v
Herinneringen van een Hond.
De Paleismuis.
Gierig Anneke.
Hij moest er toch af.
4 -
ging, willen leeren fluiten. Dan had zij iets,
waardoor zij hem niet vergeten zou, want
nóch Tante Dora nóch Juf konden haar dit
leeren.
„Mij kan nou fluiten!" herhaalde Dotje,
al had het grappige geluid, dat zij maakte,
weinig overeenkomst met goed fluiten.
Maar Peter wiens geduld eindelijk bè-
loond werd, vond het prachtig en prees
Dotje. Het kleine ding was er niet weinig -
ifcrotsch op<
Mevrouw Sneeuwvliet op de rustbank
glimlachte. Zóó was Peter toch een heel
andere jongen dan wanneer hij kattekwaad
uithaalde. Als hij altijd zóó geweest was, zou
zij hem nooit naar kostschool gestuurd heb
ben-
En toen eerst Dotje naar bed ging en
later ook Peter, gaf zij hem zoo'n harte-
lijken kus, dart het hem aan den tijd herin-
nerde, toen zijn moeder nog leefde.
En met de gedachte aan zijn moeder viel
hij dien avond in slaap.
iWordt vervolgd)*
De eerste indrukken van mijn leven zijn
nog maar heel vaag. Ik herinner mij, dat
ik het lekker warm had, want ik probeerde
altijd maar mijn klein bjfje aan te drukken
i tegen iets zachts en warms, wat mij heel
groot leek, en dat er dan heelen tijd tegen
mij aan gestooten en gedrongen werd door
andere wriemelende lijfjes, wat ik maar half
y goed vond. Ik was erg nieuwsgierig, wat
dat groote warme toch was, maar ik hield
er nu al van, dat wist ik wel. Als ik honger
begon te krijgen, verschafte 't mij voedsel,
soms Kkte het mij ook, en dat vond ik wel
prettig. Het was mijn moeder, zooais ik lang
zamerhand te weten kwam door de gesprek-
ken van de bewoners van 't buis, waarin
xk geboren was, en de wriemelende lijfjes
waren mijn broertjes. Wij waren met z'n
/drieën en lagen in een groot, rond ding,
dat een mand bleek te zijn, en waarin het
heerlijk warm en zacht was, en Moeder was
heel hef en zorgzaam voor ons.
'Al heel gauw merkten wij, dat zij ons
- likte, als wij zoet waren, of om onze vel-
letjes mooi glad te maken, maar was er
'pen van ons stout, dan hapte zij even naar
ons, en dan waxen we heel angstig, want
moeder had pen flinken bek met scherpe
AT>
In *tbms, waarin we onze eerste levens-
weken doorbrachten, woonden een mijnheer
«ai mevrouw met drie kinderen, twee jon
gens en een meisje. Vooral die laats ten
hadden erg veel schik in ons, want zoo
gauw, als ze uit school kwamen, waren zij
bij ons, en waren dan haast niet van onze
mand weg te krijgen. Natuurlijk had ieder
al gauw zijn heveling en vond de een het
j geeltje, de ander het bruine, en de derde
het gevlekte het mooist. Ik was de lieve-
J ling van het meisje, dat Mientje heette; zij
streelde me over mijn bruin rugje, dat zij
J net satijn noemde, zoo zacht en glanzend
was 't, kuste me op mijn kopje, en bracht
t me dikwijls wat lekkers mee. Mijn broertjes
waren wel eens jaloersch en wilden het mij
f dan afpakken, als Mientje weg was, maar
dan kwam moeder tusschenbeide en gaf him
een flinken tik met haar voorpoot op bun
nens, waarop ze 't gauw loslieten, want zij
kregen op him beurt toch ook wel eens wati
J Eindelijk was de dag aangebroken, waar-
i op wij de mand ook eens uit mochten ko-
men. Wij hadden soms al eens pogingen
aangewend, maar de rand was ons te boog,
en het eenige gevolg was, dat we steeds
weer terug tuimelden in ons nest. Maar nu
i lukte het ons, een beetje door moeder ge-
holpen, op den. rand te komen, en toen
sprongen wij zoogenaamd aan den bniten-
kant er af, maar eigenlijk leek 't nog meer
op vallen, doch we hadden ons geen pijn
gedaan en voelden ons erg gewichtig en
1 groot op dat oogenblik.
