Een Jachtavontuur. De Franschen honden er dolveel van en Frankrijk, vooral Picardië, is dan ook het vaderland van de truffels. Hoe zij ontstaan zijn, weet men echter niet Men vindt ze on der den grond, maar zaaien of planten kan men ze niet Als ze er zijn, kan men ze op graven, maar zijn ze er niet. dan bestaat er geen middel om ze te doen groeien. Deze geheimzinnigheid is oorzaak ge weest, dat men aan het ontstaan der truffels sen sprookje verbond. Men verhaalt, dat een boer in Picardië, die heel arm was, op een middag onverwachts bezoek kreeg, juist toen hij niets andera te eten had dan een paar aardappelen. De oude vrouw, die bin nenkwam, vroeg hem wat te eten en de boer gaf haar één van zijn twee aardappelen. Eensklaps veranderde de oude vrouw in een bekoorlijk, jong meisje haar krukje werd een gouden tooverstaf. Zij raakte er den aardappel mee aan en zei „Vanaf dit oogenblik ie uw fortuin ge maakt." En met deze woorden was zij verdwenen. De aardappel was een truffel geworden en in het lapje grond van den boer hadden alle aardappels dezelfde verandering onder gaan. Hij vond die nieuwe soort aardappels bij zonder lekker en liet ze den burgemeester proeven. Deze, dien ze ook best smaakten, zond er eenige naar den minister om ze hem te laten proeven de minister onhaalde er den koning op, die de truffels met goud be taalde. Welke koning dit was, vermeld de geschiedenis niet. De boer verkocht voortdurend zijn truffels tegen heel veel geld, zoodat zijn zoons rijk werden. Maar deze zoons schaamden zich. dat zij de kinderen waren van een armen boer en toen de vader gestorven was. wil den zij niet weten, dat zij in dieDS armoedig huisje waren grootgebracht Zij staken het in brand en den volgenden morgen stond er op d!ie plaats een varkenshok en waren de drie rijke zoons in varkens veranderd. Dit zegt het sprookje is de oorzaak, dat de varkens truffels zoeken. Werkelijk gebruikt men deze dieren voor het opsporen van truffels. De boeren houden hen aan een touw vast en zoodra een var ken een truffel heeft omgewroet, wordt deze hem afgenomen. Er zijn ook honden, die truffels vinden. Een loteling uit de provincie, die in het Zui den van Frankrijk in garnizoen lag, had een hondje, dat deze eigenschap bezat, zonder dat zijn baas het wist. De loteling diende niet voor zijn plezier, en de hond had het ook zoo prettig niet in de kazerne. Op een morgen, dat zij samen in een na burig bosch wandelden, begon het dier plot seling te zoeken en te snuffelen en wroette het een paar mooie truffels op. De loteling stad ze in zijn zak, ging naar den eigenaar van het bosch en zonder te vertellen wat hij gevonden had praatte hij over truffels en wist den eigenaar te- bewegen hem de helft van de opbrengst te geven van de truf fels, die hij in diens bosch vinden zou. De overeenkomst werd gesloten en de loteling deed zulke goede zaken, dat hij zich een aardige boerderij kon koopen in de streek, waar hij vandaan kwam. Ook enkele menschen hebben de gave truffels, die onder den grond zijn, te herken nen. Men verhaalt van een prefect in Frank rijk. die op bet eerste gezicht van een stuk land wist, of dit kostbare voortbrengsel er al of niet te vinden was. Een burgemees ter, die deze gave van den prefect de hoogste overheidspersoon boven hem kende, liet hem eens uitnoodigen om de in wijding van een nieuwe brug bij te wonen. iDe prefect wilde dit niet weigeren en vroeg „Waar is uw brug „Gij staat er op", antwoordde de burge meester. Werkelijk' stond de prefect op een klein gemetseld bruggetje. „Beste vriend, die brug is goed en wel, giaar die had ge ook kunnen inwijden zon der mij". „Wat zal ik u zeggen Wij hebben hier niet meer water, maar ik had gehoopt, dat als gij, mijnheer de prefect, hier kwaamt, wellicht truffels door u ontdekt zouden wor den. Wat denkt gij, zonden die hier zijn „Wel zeker", zei de prefect, „vijftig voet valer den grond. Graaf maar I" i 0* lei de prefect pre zich te .wreken op. den burgemeester, die hem voor niets had laten komen, maar de burgemeester geloof de het, liet vijftig voet diep graven en er werd een prachtige wel ontdekt. Nu had het dorp water en het werd in korten tijd zeer welvarend. De eerste truffels moeten er echter nog gevonden worden, In Frankrijk behoort de getruffeerde ka poen tot de grootste lekkernijen, en hij, die iemand eens trakteeren wil, zendt hem zoo'n getruffeerd kapoentje. Een hoog geplaatst ambtenaar uit den ouden tijd altoos was zoo gewoon om elk verzoek om eenige gunst, dat tot hem gericht werd, van zulk een kapoen vergezeld te zien gaan, dat, als hij 's morgens aan zijn knecht vroeg, of er ook iemand voor hem was, deze eerst de ge truffeerde kapoenen moest binnen laten. Zoo noemde de minister degenen, die hem zulk een geschenk hadden laten bezorgen. Een andere minister zat 's middags als gastheer aan tafel. Bij het opensnijden van een kapoen vielen er een menigte truffels uit. In één er van was een briefje gesloten, inhoudende het verzoek van een onderge schikte van den minister om verhoogd te worden. Acht dagen later was het verzoek inge willigd. Ik geloof, dat die verhalen ook tot de truf felsprookjes behooren. En jullie Een reiziger, die in het gebergte van Noord-Amerika was gaan jagen en door den nacht overvallen werd, toen hij zich nog diep in de bosschen bevond, vertelt het vol gende: Mijn toestand was allesbehalve aanlokke lijk. Het minste toch, wat mij boven het hoofd hing, was, dat ik er den nacht zou moeten doorbrengen, want ik voelde mij te vermoeid om mijn tocht voort te zetten. Ik was er heel niet op gekleed den nacht al wakende door te brengen; daarbij had ik ta- melijken eetlust, die door de frissche berg lucht niet verminderde. De vooruitzichten waren dus verre van aangenaam. Toch besloot ik nog wat verder door te dringen misschien was er ergeps nog wel een schuilplaats te vindenl Het werd ech ter steeds donkerder en de sterren begonnen reeds aan het luchtruim te fonkelen. Het duurde dan ook niet lang, of ik gaf de hoop op, een veilige schuilplaats te vinden, waar ik tot den volgenden morgen zou kunnen uitrusten. Eerst dacht ik er wel over in een boom te klimmen, waar ik ten minste voor wilde dieren veilig zou zijn, maar de scherpe wind dwong mij een beschutter vluchtoord te zoeken. Eindelijk ontdekte ik een nauwe holte, die diep genoeg was om mij tot schuilplaats te dienen; de wanden waren dik met mos be groeid. Met behulp van mijn geweer kreeg ik een hoop dorre bladeren en dennenaalden in brand. De opflikkerende vlam, die uit mijn schuilplaats opsteeg, beveiligde mij voor het bezoek, dat ik het meest vreesde. De maan werd in het Westen zichtbaar en haar bleek licht drong nu en dan door de wolken. Naarmate de wind opstak, ver deelden zich de opstijgende nevelen en met bewondering sloeg ik de doorschijnende ne velbeelden gade, die zich veelkleurig om en vóór de maan vertoonden. Langzamerhand verdwenen zij; de maan ging onder, de lucht werd zwart en alleen de roode vlammen van mijn knetterend vuur verspreidden nog eenig licht in het donkere woud. Hoe vermoeid ik ook was, er verliep nog heel wat tijd, eer ik neiging tot slapen ge voelde. Het flikkerende vuur en mijn geweer ont namen mij alle vrees. Ik luisterde naar het suizen van den nachtwind; soms verbeeldde ik mij wel in de verte het huilen van een wolf te hooren, maar tot nog toe had geen ^woudbewoner gewaagd mijn eenzaamheid te storen. Eindelijk besloot ik aan de lust tot slapen toe te geven. Ik stapelde zooveel hout op elkaar, dat het vuur wel eenige uren kon aanblijven, legde mij toen, met de voeten naar de vlam gekeerd, achter in het hol op het zachte mos neer en sliep spoedig in. In zulke gevallen mist het zelden, of men gaat droomen. Nog waren mijn oogen niet geheel gesioten, of het kwam mij voor, dat lichte schaduwen, door de rookwolkjes ge vormd, voorbij zweefden en daar mijn denk beelden zich al meer en meer verwarden, zag ik allerlei zonderlinge verschijningen, alsof reusachtige beren op bet bladergewelf