agenda van be week.
buitenland.
Een bra&iiure van - Gud-Ministei*
HE üEEH ©w©5B iiaafdsfuk 1 dee*
Staafsbegrootisieg 1324»
Zaterdag.
Stadsaoal: Ter Hall's revue „Noul
Nou!" 8 uur.
"Volksgebouw: Lucien, humorist. 8 uur.
„"Zomerzovg": Soirée dansante dansclub
»Cléo dc Móiodc". 8 uur.
Zondag.
„Jeruël" /Grocnoslecg 16) Openbare sa
menkomst. Halfzeven.
„Jeruël" (Middelstegracht 3) Samen
komst 8 uur.
Leger des Heils Samenkomsten te 7, 10,
8 uur en halfacht.
Morselnveg 59 Evangelisatie-samen
komst. 8 uur.
Schouwburg: Opvoering van „De man
uit dc greppel" vanwege de C. C. van A.
8 uur.
Stadsaoal: Ter Kali's revue „Nhul
Nou)" 8 uur.
Volkshuis Muziek-uitvoering. 8 uurt
Haandag.
„Amicilia": Lezing voor de Ned.-Duitsche
Ver. 3 uur.
Schouwburg N.V. Ver. Rollerd. Hofstad-
Toon eel! „rs Morgens, 's Middags, '9 Avonds".
8 uur.
Volks gebouw A. II. Gerhard voor de
Centrale Comm. v. Arb.-ontw. 8 uur.
Dagelijks:
„De Lakenhal" Tentoonstelling van wer
ken van J. Toorop. Dagelijks van 10 tot 4
Uur. 's Zondags van halféén lot 4 uur.
Do apotheek van „Hulp der Mensch-
bc-iü", Hooigracht 48 is altijd geopend, doch
alleen voor leden van dat Ziekenfonds.
Do avond-, naoht- cn Zondagsdienst der
apotheken wordt van Maandag 12 tot
«n met Zondag 18 Nov. waargenomen
door de apotheken van de boeren G. F.
Reyst, Stconstraat 35, telef. 138 en A. J.
Donk, Doezastoat 31, telef. 1313.
De geneeskundige Zondagsdienst te Lei
den wordt van Zaterdagavond te acht uur,
tot Maandagmorgen te acht uur waargeno
men door de doctoren Bijtel, Hooigracht
04a, lel. 876 Janssens, Rapenburg 49, tel.
970 Serct, Breestraat 38, tel. 581 Tim
mermans, Breeslraat 8, tel. 303 en Brui
ning, Rapenburg 59, tol. 605.
Deze dienst wordt dan le Oegstgcest
waargenomen door dr. Varekamp, Warmon-,
déiweg 22, lel. 191C.
worden ingeruimd. Behalve dc schilder zelf
stonden verschillende kunstliefhebbers uit
hun verzamelingen doeken voor deze ten
toonstel ling af, waardoor de commissie voor
„De Lakenhal" in slaat gesteld werd deze
belangrijke tentoonstelling te houden. Zon
der aanbraak op volledigheid Ce maken,
noemen wij hier dc Kon. Kunstzaal, Den
Jlaag, mevrouw Leembruggen, Den Haag,
Von Boringen, Rotterdam, Nolet, Nijmegen,
.Wierdels, Amsterdam, Dreesman, Amster
dam, Floris Versier, Leiden, Overvoorde,
Leiden, mevrouw Coert, Leiden.
Hedenmiddag werd de tentoonstelling ge
opend in tegenwoordigheid van een aantal
genoodigden, waaronder jhr. De Gijselaar,
mevrouw De Gijselaar, de wethouder der
gemeente Leiden, de leden der Commissie
voor het Stedelijk Museum, eenigc gemeen
teraadsleden en hoofden van dienst in de
gemeente, besturen van kunstlievende ver-
eenigingen en verschillende particulieren,
kunstvrienden. Het was een groote teleur
stelling, dat de schilder zelf, met het oog op
zijn gezondheidstoestand niet aan zijn voor
nemen om bij deze tentoonstelling tegen
woordig te zijn, kon voldoen.
Dc tentoonstelling werd niet een kort woord
geopend door den heer Rcimeringer, waarbij
hij zijn leedwezen uitsprak, dat de heer
Toorop niet aan zijn voornemen gevolg heeft
kunnen geven hier tegenwoordig ie zijn,
den wensch uilsprekend, dat hij spoedig ge
heel herstellen zal. Verder heette hij alten
welkom, in de eerste plaats den heer en
mevr. De Gijselaar en dankte de directeur
voor het organiseeren dezer tentoonstelling
en do bezitters van kunstwerken voor de
welwillendheid deze voor deze -tentoonstel
ling af to staan.
De directeur van het Museum mr. dr, 7.
C. Overvoorde gaf vervolgens een overzicht
van dc tentoongestelde werken cn schetste
de belcekenis van Toorop als schilderkun
stenaar.
Daarna werd de tentoonstelling bezich
tigd cn vervolgens voor het publiek geopend.
Wij komen op deze tentoonstelling nader
terug.
0 Bc-ekveikooöimj.
Do firma Burgersdijk en Niermans te Lei
den kondigt in dit blad hare a.s. verkooping
aan, die van 26 Nov.—7 Dec. in Templum
Salerooms gehouden zal worden. O.a. zullen
worden verkocht de zeer belangrijke rechts
geleerde bibliotheek van wijlen dut. Seerp
Grata ma, in leven vice-president van deil
Hoogcn Raad der Nederlanden en kleinere
juridische verzamelingen. De catalogus, die
.verder werken brengt oven* geschiedenis,
godgeleerdheid, wijsbegeerte, klassieke en
moderne taal- en letterkunde is op aanvrage
en togen t-oezending van 25 ets. verkrijgbaar
X*o boeken zijn op 23 cn 24 November in
Templum Salomonis to zien.
Mevrouw HociienBeickhont.
Be vorige maand 412 October) kon dc aan
gekondigde voordrachtavond van mevr. Hoo-
ficnBerckhout wegens ziekte niet door
gaan Thans kunnen wij berichten dal op a.s.
Donderdag 22 November de voordracht zal
plaats hebben en wel in de Nulszaal, Steen-
schuur, om 8 uur. Zooals bekend -zal mevr.
HoolicnBerekhput, o.a. voordragen stuk
ken van Adama v. Schellema, Charivarius,
Ine leader, Shakespeare, llelene Schwart,
,Wildcnbruch, v. d. Woesleinen, Walraven
e a Daar deze jonge declamalrice in ver
schillende plaatsen van ons land al met
succes optrad, zullen velen zeker "haar willen
booren. Voor verdere bijzonderheden zie ad-
.vcrtentic in dit blad.
Jhr. mr. D. J. dc Geer, oud-minister van
financien-, heeft „Een voorioopige memorie
van antwoord" gepubliceerd op het voor-
loopig Verslag van de Tweede Kamer over
hoofdstuk I der Staatsbegvooting 1924. Hij
heeft dit gedaan omdat in dit stuk ecnige
opmerkingen worden gemaakt, die in net
bijzonder zijn persoon betreffen. En hij
venschte nu dc ministerieele verantwoorde
lijkheid in dier voege uit to breiden, dat hij
ook na zijn aftreden daarop eenig bescheid
geeft.
O.m. schrijft de oud-minister:
Met bevreemding heb ik kennis genomen
van dc vraag, -door sommige leden in par.
3 van het Voorloopig Verslag gedaan, „of
de vlootwet wel de eigenlijke reden is ge
weest" van mijn aftreden, „al werd dit in
het daaromtrent uitgegeven communiqué als
reden opgegeven." De bedoelde leden ver
klaarden mijn standpunt omtrent dé vloot
wet-urgentie niet te kunnen doelen en oor
deelden nu blijkbaar, dat zij dat standpunt
bet krachtigst konden bestrijden door het
als niet ernstig geineend te kenschetsen.
Vandaar hun voorstelling, dat ik simuleerde
en dat de eigenlijke reden wan mijn ontslag
aanvraag was, dat ik „in een mentaliteit
•was gekomen" van opzien tegen de door,
mij aanvaarde taak.
in de politiek moet men het een en ander
laten welgevallen, doch de betiteling van
een zóó groote lafheid als mij hier aange
wreven wordt een lafheid vooral tegen
over mijn ambtgenooten die ik door deze
onoprechte politiek in noodelooze moeilijk
heden zou hebben gebracht behoeft nie
mand zich te laten aanleunen die zonder
indiscreties, immers door overlegging van
6lechts eigen uitlatingen, het tegendeel be
wijzen kan.
