VCBR 37. Zaterdag 15 September. Anno 1923 ii i iüSi i iitii i i»ii i iliii i 1 i»»»i i ii'ii i i» •f 1E.IDSCH DAGBIAD Zoo'n Lastpost! Het Zakmes. V^rV' het Engelsch van I. KORNIBROOK. Vrij bewerkt door C. H< Hoofdstuk I. „Pé—tèr I" