In verkeerde Schoenen.
No. 1955?
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 8 DecemDer.
Derde Blad. Anno 1928
GEMEENTEZAKEN.
Ons modern Straatorgel
Op de Wip
FEUILLETON.
v
llgemeen verslag van het verhandelde In
de Secties van den Gemeenteraad bij
het onderzoek der gemeentebegroo-
ting met de memorie van ant-
woord van B. en W. v
I.
Gistermiddag is bovenstaand verslag in
druk verschenen. Het is een vrij omvangrijk
boekdeeltje, grooter dan dat der voorafgaan
de jaren. Rapporteurs waren de heeren M.
G. Verwey, H. H. Spendel en A. I. Wit-
mans Mzn., de laatste mede eindrapporleur.
Ditmaal voor het eerst woonde eed ambte
naar ter secretarie de sectievergaderingen
bij, voor het maken van aanteekeningen en
om de rapporteurs bij bet samenstellen van
het verslag ter zijde te staan. Alle leden
waren op de sectievergaderingen aanwezig.
Algemeene beschouwingen.
Alvorens tot de behandeling van de ver
schillende posten der begrooting over te
gaan, werden eenige beschouwingen aan de
samenstelling van het College van B. en W.
gewijd. Enkele leden toch hadden een an
dere samenstelling verwacht dan na de laat
ste raadsvergadering tot stand is gekomen.
Zij merkten op, dat de rechlsche partijen
niet drie van de vier zetels voor zich had
den moeten opeischen, doch met twee zetels
genoegen hadden kunnen nemen en twee
zetels aan links hadden behooren af te staan
Voorheen was de samenstelling van den
Raad 19 rechts tegen 12 links en na de
jongste verkiezingen is dat geworden 17
rechts tegen 14 links, benevens 2 leden,
tusschen rechts en links in staande. Andere
jeden merkten daartegenover op, dat vóór
de laatste verkiezingen de aanwezigheid van
vier rechlsche wethouders in het College
van B. en W. viel te constateeren, hetgeen
het gevolg was van een toevalligen samen
loop van omstandigheden. Waar de uitslag
der verkiezingen voor rechts een kleinen te
ruggang bracht, was het dus logisch, dat
Ban de linkerparlijen één zetel werd aange
boden. Nu immers de S. D. A. P. en de C. P.
weigert in het College te treden, bestaat de
linkerzijde, ongerekend de Dem. Partij, uit
b leden; een verhouding in het Dagelijksch
Bestuur van drie rechtsche wethouders
naast één wethouder van links is dus zeer
rationeel te achten.
Van verschillende zijden werd overigens
de iiouding, met name door de S. D. A. P.
hier Ier stede in dezen ingenomen, betreurd
en er werd met afkeuring op gewezen, dat
deze partij, zich veelal kenmerkend door
felle kritiek op het beleid van B. en W. en
op de andere partijen, de verantwoordelijk
heid verbonden aan de taak van het Dage
lijksch Bestuur niet op zich meent te moe
ten nemen.
Een lid meende, dat de post van wethou
der van fabricage op het oogenblik zwak
bezet is. Een andere keuze ot althans een
andere verdeeling van de werkzaamheden
der weihouders, had dit lid wenschelijk ge-
.vonden. Hiertegenover werd er echter op
gewezen, dat deze aanval op den wethouder
van fabricage ongerechtvaardgid is. Bij de
Jaatslc samenstelling van het College toch
.vervulde de tegenwoordige wethouder dit
nmbt reeds en er bestond niet de minste
reden, om te veronderstellen, dat hij zijn
Junctie in den vervolge niet even goed zou
waarnemen als voordien het geval was.