Al ben ik dan ook dankbaar voor het pro
test, door andere leden tegen de aantijging
ingebracht, nu dit blijkbaar onvoldoende
is geweest om haar te doen terugnemen,
zal ik haar onjuistheid in het licht stellen.
Sedert den zomer van 1922 werd, gelijk
destijds is meegedeeld, als regel door het
Kabinet aanvaardgeen nieuwe wetten die
financieele gevolgen hebben, ook niet al zijn
ontwerpen ervan reeds ingediend. Men zat
reeds te veel aan wettelijke uitgaven vast.
Ook door wetsherziening moest het groote
doel van beperking van uitgaven bereikt
worden. Wel liet meest voor de hand lig
gend was dus het hek voor nieuwe wettelijke
uitgaven te sluiten. Do aangenomen regel
behoorde mijns inziens niet alleen te bedui
den, dat bestaande wettelijke uitgaven niet
werden opgevoc-vd en dat geen nieuwe uit
gaven bij do wet werden geschapen; maar
ook dat bestaande budgetaire uitgaven niet
in wettelijke verpachtingen werden vastge
legd. Er behoorde ruim baan te blijven
voor vermindering op zoo groot mogelijke
Behaal langs de geheele linie.
Vandaar dat ik in het uitvoerig schrijven,
waarin mijn voorwaarden werden aangege
ven voor de toetreding tot het opnieuw to
formeeren Kabinet en waarin o.a. ook de
wederinvoering van het verhaal der pensi
oenpremie werd genoemd, ook deze zinsnede
opnam: „De vlootwet zal voor onbepaalden
tijd worden uitgesteld."
Tegen dit punt rees bezwaar cn na ver
schillende besprekingen werd als voorloo-
pige oplossing van het geschil gevonden de
benoeming van een staatscommissie met de
beleende opdracht. Dat bij deze oplossing 't
geschil later weder aan de orde zou kunnen
komen, werd wederzijds niet voorbijgezien.
Zeker was, zulks echter niet. Wanneer, ge
lijk de laatst afgetreden minister-van finan
ciën in zijn Kamerrede van 25 October jl.
zeide, een -versombering van het finan-
cicel-oconomisch perspectief tot wijziging
zelfs van de reeds ingevoerde vlootwet in de
toekomst zou kunnen leiden, dan was het
in 1922 uiteraard nog veel minder onmo
gelijk, dathet ontwerp-vlootwet wegens een
gelijke versombering voorshands onafge
daan zou worden gelaten. Zelfs bevreemdt
't mij, dat de laatst afgetreden minister van
financiën, wien een gezond pessimisme om
trent den financieelen toestand niet kan
worden ontzegd, blijkbaar van meening was
dat die versombering thans nog te wen-
schcn overliet.
Het rapport der staatscommissie, zooals
het ton slotte verschenen is met twee min
derheidsnota's, mag als bekend Worden
verondersteld.
Eenigen lijd nadat het rapport versche
nen was, ontwikkelde ik mijn bezwaren le
gen het standpunt van de meerderheid der
commissie in ceue aan den ministerraad ge
richte nota. Daar deze nota slechts mijn
eigen gevoelen weergeeft en niet op ande
re»' meening reageert moge zij hier in hoofd
zaak worden ingelasclit:
„Dc commissie stelt zich op het stand
punt, dat de vlootwet terstond aangenomen
moet worden en in werking behoort te tre
den, doch dal, daar de financieele toestand
van Nederland en van lndië dit feitelijk
verbiedt, nog vóór de behandeling van de
vlootwet een gespecificeerd en duidelijk toe
gelicht programma aan de Sla ten-Generaal
behoort te worden overgelegd van de roaat-
regelen, die de regeeving onafwijsbaar acht
om de budgetten van Nederland en van In-
die weder op een gezonden grondslag to ves
tigen. De commissie meent, dat de regee
ring met dit program zal moeten staan of
vallen.
„Het komt den ondergeleekende voor,
dat dit standpunt onhoudbaar is.
