De Geitenhoedster en
haar Vriend.
Een groot verdriet.
GEEN WONDER.
ANEKDOTES.
„En, mijnheer de Kikker, hebben er velen
je uitnoodiging aangenomen?"
„O ja," antwoordde de kikvorsch, „er
komen er nog meer dan ik verwacht had:
er komen er nog vier bij. Mijn beste vriend
brengt zijn neefje, dat bij hem gelogeerd is,
mee. En toen ik bij miin tante kwam, zei ze,
dat zij en haar man morgenavond bij haar
broer en schoonzuster een praatje gingen
maken. Zij meende echter, dat die veel lie
ver op ons feest kwamen, dan dat ze zelf
visite kregen. En je moet weten, dat Tante
een jolige kikker is. We kunnen haar bij
't feest onmogelijk missen. Ik ben daarom
naar haar broer en zuster geweest en zij
hebben de uitnoodiging aangenomen.
Verder kwam ik op den terugweg een
eenzamen kikker tegen, die tegen me zei,
dat zijn leven zoo eentonig was en hij juist
zooveel van afwisseling hield. Ik dacht da-
delijk: „Nu ventje, dan kan ik je een pretje
bezorgen." Hij komt morgenavond dus ook
op het feest.
In het geheel kernen er nu dertig kikkers,
dames en héeren, we kunnen juist een
bonte rij vormen."
„Zoo," zei Rosi, „ik merk wel, dat het
.een prettig feest zal worden, want ze wil
len allen even graag kómen. Als ik maar
niet verlegen wordt, want het zou at heel
toevallig zijn, als er een paar van mijn ken
nissen uit de sloot bij waren. Er komen
immers ook Waterkikvorschen?"
„Ja, zekerl" luidde het antwoord.
Op eens vroeg de kikvorsch aan Rosi:
„Zeg eens, juffrouw Waternimf, wil je
mij bij mijn naam noemen? Ik heet Groen-
*ok
„Heel graag. Mijn naam is Rosi."
Nu noodigde Groenrok Rosi tot een wan
deling uit. Daar had zij wel ooren naar.
Na de wandeling ging Rosi mee naar
.Groenroks huis en maakte daar kennis met
zijn vrouw Hup-Hup, die Rosi te logeeren
vroeg.
Nu, Rosi wilde wel heel graag een paar
dagen bij haar nieuwe vrienden blijven. Zij
waren werkelijk allerhartelijkst voor haar.
Neen, ze had nog heelomaal geen berouw,
dat zij met Zwemgraag was meegegaan.
Maar toen zij in bed lag, kon zij den
slaap toch niet vatten .Zij moest telkens
aan haar ouders denken. Stellig hadden zij
haar boodschap gekregen, maar zouden
zij het goedvinden, dat zij stilletjes wegge
gaan was en nu zoo lang uitbleef?"
Eindelijk viel zij in een onrustigen slaap;
telkens droomde zijn van haar ouders en
dat die heel boos waren.
Den volgenden morgen na het ontbijt
Hüp-Hup had voor eenige waterlekkernijen
gezorgd, waarvan het nimfje heel veel
hield, ging Rosi weer met Groenrok op
pad. Hup-Hup had het te druk met de toe
bereidselen voor het feest en kon niet mee
gaan.
Groenrok leidde Rosi het heele dorp door,
•zoodat zij een beetje van den weg kende
en toen zij weer thuis kwamen, was het al
weer tijd om koffie te drinken.
Groenrok had Rosi onderweg het Kik
kerhotel gewezen, waar dien avond het
feest gegeven zou worden.
„Ik heb een fijn diner besteld en mijn
vrouw is met een paar vriendinnen alles
mooi aan het versieren." vertelde hij.
„Vooral de eerepoort moet heel mooi wor
den. Daar moet mijn Schoonmoeder onder
door loopen bij het naar de balzaal gaan.
Maar hoe ze hem versieren, vertel ik je
niet, Rosil Dat moet een verrassing blij
ven."
„Och Groenrok, wat maak je mij nieuws
gierig," antwoordde Rosi. „Ik verlang zoo
naar het feestl Wat zal het mooi worden 1"
„Ja," begon Groenrok nu weer, „maar je
bent misschien niet gewend lang op te blij
ven en het zal wel na middernacht worden,
yoordat we afscheid nemen. Zou je daarom
niet een poosje gaan rusten na de koffie?"
„Ja Groenrok, dat geloof ik, dat wel heel
verstandig zou zijn."