Sommige leden gaven voorts hun alkeuring
ie kennen over de wijze, waarop door de
Democratische Partij de laatste slembus-
strijd is gevoerd. Men meende, dat het op
treden van deze partij, gezien de bekende
advertenties in de dagbladen, toenmaals
niet „fair" was le noemen. Voorzoover het
Benoemde partij er daarbij om te doen mocht
zijn geweest, een zetel in het College van
B en W. te verwerven, werd opgemerkt, dat
<le Dem. Partij daarop, gelet op haar sterkte
in den Raad, bezwaarlijk aanspraak kan
maken.
Tegenover deze opmerkingen werd aan
gevoerd, dat de propaganda door middel van
de bewuste advertenties moge minder ge
lukkig worden geacht deze toch wat het
slemmencijfer betreft geen invloed ten gun
ste van de D. P. heeft gehad. Immers, bij de
jongste verkiezingen voor de Provinciale
Stalen, hij gelegenheid waarvan de bedoelde
advertenties niet waren geplaatst, verwierf
deze partij 1814 en bij de raadsverkiezin
gen 1807 stemmen.
In dit verband sprak een lid er zijn ver
wondering over uit, dat de D. P. zich noch
tot links, noch tot rechts rekent. Wat is
zij dan?
Een ander lid wees op de onevenredige
samenstelling van de verschillende Com-
missiën.
Sommige leden constateerden met instem-
min dat de samenstelling der gemeenlebe-
grooling thans overzichtelijker is, dan vroe
ger, al geelt zij een onzuiver beeld van den
wcrkelijken toestand van de gemeente. Zij
beschouwden de begrooling nog altijd als
„een slag in de lucht" wat den financieelen
toestand der gemeente betreft.
Een lid zou gaarne zien, dal de uilvoe
ring van eenigszins belangrijke werken
voortaan bij afzonderlijk voorstel aan den
Raad ter overweging werden aangeboden en
niet alles tegelijk bij de begrooting werd be
handeld.
Ook zou dit lid een bouwfonds wenschen
zooals dit bij het Rijk bestaat.
B. en W. antwoorden hier op dal zij de
bespiegelingen, gewijd aan de samenstelling
van het College van B. en W., de verdee
ling van de werkzaamheden onder de Wet
houders, de samenstelling van de verschil
lende commission, de politieke samenstel
ling van den gemeenteraad en do wijze,
waarop de verkiezing voor den gemeente
raad is gevoerd, ook thans, evenals in vo
rige jaren, grootendeels stilzwijgend moeten
voorbijgaan.
De reden hiervan is vanzelf sprekend en
in vorige Memoriën van Antwoord herhaal
delijk uiteengezel Nieuwe leden, die zich
gedrongen mochten gevoelen deze uiteen
zetting eens na te lezen, mogen zij o. a.
verwijzen naar bladzijden 3 van de Memo-
riën van Antwoord betreffende de concept-
begrootingen voor 1920 en 1922. Ook zien
zij volstrekt niet in. dat de politieke samen
stelling van den Gemeenteraad een punt
van bespreking moet uitmaken bij de be
handeling var de begrooting, zooals door
een lid werd betoogd. De bespreking van
deze aangelegenheid lijkt hun meer geëigend
voor een meeling en geenszins op haar
plaats in den Gemeenteraad, waar zij slechts
aanleiding geeft tot tijdverlies en nuttelooze
uilgaven voor het verslag, voor vuur, licht,
presentiegeld, enz.
Zij volstaan derhalve met de beantwoor
ding van de opmerking betreffende do ver
deeling van do werkzaamheden onder de
leden van hun College,
Hieromtrent behoeven zij zich echler ook
niet in breedvoerige beschouwingen te be
geven, aangezien het in den aard der zaak
lag, dat den wethouder, die in het vroegere
College meer in het bijzonder de fabricage-
zaken voor zijn rekening had, dezelfde
functie eveneens in het nieuwe College
werd toebedeeld, en dit te eer, vermits de
nieuwe leden niet meer dan hij daarvoor in
aanmerking kwamen.
Aangaande inrichting en doel van de be
grooling zeggen zij o. m. dat krachtens arti
kel 203 der Gemeenlewet jaarlijks moet
worden opgemaakt een begrooting der plaat
selijke inkomsten en uitgaven, met do noo-
dige toelichting.