„Vooreerst Teeds, omdat de vraag, of een
bezuinigingsplan bij de Staten-Generaal in
stemming vindt, eerst afdoende beantwoor
ding vindt niet op het oogenbïik, dat het in
algemeene termen aan do Staten-Generaal
wordt vóórgelegd, maar op het moment dat
het, tot in details uitgewerkt, zijn nadec-
lige zijde concreet manifesteert en derhalve
lot criliek van allen, wier denkbeelden en
idealen er door worden gekwetst, uitlokt.
Het ware daarom zeer denkbaar, dat de re
geering zou blijven „slaan" bij de ontwik
keling van 'een programma, waarmee zij
daarna „vallen", zoodia zij het, tot onver
korte uitvoering wilde brengen. Op kleine
schaal is dit reeds gebleken bij het in de
jongste millicenennota ontvouwd program
ter zake van bezuinigingen op lager, mid
delbaar en hooger onderwijs Daar de be
doeling zou zijn, de vlootwet aan te nemen
en in werking te doen treden niet na de
doorvoering, maar reeds na de overlegging
aan de Staten-Generaal van hef program,
zou derhalve een groote kans bestaan, dat
het doel der gestelde voorwaarde achteraf
zou blijken gemist te worden.
„Er is echter een nog veel voornamere
reden, waarom het standpunt van de com
missie onhoudbaar is. Dat standpunt is na
melijk volkomen in strijd met de tot dusver
door de regeering'"aangenomen gedragslijn,
die ondergeteekende onverzwakt zou willen
handhaven, dat het bezuinigingsprogram
zich over alle takken van staatszorg behoort
uit te strekken. Tegenover hen, die betoo^
gen dat het herstel van den finantieelen
toestand uitsluitend is te vinden door be
sparing op de defensie-uitgaven is meerma
len front gemaakt. Het tegenovergestelde
is minstens even onaannemelijk. De stel
ling van de commissie, dat op onderwijs,
volksgezondheid, sociale herzieningen, nut
tige openbare werken, salarissen van lands
dienaren, rechtsbedoeling, drastisch be
spaard moet worden en niet op de marine,
ja sterker nog, dat de eerstbedoelde bespa
ringen moeten worden aangebracht teneinde
de onverzwakte verzorging van de marine
mogelijk te maken, moet met de meeste
volstrektheid worden afgewezen In de plaats
van dc bezuiniging ter veiligstelling van
den gulden, stelt de commissie do bezuini
ging ter veiligstelling van de marine. Do
eerste was tot dusver het doelwit dc-r regce-
ring. Haar te vervangen door de laatste,
ware een koerswending, waaraan, naar het
den ondergeteekende voorkomt, niet mag
worden gedacht.
Wanneer een commissie, die een be
paald deel van de staatstaak heeft te bezien,
in verband met den somberen financieelen
toestand, zich bevredigend van haar taak
kon kwijten door het advies te geven: „be
zuinig op al het overige; dan hebt gij de
voorwaarde geschapen om dit deel afdoende
te verzorgen", dam zou de staatscommissie
onlangs ter zake van Nhet hooger onderwijs
ingesteld, zich veel hoofdbrekens kunnen
besparendan had de ministeriele commis
sie, die kort geleden tot het resultaat kwam
van opheffing van 50 kantongerechten, zich
ccn meer aantrekkelijk pad kunnen effenen
doch dan zou tevens de vraag gesteld wor
den, of voor het vinden van dergelijke ge
niale soluties op den tijd van leden van
een staatscommissie beslag zou mogen wor
den gelegd 1).
„Do ondergeteekende meent mét- de coni-
misaie, dat heb meer dan ooit tijd is om
„door krachtige „samenwerking van regee
ring en Volksvertegenwoordiging een eind
te maken aan den hoogst onbevredigenden
en gevaarlijken toestand op financieel ge
bied, die een zwaren druk oefent op ons
staatkundig en economisch leven". Hij heeft
den laats ten tijd verschillende plannen te
dier zake aan onderscheidene ministers toe
gezonden. Doeh hij meent, dat géén der
departementen daarbij a priori als immuun
mag woerden beschouwd en dat ook dc ver
zorging der defensie moet afhankelijk ge
steld van de beperkte financieele kracht
die ons overgebleven ia."
Een tweede nota reageert op do ziens
wijze van mijn ambtgenooten en kan dus
niet worden meegedeeld.
liet bovenstaande moge intusschen" reeds
voldoende zijn om mijn gedachtengang te
doen kennen.