„Goedl Hoe laat zal ik je dan roepen?"
„Graag om half vijf."
„Nu, slaap wel, ik ga nog even uit. Tot
straks dan."
We zullen Groenrok laten wandelen en
Rosi laten slapen en onderwijl in het vol
gend hoofdstuk kennis maken met eenige
andere personen.
t CWordt vervolgd),
Niet ver van Genève, in Zwitserland, ligt
een fraai meer. Het is wel niet zoo groot
als het meer, waaraan de stad van dien
naam ligt en welks overzijde men met het
bloote oog niet zien kan, maar het is toch
zeer schilderachtig en omringd door hooge
bergen, met denneboomen beplant. Midden
tusschen het gebergte strekt zich een bloei
end dal uit.
Aan één der oevers van dat meer ligt
Aanecy, een aardig stadje, bekend als de
verblijfplaats van den uit Frankrijk- verban
nen schrijver, Eugène Sue, en beroemd als
de woonplaats van Jean Jacques Rousseau.
In het vervallen huisje van Rousseau woon
de eeD man, wiens haren vóór den tijd grijs
geworden schenen te zijn. Hij sprak met
niemand en zijn liefste bezigheid was het
beklimmen der rotsen. Het water uit een
nabijzijnde bron was zijn drank en elke
week bracht een boer hem een reusachtig
brood, dat verscheiden dagen bewaard kon
blijven. Zijn linnengoed waschte hij zelf op
een bijzondere manier. Hij legde het voor
aan in het water tusschen twee steenen
Zoo spoelde het schoon, daarna droogde
de zon of de wind het en trok hij het onge-
mangeld en ongestreken aan. Hij bezat
bijna geen huisraad, een matras en een
wollen deken dienden hem tot nachtleger en
een klein valies tot berging van zijn klee
ding. Men noemde hem Robert.
Op één zijner wandelingen ontmoette hij
een aardige, jonge geitenhoedster uit den
omtrek. Marie heette zij. Zij droeg een
mandje op haar hoofd en scheen de geiten,
die hooger dan gewoonlijk geklommen wa
ren, naar beneden te lokken. De rots was
echter buitengewoon steiL
Toen Robert naar haar opzag, bemerkte
hij, dat haar voet uitgleed en dat zij viel.
Hij wist niet beter te doen dan zich onmid
dellijk zelf te laten vallen en zoodoende een
struikelblok te zijn, waartegen zij moest
aanvallen, opdat zij niet in den diepen af
grond zcu storten, die aan den anderen kant
van het smalle pad gaapte.
Dit gelukte hem. Het meisje sprong dade
lijk op en riep vroolijk uit:
,,Dank u wel! Dank u wel! Die ondeu
gende geiten ook, die zoo hoog klauteren
En waar is nu mijn mandje 1 O, daar ligt
het; ik zal voorzichtig probeeren een eindje
te dalen."
Daarop haalde zij zonder ongelukken het
mandje. Zij scheen niet bijzonder geschrikt
te zijn over haar val, noch toonde zij zich
verblijd of verwonderd over haar redding
Robert was echter verheugd, dat hij het
aardige, vijftienjarige meisje gered had en
zij zich ongedeerd weer voortspoedde.
Eenige dagen later, toen hij van een verre
en eenzame wandeling terugkwam, om in
zijn ongezellige woning uit te rusten en wat
brood te eten, vond hij daar een mandje
mét heerlijke kersen. Weer een paar dagen
later een klein kaasje. Dan weer wat honing.
Steeds vond hij kleine versnaperingen, op
aardige wijze daar neergezet.
Op zekeren, dag, na een wandeling, miste
hij zijn. linnengoed, dat hij op zijn gewone
manier tusschen de twee steenen gelegd had
om het schoon te krijgen. Den volgenden
dag vond hij het netjes gestreken terug.
Marie, die wist, dat de man menschen-
schuw was, had, toen zij gevallen was, on
middellijk begrepen, dat zij niet veel tegen
hem zeggen moest. Later toonde zij hem
echter haar dankbaarheid door hem die
kleine versnaperingen te brengen.
Plotseling echter was de man verdwenen.
Men dacht, dat hij op één zijner bergtochten
in een afgrond was gestort. Marie ging naar
zijn woning, doch zij vond er niets meer
van zijn kleine huishouding; slechts een
Stukje papier, waarop geschreven stond:
,,De kleine Marie wordt hartelijk bedankt
door haar ouden vriend Robert, die haar
nooit vergeten zal."