Nu ging moeder ons voor ën we huppel-
den haar achterna, den tuin in. Wat was
i het daar mooi; wij sperden onze oogjes
wijd open en speelden en rolden al heel
gauw op 't frissche, groene gras. Maar o
wee, als we de bloemperken in wilden loo-
pen, dan was moeder er gauw bij, die beter
dan wij wist, wat wij al of niet mochten
doen. Na een poos waren we moe en höïi-
gcrig, £agingep .wy. se» gewillig jnee paar:
onze mand, waar moeder onzen honger stil
de, waarna we een geducht middagslaapje
deden. Den volgenden dag werd bet spel
letje herhaald en zoo leerden wij ons ook
spoedig netjes gedragen, want moeder gaf
ons een goede opvoeding.
Als de kinderen uit school kwamen, vlo
gen we echter op hen af, en liepen, keffend
met onze hooge stemmetjes, om hen heen,
en maakten het hun zeker wel eens lastig
door zoo voor hun voeten te loopen, zoodafc
't een wonder mag heeten, dat we nooit
een van allen eens 'n trap kregen, of een
van de kinderen over ons viel. Zoo werd
't langzamerhand midden in den zomer en
dacht d© familie er over om op reis te gaan.
Mientje praatte er wel over met haar broer
tjes; zij gingen ver weg en konden ons niet
meenemen.
Maar wat zou er in dien tusschentijd met
ons gebeuren 1 Ik was zoo bang, dat ik een
ander tehuis zou krijgen, waar ik 't niet
zoo prettig zou hebben als hier en waar ik
gescheiden zou moeten leven van moeder
eu Mientje. Maar ik had me noodeloos on
gerust gemaakt..
Moeder en ik gingen zoolang bij goede
vrienden van de familie in huis, maar mijn
broertjes werden weggegeven aan kennissen
buiten de stad en wij zagen hen nooit weer.
Moeder liep hen nog wel een poosje te zoe
ken, toen ze weg waren; zij kon maar niet
aan bet denkbeeld wennen; maar zij had
mij toch nog over en legde er zich tamelijk
gauw bij neer.
Wat was ik echter blij, toen ik Mientje
na haar reis weer terug zag, want wij had
don het wel goed gehad bij die andere fa
milie, de menschen waren erg lief voor ons
geweest, maar 't was toch ons tehuis niet,
dat voelde ik. welik was er niet half zoo
op mijn gemak, als nu weer met al die be
kende dingen om mij heen. Hier stond de
gemakkelijke, diepe leuningstoel met het
zachte-kussen, waarop ik zoo graag lag te
slapen, al6 de familie uit was, want eigen
lijk mocht ik er niet op liggen. Hier lag
ook de bal, waarmee ik zoo vaak speelde.
Ik gaf hem dan met mijn voorpoot een
duitje en dan rolde hij heel ver weg, en
ik hem achterna, totdat hij soms onder het
buffet terecht kwam, waar ik hem niet meer
pakken kon, want daar kon ik niet cmder
kruipen. Dan was er nog mijn bot, waarop
ik mijn tanden moest leeren scherpen, maar
't allerbeste was wel, dat hier ook Mientje
was, mijn jong meesteresje, van wie ik zoo
veel hield en dio zoo dikwijls met mij speelde
De dienstbode alleen was niet erg aardig
voor me, en joeg me altijd de keuken uit,
omdat ik eens een stuk vleesch had opge
geten, dat van binnen was teruggekomen,
na het eten, en dat zij onder het afnemen
zoolang op de keukentafel had neergezet,
om het later in de vliegenkast te zetten.
Ik had het toen lékker opgepeuzeld, en toen
zij terugkwam, zette ik zeker een erg arm
zondaars gezicht, want ze begreep dadelijk,
dat ik 't gedaan had en joeg me met een
paar ferme tikken de keuken uit. Sedert
dien tijd wil zij er mij nooit meer in heb
ben, en kan ik in haar oog niet veel goed
meer doen. Het was dan ook niet erg net
jes van me, dat moet ik bekennen, en moe
der beknorde mij er ook nog eens flink over,
maar iedereen is toch niet altijd zoet, als
hij een kind is, en het vleesch rook zóó
lekker, dat ik er niet af kon blijven.
Na dien tijd doe ik het echter nooit meer,
want ik ben nu ouder en wijzer geworden,
en mijn baas zegt wel eens, dat ik een heele
mooie hond ben cn, wat meer zegt, ook een
lief, trouw dier. Zij zouden het dan ook niet
moeten wagen om een van de familie kwaad
te doen, want hoe goedaardig ik anders
ook ben, beet ik zoo iemand zeker in de
been en.