Daar die stelling tot dusver over 't alge
meen weinig tegenspraak heeft gevonden,
heeft mij dan ook bevreemd de overmatige
waarde, die in het jongste Kamerdebat werd
gehecht aan het betoog, dat onder vigeur
van de vlootwet het tegenwoordige cijfer der
Nederlandsehe marinebcgrooling de In
dische financiën laat ik thans ter zijde
ongeveer ongewijzigd zal blijven. Tegenover
de legende, die zich rondom het cijfer van
300 miltioen heeft gevormd, was dit betoog
van pas en heb ik het zelf destijds geleverd,
toen men die legende wilde gebruiken als
wapen tegen de op ander terrein voorgeno
men bezuinigingsmaatregelen. Maar als zelf
standi# argument vóór de invoering op dit
oogenbïik van de vlootwet maakte het toch
een zonderlingen indruk. Erkend wordt, dat
wij boven onze kracht leven-, dat wij in cij
fers verdwaald zijn die niet passen bij ons
tegenwoordig nationaal inkomen;. dat de
middelen terughollen en dat niemand weet
hoever dit gaan zal, omdat niemand weet
hoe lang de tegenwoordige depressie zal du
ren; dat daarom de volstrekte noodzaak ons
opgelegd is. niet slechts door het tegengaan
van verspilling, maar ook door het brengen
van offers aan waardevolle zaken, onze
staatsbegrooling met vele tientallen millïoe-
nen to verminderen. Ei\ tegelijkertijd cano
niseert men het tegenwoordig cijfer der ma
rinebcgrooting; beschouwt men dat cijfer als
•norm, het eind van alle tegenspraak, den
maatstaf van goed en kwaad.
Het is alleen te verantwoorden, wanneer
men de militaire zaken buiten de economi
sche noodzaak plaatst; wanneer men op dat
terrein absolute eischeri stelt waaraan on
der alle omstandigheden moet worden vol
daan. Maar dan wijs ik er op, dat deze ge-
Om misverstand te*voorkomen, zij opge
merkt, dat met dezo woorden uiteraard niet
bedoeld ia eenigen persoonlijken blaam op
de commissie te leggen. Zijv heeft gewerkt
met een ijver en een voortvarendheid als
zelden door- een staatscommissie hier te
Jande aan den dag gelegd is en binnen kor
ten tijd een rapport uitgebracht vol onschat
bare gegevens op zeer onderscheiden ge
bied, die van blijvende waarde zullen zijn
voor allen, die zich in de eerste jaren -met
maritieme of financieele zaken zullen be
zig honden. Het is slechts het standpunt
van de commissie, dat in deze regelen be
streden wordt.
drags]qn niet in overeenstemming is met dc
opvatting die ook in vroeger jaren, ook vóór
den aorlcg, altijd heeft gegolden.
Wij moeten het vast-o punt zoeken niet
in een fictieve „noodzakelijkheid", maar
in de grens onzer draagkracht. Wanneer
wij dezen maatstaf aanleggen, dan zijn wij
tegenover God en ons zelf verantwoord en
kunnen den verderen loop met vertrouwen
afwachten. Wanneer wij dit nret doen en
een primordiaal staatsbelang creêeren boe
ven do economiseh© mogelijkheid, dan zul-
len^ wij (afgezien nog van andere gevaren
dié dan voor den staat rijzen), juist we
gens don onzekeren eisch van dat belang,
nccit een bevredigende liraiet vinden.
Toen ik in het najaar van 1921 uit de me
morie van toelichting tot het vlootootwerp
alles liet verwijderen wat de regeering zou
binden later oofr de tweede helft van het
„absolute minimum" dor oude commissie
voor te dragen, zeide mij een bekwaam
zeeofficier, dat zonder die tweede helft de
eerste „geldverspilling" was. Niettemin
verklaarde de laatstelijk afgetreden minis
ter van financiën,* die op grond van het
primordiaal staatsbelang de vlootwet ook
tlvans wilcfc doorzetten, dat hij niet aan
de ministertafel zou staan, wanneer de re
geering aan die tweede helft gebonden
was. Wie met mij die laatste verklaring
met instemming begroet heeft, zal tooh
moeten erkennen dat zij, gelezen in ver
band met do eerste, scherp belicht het re
latieve van deze soort voorzieningen cn be
vestigt liet in de vorige bladzijden door
mij ingenomen standpunt.
