigd voorkoml, wanneer ongemolii Veerde prijsopdrijving moet worden tegen-, gegaan. Ook elders gaat men meer en meer lot af- schafting van dergelijke voorziening over, B. en W. wijzen slechts op do gemeente Utrecht, alwaar men onlangs besloten heeft do gemeentelijke groentenverkoop in kiosken binnenkort te slaken. Den in het verslag geuilen wensch, om' ook bij voortduring zooveel mogelijk de zul, nigheid te betrachten, zullen B. en W. gaar-, ne Ier harle nemen. Met het oog op den slechten financieelen toestand en de hooga belastingen achten ook zij zij schreven het reeds in vorige Memoriën van Antwoord liet betrachten der zuinigheid meer dan ooit geboden. Bij het opmaken van de concept-begroöi ting is dan ook ais eisch gesleid, een bezuii niging van ten minste 10 pCt. In de gevallen waarin aan dezen eisch niet kon worden voldaan, is nauwkeurig nagegaan, of dit lni derdaad niet mogelijk was. Bij het vaststeli len van de in de concept-begrooting opge-, nomen bedragen heeft dus een streng onden zoek plaats gehad. Dat de resultaten van de bezulnigings- circulaire niet voldoende uit de begrooling blijken, kunnen zij niet beamen. (Wordt vervolgd.)' Waar het Engelsch, door BERTA RUCK, CNadruk verboden;). 8) „Maar om terug te komen op wat ik zooeven besprak. Waarom ik u zoo haastig gevraagd heb. Ik moest wel. Ik heb u gezegd, dat ik wist wat ik behoorde te doen. Nu vertel ik u waarom dat niet kan. Het is misschien een geval van nu of Hij keek naar de sombere rij kanonnen, Üie nu geen kwaad meer kunnen doen. „Of nooit", ging hij opgewonden voort. „Ik moet over een weck weer weg, zooals u weet. U... <u mocht mij dus ten minste ,wcl aanhooren." Bij die woorden, zoo tienvoudig uitge sproken, scheen er een verandering in mij plaats t© grijpen. Die heeto golven van toorn 6chenen weg te Vloeien cn een ter rein te verlaten, dat een nooit onderzocht gedeelte van mijn. gemoed openlegde... Hij moest over een week weg, weg oia de ge- weermonden te gernoet to gaankanonnen, die er uitzagen als die grijze, wraakzuch tige kanonnen daar voor onsmaaT die kanonnen zouden niet nutteloos wezen. Te rug naar de losbarstende granaten en. go- weren en honderden andere gevaren. Ik keek hem aan; ik keek hem aan als of ik hem nooit te voren had gezien. Daar zat hij naast mij, een weinig voorover. Met zijn lange, bruine banden hield hij bet stokje vast, waarmee hij een gat boocdo in het plaveisel. Zijn donker hoofd, met de zaohte, puntige khakipet, was een weinig op zij geschoven, om mij aan te zien. Ik heb altijd gezegd, dat ik kapitein Meredith van bijzonder knap uiterlijk vond. En hij had nog zooveel meer dan een goed gezicht I Hij was een type van zijn leeftijd, van zijn stand en afkomst; het type van een Er.gelsdhman, het beste type van zijn na tionaliteit. Ik zag hem in al zijn jeugd on lcracht, zijn gemakkelijke bevalligheid, zijn levendigheid, waar nooit op gelet had. Do (gedachte kwam bij mij op: „Verbeeld je zoo iets, op te offeren aan een kogel i" En die gedachte maakte mij stil. Hij ging voort met spreken en behandel de het onderwerp nu weer van een ande ren kant. „Het maakt een mensch veel vrijmoediger, d'e oorlog, en het gevoel, dat, als men niet zegt wat men heeft to te zeggeD, men misschien geen tijd heeft het op een andere manier aan iemand ken baar te maken. Ach en wat die oorlogs huwelijken betreft 1 Een massa menschen zijn er tegen. Ik hoorde daar zelf ook bij. Maar niet sedert ik begrepen heb wat deze oorlog speciaal beduidde. Hij keek kalm naar die kanonnen. En weer begon hijl „In mijn kamer thuis hangt een groote, geëncadeende groep van een menigte jonge mannen., waarmee ik te Sandhurst geweest ben. Het is een groep, die les kreeg in het schieten» We waren met ons twee-en-dertigen. Ik lag er den vorigen naobt over t© denken, over wat er met al die kerels gebeurd is, cn ik ging hun namen in mijn gedachten na, Dertig van die twee en dertig zijn gevallen. Bom- migen te Mons, anderen later bij Loos, niet lang geleden. Boste jongens, allemaal 1 Er zijn er maar twee over die klasse. Eén an der en ik." „Ja", zcl ik; dk had een brok in mijn keel. Ik herinnerde mij die fotografie in „Georges kamer" de kamer, die de mijne geweest was op de Bryn. ik herinnerde mij de groep jongensachtige gezichten, vrocilijk, vol