Het was ongeveer een jaar later, toen
één der geestelijken te Aimecy een brief
ontving, waarvan het lak een grafelijk wa
pen vertoonde.
Het epistel bevatte het verzoek, bij een
bekend bankier te Genève een zekere som
gelds in ontvangst te nemen, daarvoor een
kleine hoeve te koopen en die Marie aan
te bieden, als een herinnering aan haar
ouden vriend Robert*
Later vernam men, dat de eenzame be
woner van hét huisje van Jean _Jacques
Rousseau een graaf was, die om staatkun
dige redenen eenigen tijd zijn vaderland
had moeten verlaten en die zich in Zwitser
land zoolang had schuil gehouden, totdat
hij weer in Frankrijk terug mocht keeren.
De jeugdige geitenhoedster werd eeu
knappe boerin en huwde met een Zwitser-
schen boer.
Hun aardigen, kleinen jongen hebben zij
Robert laten doopen.
Geen wonder dat hij laat was!
Frans mocht Woensdagmiddag bij zijn
vriendje gaan spelen.
Vijf uur thuis zijn, hoorl riep zijn moe
der hem na.
Het werd vijf uur, kwart over vijf, half
zes, maar geen Frans was te zien. Zijn moe
der was natuurlijk erg ongerust.
Eindelijk om zeven uur kwam FTan»
thuis
Waarom ben je niet op tijd naar huis
gekomen? vroeg zijn moeder.
Ik ben op tijd weggegaan, moeder, om
kwart voor vijf. Heusch, het is waar.
Maar 't is toch niet mogelijk om ruim
twee uur over dat eindje te doen, zei moe
der, anders loop je het in tien minutenI
Ja, moeder, maar ziet u, Wim heeft
me een schildpad meegegeven en ik dufde
haar niet te dragen Toen heb ik er den
heelen weg maar naast geloopenl
Toen de bel ging sprak de juffouw:
„Alle kind'ren mogen gaan,
Uitgezonderd jullie tweeën,
Hoor je, Jan an Adriaan?
Jullie zaten maar te draaien,
Luisterden maar niet naar mij.
Ieder schrijft als straf zijn naam dus
Vijftigmaal eens op zijn lei".
Beide jongens, boos en knorrig
Heel gauw aan het schrijven gaan.
Plots een snikl „Wel?" vraagt de juffrouw
„Wat is dat nu. Adriaan?"
't Is niet eerlijk! snikte het ventje,
„Jan Smit is al bijna klaarI
Want zijn naam is kort, maar ik heef
Adriaan van Schouwelaar!"
Marietje had een broertje gekregen, waar
ge erg blij mee was. Als er visite kwam, liep
ne altijd vol trots mee naar de wieg.
Ziet u wel, wat een kleine handjes hij
heeft. Maar hij houdt ze altijd in elkaar ge
knepen. En dan moet u zijn neusje zien en
rijn mondje. En haar heeft hij ook all
Ik vind het een heel lief broertje, zei
oom Kees, toen hij zijn kleinen neef voor
het eerst zag.
Oom Kees plaagde Marietje, graag en nu
kon hij het ook weer niet laten.
Een heel lief broertje, maar één ding
vind ik toch wel een beetje vreemd, zei oom.
Ik begrijp niet, dat hij nog niet loopen kan.
Ik heb een hondje, dat is ook al een paar
weken oud, maar dat loopt zelfs de trappen
al op en af.
Marietje keek een beetje teleurgesteld.
Dat kon ze niet hebben dat iemand zoo iets
van haar broertje zei.
Weet u hoe dat komt, oom?
Het werd haar zelf ook ineens duidelijk.
Uw hondje heeft vier beenen en mijn
broertje heeft er maar twee!
Ingezonden door Marie en Piet Kükler.
Moeder: „Maar kinderen, waarom lalen
jullie midden op den dag opeens de wekker
af loopen?
Jantje: „Och, Moeder, Jet's been slaapt
en nü willen wij het wakker maken."
Een jongetje stapte met zijn moeder in de
tram. Thuis had de moeder gezegd, dat hij
moest zeggen dat hij 3 jaar was, hoewel hij'
al vijf jaar was. De conducteur vroeg hem:
Hoe oud ben je?
Het jongetje antwoordde toen:
„Hier in de tram ben ik 3 jaar en thuik
hen ik 5 jaar,