Dat dit laatstbedoelde standpunt in het
huidig tijdsgewricht moest leiden tot uit
stel van een wettelijke regeling van dsn
vioolbouw, is ïnijns inziens niet aan twij
fel onderhevig (Althans van een zóódanige
wettelijk© regeling, waarbij de bouw werd
vastgelegd en waarbij vlugger gebouwd
werd dan men uit „gewoon" betalen kon,
zoodat ook voor toekomstige jaren (na den
bouw) obligo's werden aanvaard. Een wet
telijke regeling, waarin alleen de soheeps-
typen, waaruit onze vloot- zal bestaan,
wei-den opgenomen, zoodat telken jare bij
de begrooting kon worden bezien in welko
mate zou worden vooi-tgewerkfc, was uiter
aard van het ontwikkelde standpunt uit
ocik thans toelaatbaar. Ik hc-b èn in den
zomer van 1922 èn later het denkbeeld aan
de hand gedaan, doch daarvoor niet vol
doende instemming kunnen vinden.
De wenschelijklieid van uitstel eener wet
telijke regeling als in het ontwerp voorge
dragen, zou, meen ik, meer algemeen zijn
ingezien, wanneer niet in tal van hoofden
zich de-gedachte van het „alles of niets"
dat wil in dit geval zeggen „vlootwelurgen
tie of nihilisme" had vastgezet. Mede on
der den invloed van de ontwapeningspropa-
ganda hebben velen zich het besef opge
drongen dat, wanneer niet met 1 Januari
1924- de vlootwet werd ingevoerd, de neulra-
liteitshandhaving in Indië was prijsgegeven
en de marine kan worden geliquideerd. Het
is dan ook ten deele de schuld der ontwape
ningsmannen, dat het gemakkelijker is, b v.
een aanhangige middelbaar-onderwijs-wet
of wet op de gezondheidsdiensten uitgesteld
te krijgen dan een vlootwet. Bij de eerste
speelt niet een rol de vrees voor een duur
zaam prijsgeven van liet belang, dat door 't
betrokken ontwerp behartigd wordt. Behalve
door de onlwapeningspropaganda is de „al-
les-of-niets"-gedachte gevoed door een zeer
overdreven vrees voor het verloop van het
marihepersoMSl. Overigens had wel mogen
worden bedacht, dat het gevreesde verloop
door niets sterker gevoed kan worden dan
door de verkondiging der „allcs-of-niets"-
theorie, zdo de vlootwet verworpen werd.
In zóóver heeft men eenigszins hoog spel
gespeeld en zal het zaak zijn, dat men ook
in 't openbaar spoedig tot de erkentenis
komt dat uitstel, en thans verwerping van de
vlootwet niet beteekent liquidatie van de
marine.
Mot deze opmerkingen moge worden vol
staan. Ik gun ieder een andere mcening,
maar wensch gevrijwaard te zijn tegen een
misduiding van de mijne als in 3 van het
Voorloopig Verslag voorkomt.
Buitengewone uitgaven.
Nog een punt van geheel anderen aard uit
dezelfde paragraaf van het Voorloopig Ver
slag worde hier onder de oogen gezien.
De grief wordt daar geuit, dal ik als mi
nister den toestand zou hebben geflatteerd
door gewone uitgaven onder „buitengewoon"
tc brengen.
De grief klinkt wonderlijk, wanneer ik mij
herinner, hoe vaak ik mij juist legen een
geste van dien aard heb moeten verzetten.
Meermalen is b.v. aangedrongen op het bren
gen van sommige waterstaatswerken op den
buitengewonen dienst. In een gedachtenwis-
seling met het lid der Tweede Kamer den
heer Bongaerls gedurende hel algemeen be-
grootingsdebat van 1922 heb >k uiteengezet
waarom dit, hoewel op zich zelf logisch, bij
de huidige inrichting onzer begrooting mijns
inziens niet toelaatbaar was. Bij andere ge
legenheden is mij aan de hand gedaan, dc
aflossing der crisisleeningen te betalen uit
buitengewoon. Deze „bezuiniging", waarop
ook nu weer in §11 van het Voorloopig Ver-
slag, nog wel zonder tegenspraak, wordt aan
gedrongen, heb ik evenzeer als bedenkelijk
afgewezen. Steeds ben ik huiverig geweest,
de noodige ruimte op een gewonen dienst fc
verkrijgen door een andere financiering"
van wat tot dusver op dien dienst drukte.