De batige saldi van de jaren 1921 en
1922 hierbij de mededeeling dat de be
grooting een onzuiver beeld van den finan
cieelen foesland zou geven waren een
gevolg van hel feit, dat de belasting wordt
geheven naar het inkomen over vorige ja
ren. Zoo is de aanslag over het belasting
jaar 1921/1922 gebaseerd op het inkomen
over het jaar 1920 en die over het belasting
jaar 1922/23 op hel inkomen over het jaar
1921 en mogen de jaren 1920 en 1921 beide
nog tot die der hoogconjunctuur worden ge
rekend. De batige saldi in 1921 en 1922 zijn
dan ook niet een specifiek Leidsch ver
schijnsel. In andere gemeenten zijn die
dienstjaren eveneens met groote voordee-
lige saldi afgesloten. 's-Gravenhage heeft
b.v. in 1922 een batig saldo gehad van pl.m.
f 7.000.000, Arnhem een batig saldo van
pl.m. 11.700.000.
Het feit, dat de laatste jaren flinke balige
saldi opleverden, wijst er dus niet op, dat
de begrooting voor die jaren „een slag in de
lucht" zou zijn geweest. Integendeel, men
moet er zich over verheugen, aangezien het
daardoor mogelijk is geworden in 1923 en
naar B. en W. hopen ook in 1924, niet
tegenstaande den zooveel ongunstiger toc-
sland, het vermenigvuldigingscijfer onver
anderd te laten en tot de zoo gewenschte
egalisatie in de belastingheffing le geraken.
De aandrang van een lid, om de uitvoering
van eenigszins belangrijke werken voorlaan
afzonderlijk aan den Raad ter overweging
aan te bieden en niet alles te gelijk bij de
begrooting te behandelen, is B. en W. ten
eenenmale onbegrijpelijk. De gelden voor
nieuwe zaken plegen bij suppletoire begroo
ling te worden toegestaan nu de gemeente-
begrooting bevat in hoofdzaak de posten (er
uitvoering van wetten, verordeningen en be
sluiten en heeft dus een geheel ander karak
ter dan de staalsbegrooting. Evenmin is het
B. en W. duidelijk, waarom, evenals bij het
Rijk tot de oprichting van een bouwlonds zou
moeten worden overgegaan. Men schijnt dit
te wenschen, omdat onderscheidene plannen
dan heler parliëel zouden kunnen worden
uitgevoerd en over eenige jaren verdeeld.
Doch in die richting wordt hier bij belang
rijke werken steeds gehandeld. De gelden,
voor de uitvoering daarvan vereischt, plegen
uit leening te worden gevonden met eene af
lossing in 40 jaren.
Verdeeling over 40 jaren is dus regel, ter
wijl bij werken van geringeren omvang ver
deeling over 3, 5 of 10 jaren plaats heelt (zie
volgn. 246 der begrooting voor 1923 en vlgn.
180 der begrooling voor 1924).
Voorbeelden van partieële uitvoering van
werken treft men aan onder volgnrs. 154
(dakbedekking Waaggebouw), 156 (afsche
ringen langs de wegen), 195 (oeververdedi
ging Zijldijk en Lage Rijndijk en perkoenpa-
len Haarlemmertrekvaart) van laatstgenoem
de begrooting.
Het oprichten van een z.g. bouwfonds heeft
dus geen zin. Bij het Rijk is men daartoe dan
ook slechts overgegaan, omdat bij de Rijks-
begrooting alle uitgaven direct ten laste van
„gewoon" moesten worden gebracht en men
daar, niet, evenals bij de gemeenten, een be
grooting „buitengewoon" heeft.
Een lid was van oordeel dat uit de begroo
ting de resultaten van de bezuinigingscircu
laire van B. en W. niet voldoende blijken.