Ik ben intusschen al vijf jaar geworden,
en Mientje al een heele jonge dame. Zij i3
nu zeventien en komt van den zomer al
voor goed van school, naar ik hoorde ver
hellen. Wat zal dat heerlijk zijn, want al
houd ik veel van mijn baas, van haar houd
ik toch het allermeest.
ANNA K.
Lieve deugd Wat een herrie was dat bij
ons in 't Paleis
Amsterdam zou het 25-jarig Jubileum
gaan vieren van IL IL de Koningin en voor
die gelegenheid moest het Paleis op den Dam
natuurlijk extra schoongemaakt worden,
Eén geluk was erbij.
Alle paleiskatten en dat is me een ben
de 1 werden voor dien tijd in een zolder
kamer opgesloten. Dat vonden wij, muizen,
natuurlijk heel prettig. Nu konden we
s nachts betrekkelijk vrij rustig rondloopen.
Maar overdag was het mij veel te druk. Ik
kon mijn middagslaapje niet missen, en
's nachts vóór den Intocht liep ik de deur uit
den Dam over. en zoo kroop in onder de
groote tribune, recht over het Paleis.
Ik vond daar heerlijke worstvelletjes, ze
ker naar beneden gegooid door de timmerlui
in hun schaftuur, en ik kroop in een holletje
vlak naast een paal.
Ik werd 's morgens al tamelijk vroeg wak
ker.
Ik hoorde al heel wat geloop op den Dam,
veel vroeger dan anders en het duurde niet
lang, of daar begon het lieve leven vlak
boven mijn hoofd ook.
De drukte werd hoe langer hoe grooter en
dol dreunden de voetstappen op de nieuwe
planken.
Ik bleef maar zitten. Ik sliep nog eeD
poosje.
Toen ik weer wakker werd, hoorde ik mu
ziek, gejoel, hoerageroep, getrappel.... ik
werd er doof van. Ik ging eens kijken en
daar lag vlak in mijn buurt een heerlijk
stukje kaas.
Tik I ging het verderop.
't Was zoowaar een heel zandtaartje.
En in dat papier Een stuk worst I El
daar een biscuitje. En ginds weer wat an
ders.
Neen maar Ik heb gegeten 1 Ik heb nog
nooit zooveel gegeten. Allemaal fijne waar,
meegebracht door de menschen, die boven
mijn hoofd hun boterhammetje gebruikten.
En zoo heb ik daar vier vette dagen ge
had I
's Avonds keek ik even naar de prachtig»
illuminatie en overdag deed ik maar niets
dan smikkelen.
Op het feest volgde een kalme Zondag
Toen was het voor mij ook nog vetpot, want
er lag nog een massa van den vorigen dag.
Op Zondagavond wist ik weer in 'l Faleis te
komen. Ik vertrouwde de tribune niet lan
ger.
De menschen hebben een heerlijk feest
gehad, maar reken er op, dat ook voor mij,
al ben ik dan maar een kleine Paleismuis,
de 5e, 6e, 7e en Se September 1923 onverge
telijke dagen zullen blijven.
J V.
Die Anneke is gierig, zeg.
Echt gierig is ze, weet je,
Ze geeft aan niemand ooit wat mee,
Als is 't maar zoo'n klein beetje.
Daar heeft ze nu een groote peer
En Tilly mag haar pakken.
Ze houdt haar in de hoogte en
Ze laat haar hand niet zakken.
Toe Anneke, geef Til nu wat,
Maar, nee hoor I kun je denken.
Dat Annie van zoo'n lekkernij
Een ander iets zou schenken.
Maar als ze zelf nu eten gaat
Van 't zoete, lekk're hapje.
Vindt z'in de peer een grooten worm
En heusch, dat is geen grapje 1
Nu loopt ze naar haar moeder toe
Om 'n and're peer te vragen.
Maar dit keer krijgt ons kindj' er geen,
Dat komt van 't stoute plagen I
TRUUS SALOMONS.
Jan zette een stoel midden in de kamer
en zei tegen zijn vriendje Piet:
Als je op dien stoel gaat staan, kan ik
maken, dat je er afkomt, zonder dat ik het
je twee keer hoef te vragen.
Piet lachte.
Als ik er niet ai wil, dan kom ik er niet
af, en hij stapte op den stoel.
Kom van dien stoel af, zei Jan,
Jïelnee, ik denk; er niét qvsï,