Het is ook om die reden, dal ik de bijdrage
voor de sociale verzekering, zoolang de ver
plichtingen voor den Staat ongewijzigd blij
ven, niet lager heb willen stellen dan het
huidig bedrag, hoèwel dit denkbeeld meer
malen onder mijn aandacht is gebracht. Ik
wil allerminst dc mogelijkheid uitsluiten, dat
ik op dit punt te voorzichtig ben geweest, en
laat dan ook »n §9 van het Voorloopig Ver
slag omtrent deze materie opgemerkte thans
onbesproken, maar in elk geval ware dit dan
een reden geweest tot criliek van juist legcn-
overgeslelden aard dan de bovenvermelde.
Artikel 40. Een derde en laatste punt, dat
een korte behandeling verdient, is de wijzi
ging in 1922 gebracht in artikel 40 van het
bezoldigingsbesluit.
Waar een enkele maal dc meening door
straalt, dat in 1922 de bekende waarborg i9
.verstrekt in stede van verzwakt, wensch ik
er op te wijzen, dat die opvatting onjuist is.
De garantie van artikel 40 is ook naar mijS
meening onredelijk cn ongerijmd. Zij heeft)
mij tijdens mijn ministerschap dezelfde zorjj'
gebracht als zij thans aan zoovelen berok-j
kent. Daar men aan salarisvercninderingl
nog niet toe was -r- de wederinvoering vair v
het preirueverhaal zou redelijkerwijze in elk 1
geval moeten vóórgaan was de kwestiet
nog niet acuut en had ik bij mijn zorg dus.
in mindere mate den steun der algemeene
belangstelling dan cfcze thans te waardeereri'
valt. Ik besloot dat, wat ook de toekomst ten
aanzien van de salarissen zou brengen, hei
voortwoekerend kwaad in elk geval moest
worden gestuit. Het artikel schiep als het
ware iederen dag nieuwe garanties tenger
volge van bevorderingen, periodieke verhoo-
gingen en vervulling van sommige vacatures
Het artikel in beginsel afkeurend, kon ik dé
verantwoordelijkheid daarvoor niet dragen.
Vandaar de intrekking van het artikel voor?
zoover zijn toekomstige werking betreft.
Voor het verleden bleef de toestand onge*
wijzigd. Dit i9 de geheele beteekenis van
wat in 1922 voorviel.
De opmerkingen in par. 8 van het voorn i
loopig verslag, datin 1922 „nieuwe moein 1
lijkheden" zijn opgekomen of die in par. 5',
dat destijds de waarborg „bevestigd" werd,
is dus met de werkelijkheid in strijd. Warq
in 1922 niets geschied, dan zou men thanst j
voor dezelfde moeilijkheden' staan als nu;l
alleen in breeder omvang.
Wie van meening mocht zijn, dat het irf
1922 juridisch en moreel mogelijk ware gen
weest, bet artikel bij eenvoudig Koninklijk
besluit spoorloos te doen verdwijnen, die be-.
hoeft zich ook nu geenei^pi zorg te maken., i
.Hetzelfde kan dan nu geschieden..
In J922 is niet de garantie bevestigd, maar;
is de steeds vloeiende bron verstopt van de
deelhebbers aan de garantie.
Velerlei standpunt kan men omtrent artï
kei 40 innemen, maar niet het standpunt
dat in dc laatste alinea van bladzijde 7 van
het voorloopig verslag, zij het in andere
woorden, ingenomen wordt: „het is een
onaangenaam geval, maar wij zijn nu een
maal in 1922 lichtvaardig gebonden". Want
zoo thans de redactie van 1922 bindt, dan
bond in dat jaar ook de redactie van 1920
en stond voor het onaangenaam geval dus
reeds de voorlaatst afgetreden minister van
financiën.
DE ALGEMEENE TOESTAND.