Een ander lid daarentegen vreest dat deze
bezuiniging do op wachtgeldstelling van
ambtenaren en werklieden len gevolge zal
hebben en drong daarom aan op de stichting
van een bureau voor personeelsvoorziening.
Weer een ander lid verklaarde zich niet legen
een verstandige bezuiniging .hoewel aan den
anderen kant in deze tijden van malaise de
overheid de bevolking het voorbeeld moet ge
ven van durf en vertrouwen.
Voorts werd nog opgemerkt dat meer dan
uit do begrooling blijkt in deze moeilijke om
standigheden de overheid in sterke mate hel
pend en steunend moet optreden. Daarvoor
zouden sommen moeten zijn uitgetrokken
voor werkverschaffing, voor verhooging der
werkloozen-ondersteuningen, voor bemoeiin
gen met de levensmiddelenvoorziening, ter'
wijl ook een betere belastingheffing gunstig
in die richling zou werken.
Omtrent de werkverschaffing vulde een an
der lid deze beschouwingen aan door, hoe
wel erkennend, dat er op dit gebied van^c-
meenlewege wel iels gedaan is, er op te wij
zen, dat er z. i. nog verschillende maatrege
len te treffen zouden zijn, zonder met hoo-
ger gezag in conflict te komen.
Wat dit laatste betreft, meenden de hier
aan het woord zijnde leden een woord van
protest tegen de Rijk- en Provinciale Regee
ring wegens de door haar op de Gemeentera
den vaak uitgeoefende pressie niet achter
wege te mogen laten.
Een lid zou de controle bij het Burg. Arm
bestuur, de gemeentelijke steuncommissie en
de crisiscommissie willen reorganiseeren en
vereenvoudigen; de door deze reorganisatie
overtollig geworden ambtenaren zouden
eventueel plaatsing kunnen vinden bij het'
bureau voor personeelsvoorziening, op welks
instelling hierboven reeds werd aangedron
gen, en bij een in te stellen woningbeurs.
Een ander lid verklaart zich voor werkver
schaffing aan werkloozcn, doch waarschuwt
tegen een le ver doordrijven daarvan; z. i.
moet 't werk op zichzelf productief zijn en
verder op de meest oeconomische wijze wor
den uitgevoerd.
Vooral met het oog op de heerschcnde
werkloosheid verklaarde een lid zich voorls
legen aanstelling in gemeenledienst van ge
huwde vrouwen en gepensionneerden, terwijl
een ander lid wenscht, dat naar verhouding
rekening wordt gehouden met de godsdien
stige gezindheid van sollicitanten naar een
gemeentebetrekking.
De klacht, dat de begrooling niet zou zijn
opgemaakt in overeenstemming met de tijds
omstandigheden, aangezien daarop geen
sommen zijn uilgetrokken voor werkver
schaffing, voor verhooging der werkloozen-
ondersteuningen en voor bemoeiing met de
levensmiddelonvoorziening, achten B. en W.
al even ongegrond, terwijl de wensch naar
een betere belastingheffing in dit verband
niet recht duidelijk is, nu, gelijk bekend, bij
de plaatselijke directe belasting de progressie
hier in vergelijking met andere gemeenten
reeds bijzonder ver is doorgevoerd.
Ten aanzien van de werkverschaffing ge
ven zij bij herhaling de verzekering, dat de
aandacht van hun College voortdurend ge
vestigd blijft op de vraag, welke werken
voor produclieve werkverschaffing in aan
merking kunnen komen het groot aantal
gemeentelijke bouwwerken, dat thans heizij
in voorbereiding hetzij in uilvoering is, strekt
tot bewijs, dat in deze richling reeds veel
werd lot sland gebracht.
In hoeverre zij in dit verband in samen-,
werking met andere gemeenten tegen de „ty-i
rannie" van het hooger gezag zouden moei
ten opkomen, zien zij niet in. Bij plannen
lot werkverschaffing hebben zij nimmer tei
genwerking van hooger gezag ondervonden.