levenslust, fatsoenlijk opge voed, flinke sportslui, van goede afkomst. „Twee maar over, om weer voort te gaan", zei George eenvoudig. „Men voelt, dat het doodjammer ds. Dat soort jongens, hot eerst weggenomen. Andere mensdhen, zonder bepaalde zedenwet of levensstan daard, of begrip, dat men iets voor zijn lajid moet doen, zedelijke krukken, con sciëntieuze tegenwerkers cn wat neg meer van die soort en do ongeschikten, diie wor den gespaard en zijn verantwoordelijk voor het... volgend geslacht. Zonde en jammer." Hij zweeg een oogenblik, om den groet te beantwoorden van een poilu, die otnze bank passeerde, en een blauwen tinnen helm droeg, die hem een vreemde gelijke nis gaf met een ouden Romein; bij had een klein jongetje bij do handi, met een zwarte kiel aan. George keek naar den kleinen jongen. Het waa dezelfde blik, dien ik had waargenomen op zijn gezicht, toen hij die kleine ventjes in wapenrok had gegroet, in dein Jardin du Luxem bourg. „U begrijpt wat ik bedoel", tei George, mij nu goed aanziende. „O ja, tic begrijp het", tei ik. „Maar... maar." „Maar...? Ja, ik weet wat u meent." Hij tweeg plotseling, om met dietn stok te piikken. Nu legde hij hem over rijn rij broek op zijn knie, terwijl hij wat achter over leunde en mij aanzag. „U bedoelt dat soort van huwelijlcsvoorstel zou... ja, na tuurlijk, niet een beleodiging zijn. Ei a compliment zelfs. Maar een koelbloedig manier om een meisje te vragen met hem te trouwen, als dat de eenige redton was. Lieve Hemel, jal" De witte rij tanden kwam te voorschijn onder de zwarte vinger-afdrukken van zijn snor, toen hij er bijvoegde„Maar dat is niet de reden." Heel verwonderd vroeg ik: „Welke, wel ke andere reden is er dan, d'aar het niet, zooals u zegt, omdat het de gemakkelijk ste uitweg is." „Natuurlijk niet", zei de jonge man naast mij, glimlachend. En er één woord bij voegende om deze reden te verklarei: „O lieveling!" Nu, dit trof mij natuurlijk weer ontzet tend. Ik voelde al den rooden gloed van den zonsondergang naar mijn wangen stij gen. Ik voelde mijn bloed suizen in mijn ooren on overstelpt en verlegen van ver bazing hoorde Sx hem, terwijl ik daar rat, doorpraten, zacht en overtuigend. „Begrijpt u nu niet wat ik bedoelde, toen ik zei, dat do laatste drie dagen voor mij oneindig veel moeilijker waren dan voor u?" zei hij vlak bij mij. „Voordat ik hier kwam wist ik hoe dwaas en dom ik geweest was op die manier te trouwen. Maar ik wist niet hoe stapelgek ik geweest was voordat ik hier kwam, cn u ontmoet had. Voor ik u zag met mijn oudersU de plaats zag innemen, die mijn vrouw moest innemen 1 En ik overal rond liep en naar toe ging met u alsof wo ge trouwd waren... En ik wist, ik wist, dat aan dit alles een eind moest komen, en dat het alles mijn eigen schuld was, dat ik er zelfs niet aan mocht beginnen. Jk wist, dat je uit mijn. loven zou gaan, Itoso, Rose 1 in plaats van te blijven, waar je behoort. Nu denk eens aan", zoo eindigde hij dezo snelle uitbarsting; „begrijp je niet, dat dit een eohto hol voor mij was?" Wat kon ik daarop antwoorden? „Kapi-» tein Meredilih..." „Je hebt mij eens bij mijn naam ge* noemd", herinnerde hij mij dadelijk. ,,Iq de hal, op een morgen, toen noemde je mij George!" Ik schudde hefc hoofd; ik waa verbijsterd, ik wist geen raad. Het was be-« spotteüjk zoo snel ik mijn hart voelde klop-» pen onder mijn militair blauwen mantel. Ik fluisterde: „Maar u kon toch niet voor mij voelen in zoo:n korten tijd." Hij lachte kortaf en sloeg nu met rija stokje tegen zijn laars. „Kon dat niet, jou klein blauwoogig heksje? Het eenige, wat niet kon, was, dat ik het je niet zeggen kon. Dat mocht niet. Ik mocht zelfs niet één viooltje houden van wat de morgen stond van mijn leven geweest is in dc bos-« schen met ui Toch, al dien tijd..." Hij zuchtte diep. „Ik durfde u met ont moeten na dien tijd, ik had er het recht niet toe... moest van je wegblijven. Ik durfde je niet aanzien. Dat is nu over. Goddank! Het is een ontzettend geluk, ik heb het nooit verdiend, maar..." Hij wou mijn hand Tiemen. Ik trok die terug. Ik etamelde: „Het is al te dwaas 1" „Nietwaar? Maar toch is bet waai^ Roael" „U wou niet gelooven, dat wat ik iel waar was." yWordt verTolgj-ji

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1923 | | pagina 9