Boincaré is door de rede van Baldwin uit
zijn tent gelokt en in de Fransche Kamer; j
heeft hij nogmaals het Eransche standpunt
uiteengezel, men zie onder het hoofd Frank-,
rijk. Nieuws heeft hij ïiiet verteld, alleen
met'niet te miskennen handigheid hier en
daar zijn houding verdedigd. Maar overtui
gen zal hij toch niet. Duidelijk spreekt er,
ook uit, dat het wereldherstel van zijn zijde,
niets te verwachten heeft en tevens, dat de
kloof met Engeland al breeder wordt.
Baldwin's woorden wekken in de Fran
sche pers diepe ontstemming. Do principi-
eele geschillen botsen telkens schei per op
elkaar, net oogenbïik schijnt gekomen, dat
de eene opvatting voor de andere'moet \trij-:
ken. Parijs hèeft bet gevoel dc grens van
zijn concessies bereikt te hébben. De groolö
meerderheid van het parlement zou geen
andere houding dulden. Dc oppositie heeft
niemand, die in staat i9 de teugels over to.
nemen, tenzij Loucheur, die het Poincarismef
met een licht voorbehoud belijdt Als for-f
mateur voor een overgangs- of zakenkabinet
zou hij in aanmerking kunnen koeien. Zoo»
ver i9 het echter nog lang niet.
De „Temps" herhaalt, dat Engeland in
zoover voor den huidigen toestand aanspra
kelijk is, als het, door zich niet bij de Fran-s
schc actie aan le sluiten Duilschland's ver-j
zet tegen het vredesverdrag, stijft. Ware het
anders, dan zou Duitscliland thans bezig
zijn zijn schuld te betalen en Frankrijk'S
veiligheid te waarborgen. Het blad betreurt:
dat de hatelijke rede van Bradbury in de;
Commissie van Herstel, die men door Cur-<
zon ingegeven achtte, niet verloochend is.
En Italië? 1
In den Senaat heeft .Mussolini o.a. gezegd
Ik ben overtugid, dat mijn plan, in 1922 te
Londen overgelegd, de eenige grondslag is
voor een oplossing van het vraagstuk van-,de
schadevergoeding. Ten aanzien van don ex-.
kroonprins zeide hij het een fout te achten 1
's prinzen uitwijzing tc cischfcn.
Wat de bezetting betreft, verklaarde hij on
der toejuichingen van het Huis, dat Italië
geen blijvende bezetting van Duitscli gebied
zou dulden. Als men ziet, hoe Engeland er
zich voor wacht met Frankrijk te breken, zal
men begrijpen, dat ook Italië jegens Frankrijk
een tegemoetkomende houding aanneemt,
Naar de meening der regeering is een re
delijke vermindering van Duilschland's
schuld wpn schel ijk, mils gepaard met een
schrapping van de onderlinge schulden der
geallieerden. De militaire bezetting dient
door ceconomische waarborgen vervangen te
worden en het Roerbekken moet ontruimd
worden, zoodra van Duitscliland de noodige
waarborgen, ook ten aanzien van het herstel
van de orde, ontvangen zijn.
Italië dus tusschen beide in. Uil Amerika;
komt een heugelijk nieuws. Er verluidt, dat
Coolidge zal voorstellen aan de Duilsche re-i
geering 150 millipen dollar te leencn voor,
aankoop van levensmiddelen in de Ver. Sla-,
ten. Maar opnieuw vreest men voor tegen-,
kanting van Frankrijk, daar zoodoende de
Duilsche waarborgen dalen. En dan: zal deze
leening ook het bezette gebied ten goede ko
men? 't Is twijfelachtig, gezien de houding
der Duilsche regeering.
Uit betrouwbare bron verluid, dat Enge-,
land inzake de militaire controle in Duitscli
land het standpunt inneemt, dat geen cischen
mogen worden gesteld welker vervulling in
verband met den legenwoordigcn toestand
van Duitscliland onmogelijk is. Daarom pleit
Engeland voor tijdelijke aanvaarding eener,
pavlieele controle, daar Duitscliland tocli zijn
non possumus zal herhalen indien de geal-
lieerden de onmiddellijke hei vatting der milii
(aire controle eiscben. Indien in dat geval
de Fransche politiek werd aanvaard zouden
drastische sancties minder waarborg voor
veiligheid geven dan een partieele controle.
De Gezantenraad is opnieuw verdaagd, nU
tot Maandag.