Mochten een of meer leden meenen, dal
r.og andere, dan de van hunnentwege voor.
gestelde productieve werken voor uitvoerinf
in aanmerking kunnen komen, dan staat het
hun vrij, van het recht van initiatief ge.
bruik le maken en is liet Collego gaarne be-
reid over een dergelijk voorstel praradvies
uit te brengen.
Wat de ondersleuning van werkloozen bei
treft, werd voor 1923 reeds een som van
f 335.000 beschikbaar gesteld. Op de begrooi
ting voor 1924 is voor datzelfde doel uiigei
trokken f 445.400, waarvan f 145.000 uit (es
fceeren door het Burgerlijk Armbestuur en
f 300.000 door de gemeentelijke steuncomi
missie. Vermits de koslen van levensonderi
houd niet hooger zijn dan in hel afgeloopen
jaar komt B. en W. dit bedrag voldoende,
voor.
Omlronl de bemoeiing met de levensmid
delenvoorziening, waarop ook in de seclie3
was aangedrongen, merken B. en W. nog
eens op, dat deze bemoeiing hen alleen ge-,
rechlvaardigd voorkoml, wanneer ongemolii
Veerde prijsopdrijving moet worden tegen-,
gegaan.
Ook elders gaat men meer en meer lot af-
schafting van dergelijke voorziening over,
B. en W. wijzen slechts op do gemeente
Utrecht, alwaar men onlangs besloten heeft
do gemeentelijke groentenverkoop in kiosken
binnenkort te slaken.
Den in het verslag geuilen wensch, om'
ook bij voortduring zooveel mogelijk de zul,
nigheid te betrachten, zullen B. en W. gaar-,
ne Ier harle nemen. Met het oog op den
slechten financieelen toestand en de hooga
belastingen achten ook zij zij schreven
het reeds in vorige Memoriën van Antwoord
liet betrachten der zuinigheid meer dan
ooit geboden.
Bij het opmaken van de concept-begroöi
ting is dan ook ais eisch gesleid, een bezuii
niging van ten minste 10 pCt. In de gevallen
waarin aan dezen eisch niet kon worden
voldaan, is nauwkeurig nagegaan, of dit lni
derdaad niet mogelijk was. Bij het vaststeli
len van de in de concept-begrooting opge-,
nomen bedragen heeft dus een streng onden
zoek plaats gehad.
Dat de resultaten van de bezulnigings-
circulaire niet voldoende uit de begrooling
blijken, kunnen zij niet beamen.
(Wordt vervolgd.)'
Waar het Engelsch, door BERTA RUCK,
CNadruk verboden;).
8)
„Maar om terug te komen op wat
ik zooeven besprak. Waarom ik u zoo
haastig gevraagd heb. Ik moest wel. Ik
heb u gezegd, dat ik wist wat ik behoorde
te doen. Nu vertel ik u waarom dat niet
kan. Het is misschien een geval van nu
of
Hij keek naar de sombere rij kanonnen,
Üie nu geen kwaad meer kunnen doen.
„Of nooit", ging hij opgewonden voort.
„Ik moet over een weck weer weg, zooals
u weet. U... <u mocht mij dus ten minste
,wcl aanhooren."
Bij die woorden, zoo tienvoudig uitge
sproken, scheen er een verandering in mij
plaats t© grijpen. Die heeto golven van
toorn 6chenen weg te Vloeien cn een ter
rein te verlaten, dat een nooit onderzocht
gedeelte van mijn. gemoed openlegde... Hij
moest over een week weg, weg oia de ge-
weermonden te gernoet to gaankanonnen,
die er uitzagen als die grijze, wraakzuch
tige kanonnen daar voor onsmaaT die
kanonnen zouden niet nutteloos wezen. Te
rug naar de losbarstende granaten en. go-
weren en honderden andere gevaren.
Ik keek hem aan; ik keek hem aan als
of ik hem nooit te voren had gezien. Daar
zat hij naast mij, een weinig voorover.