dansten. Dan weer was het mij, alsof ik in het woud rondzwierf; wilde zwijnen loerden achter eiken boom en mijn geweer weigerde zooals hel in droomen altijd gaat tel kens, als ik wilde schieten. Een anderen keer was het weer, alsof ik een hoogen berg beklom, maar bij elke schrede achteruitgleed en toen ik eindelijk boven was. droeg een wolk van vreemdsoortigen vorm mij door de lucht, opende zich plotseling en ik viel in een meer. Op dit oogenblik ontwaakte ik en be merkte, dat ik inderdaad worstelde met iets, dat mij werkelijk omstrengeld hield. Plotseling was het mij, afsof ik hevig werd aangegrepen en omvergesleurd, en ik voelde een stoot, waardoor ik bijna be dwelmd werd Nog dacht ik, dat ik droomde, en zag om mij been overal dikke duister nis. Slechts boVen mijn hoofd was een eigen aardige lichtstraal, alsof het een opening in de lucht was, waardoor nu en dan een zwak rood schijnsel schemerde. Ik stond op en beproefde verder te gaan, doch stiet overal tegen loodrechte rots wanden. Nu keek ik oplettender om mij heen en ontdekte, dat ik mij in een diep hol bevond, dat het licht van boven door een opening scheen, waardoor ik waarschijnlijk naar beneden was gekomen en dat het roode schijnsel niets anders was dan mijn eigen bivakvuur. Eenige kneuzingen en de be perkte ruimte, waar ik gevangen was, maak ten het mij duidelijk, dat ik niet meer droomde. Doch wat nu gedaan? Zou ik hier van honger moeten omkomen? Eer ik echter alle hoop opgaf, wilde ik den dag afwachten. Wie weet, of de duisternis geen oorzaak was, dat ik den een of anderen uitweg niet zien kon! Eensklaps deed een gedruisch achter in het hol mij hevig ontsfellen en in het zelfde oogenblik zag ik twee glinsterende oogen op mij gericht. Een huivering voer mij door de leden; mijn haren rezen te berge koude zweetdruppels parelden op mijn voor hoofd en door schrik verlamd bleef ik als vastgenageld staan. Alles had ik in dit oogenblik willen gfeven voor een straaltje hoop. Ik bevond mij in het hol van een wolf en wel alleen met den vreeselijken be woner en zonder de minste kans, te kunnen ontvluchten, zonder een voldoend middel om mij te verdedigen. De wolf en ik staarden elkaar onafgebro ken aan, gelukkig echter verroerde hij zich niet Langzamerhand kwam ik weer tot bezinning en zag ik de noodzakelijkheid in om óf een stout besluit te nemen, óf mij op het ergste voor te bereiden. Ik had geen ander wapen bij mij dan een kort jachtmes, dat ik bij mij had gestoken om takken af te snijden. Mijn geweer had ik helaas bij mijn val verloren. Ik haalde het jachtmes uit mijn zak en maakte mij gereed het dier aan te vallen. Het was een wanhopig besluit; een nieuw gezichtspunt gaf mij echter weer eenigen moed. Mijn vijand zat n.l. doodstil in een hoek; al ver scheiden uren was ik in zijn macht en het eenige, wat hij in dien tijd gedaan had, was mij met zijn vreeselijke oogen aanstaren. Ik herinnerde mij. dat de wolf, gewoonlijk zoo woest en wreed, dikwijls een groote lafaard is. Mijn vermoeden bedroog mij niet. Waar schijnlijk lag de wolf te slapen, toen ik in het hol kwam vallen en het is te begrijpen, dat zulk een onverwacht bezoek hem ver schrikt had. Hoe meer ik er over nadacht, hoe meer het mii waarschijnlijk voorkwam, dat hij juist onder de kloof moest hebben gelegen en ik dus boven op hem gevallen was. Het stond mij nog schemerachtig voor den geest, dat ik op het oogenblik van mijn ontwaken met eenig levend wezen gewor steld had. Ongetwijfeld had de verschrikte wolf zich daarop in den veraten hoek van zijn hol teruggetrokken. Het éêne uur na het ander veriiep, zoo- der dat ik mijn onvriendelijken gastheer een oogenblik uit het oog verloor, uit vrees, dat hii zijn schrik zou te boven komen. Hij bleef echter rustig zitten en toen het eerste mor genlicht in het hol begon te schemeren, zag ik mijn vijand nog steeds op zijn post in el- Jaar gedoken, terwijl hii nog erger beefde

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1923 | | pagina 18