Met zijn lange, bruine banden hield hij bet
stokje vast, waarmee hij een gat boocdo in
het plaveisel. Zijn donker hoofd, met de
zaohte, puntige khakipet, was een weinig
op zij geschoven, om mij aan te zien.
Ik heb altijd gezegd, dat ik kapitein
Meredith van bijzonder knap uiterlijk vond.
En hij had nog zooveel meer dan een
goed gezicht I
Hij was een type van zijn leeftijd, van
zijn stand en afkomst; het type van een
Er.gelsdhman, het beste type van zijn na
tionaliteit. Ik zag hem in al zijn jeugd on
lcracht, zijn gemakkelijke bevalligheid, zijn
levendigheid, waar nooit op gelet had.
Do (gedachte kwam bij mij op: „Verbeeld
je zoo iets, op te offeren aan een kogel i"
En die gedachte maakte mij stil.
Hij ging voort met spreken en behandel
de het onderwerp nu weer van een ande
ren kant. „Het maakt een mensch veel
vrijmoediger, d'e oorlog, en het gevoel,
dat, als men niet zegt wat men heeft to
te zeggeD, men misschien geen tijd heeft
het op een andere manier aan iemand ken
baar te maken. Ach en wat die oorlogs
huwelijken betreft 1 Een massa menschen
zijn er tegen. Ik hoorde daar zelf ook bij.
Maar niet sedert ik begrepen heb wat deze
oorlog speciaal beduidde.
Hij keek kalm naar die kanonnen.
En weer begon hijl „In mijn kamer thuis
hangt een groote, geëncadeende groep van
een menigte jonge mannen., waarmee ik te
Sandhurst geweest ben. Het is een groep,
die les kreeg in het schieten» We waren
met ons twee-en-dertigen. Ik lag er den
vorigen naobt over t© denken, over wat er
met al die kerels gebeurd is, cn ik ging
hun namen in mijn gedachten na, Dertig
van die twee en dertig zijn gevallen. Bom-
migen te Mons, anderen later bij Loos, niet
lang geleden. Boste jongens, allemaal 1 Er
zijn er maar twee over die klasse. Eén an
der en ik."
„Ja", zcl ik; dk had een brok in mijn
keel. Ik herinnerde mij die fotografie in
„Georges kamer" de kamer, die de mijne
geweest was op de Bryn. ik herinnerde
mij de groep jongensachtige gezichten,
vrocilijk, vol levenslust, fatsoenlijk opge
voed, flinke sportslui, van goede afkomst.
„Twee maar over, om weer voort te
gaan", zei George eenvoudig. „Men voelt,
dat het doodjammer ds. Dat soort jongens,
hot eerst weggenomen. Andere mensdhen,
zonder bepaalde zedenwet of levensstan
daard, of begrip, dat men iets voor zijn
lajid moet doen, zedelijke krukken, con
sciëntieuze tegenwerkers cn wat neg meer
van die soort en do ongeschikten, diie wor
den gespaard en zijn verantwoordelijk
voor het... volgend geslacht. Zonde en
jammer."
Hij zweeg een oogenblik, om den groet
te beantwoorden van een poilu, die otnze
bank passeerde, en een blauwen tinnen
helm droeg, die hem een vreemde gelijke
nis gaf met een ouden Romein; bij had
een klein jongetje bij do handi, met een
zwarte kiel aan. George keek naar den
kleinen jongen. Het waa dezelfde blik,
dien ik had waargenomen op zijn gezicht,
toen hij die kleine ventjes in wapenrok
had gegroet, in dein Jardin du Luxem
bourg.
„U begrijpt wat ik bedoel", tei George,
mij nu goed aanziende.
„O ja, tic begrijp het", tei ik. „Maar...
maar."
„Maar...? Ja, ik weet wat u meent." Hij
tweeg plotseling, om met dietn stok te
piikken. Nu legde hij hem over rijn rij
broek op zijn knie, terwijl hij wat achter
over leunde en mij aanzag. „U bedoelt dat
soort van huwelijlcsvoorstel zou... ja, na
tuurlijk, niet een beleodiging zijn. Ei a
compliment zelfs. Maar een koelbloedig
manier om een meisje te vragen met hem
te trouwen, als dat de eenige redton was.
Lieve Hemel, jal"
De witte rij tanden kwam te voorschijn
onder de zwarte vinger-afdrukken van zijn
snor, toen hij er bijvoegde„Maar dat is
niet de reden."
Heel verwonderd vroeg ik: „Welke, wel
ke andere reden is er dan, d'aar het niet,
zooals u zegt, omdat het de gemakkelijk
ste uitweg is."
„Natuurlijk niet", zei de jonge man
naast mij, glimlachend. En er één woord
bij voegende om deze reden te verklarei:
„O lieveling!"
Nu, dit trof mij natuurlijk weer ontzet
tend. Ik voelde al den rooden gloed van
den zonsondergang naar mijn wangen stij
gen. Ik voelde mijn bloed suizen in mijn
ooren on overstelpt en verlegen van ver
bazing hoorde Sx hem, terwijl ik daar rat,
doorpraten, zacht en overtuigend.
„Begrijpt u nu niet wat ik bedoelde,
toen ik zei, dat do laatste drie dagen voor
mij oneindig veel moeilijker waren dan voor
u?" zei hij vlak bij mij.
„Voordat ik hier kwam wist ik hoe dwaas
en dom ik geweest was op die manier te
trouwen. Maar ik wist niet hoe stapelgek
ik geweest was voordat ik hier kwam, cn
u ontmoet had. Voor ik u zag met mijn
oudersU de plaats zag innemen, die mijn
vrouw moest innemen 1 En ik overal rond
liep en naar toe ging met u alsof wo ge
trouwd waren... En ik wist, ik wist, dat
aan dit alles een eind moest komen, en dat
het alles mijn eigen schuld was, dat ik er
zelfs niet aan mocht beginnen. Jk wist, dat
je uit mijn. loven zou gaan, Itoso, Rose 1
in plaats van te blijven, waar je behoort.
Nu denk eens aan", zoo eindigde hij dezo
snelle uitbarsting; „begrijp je niet, dat
dit een eohto hol voor mij was?"
Wat kon ik daarop antwoorden? „Kapi-»
tein Meredilih..."
„Je hebt mij eens bij mijn naam ge*
noemd", herinnerde hij mij dadelijk. ,,Iq
de hal, op een morgen, toen noemde je
mij George!" Ik schudde hefc hoofd; ik waa
verbijsterd, ik wist geen raad. Het was be-«
spotteüjk zoo snel ik mijn hart voelde klop-»
pen onder mijn militair blauwen mantel.
Ik fluisterde: „Maar u kon toch niet
voor mij voelen in zoo:n korten tijd."
Hij lachte kortaf en sloeg nu met rija
stokje tegen zijn laars. „Kon dat niet, jou
klein blauwoogig heksje? Het eenige, wat
niet kon, was, dat ik het je niet zeggen
kon. Dat mocht niet. Ik mocht zelfs niet
één viooltje houden van wat de morgen
stond van mijn leven geweest is in dc bos-«
schen met ui Toch, al dien tijd..."
Hij zuchtte diep. „Ik durfde u met ont
moeten na dien tijd, ik had er het recht
niet toe... moest van je wegblijven. Ik
durfde je niet aanzien. Dat is nu over.
Goddank! Het is een ontzettend geluk, ik
heb het nooit verdiend, maar..." Hij wou
mijn hand Tiemen. Ik trok die terug. Ik
etamelde: „Het is al te dwaas 1"
„Nietwaar? Maar toch is bet waai^
Roael"
„U wou niet gelooven, dat wat ik iel
waar was."
yWordt verTolgj-ji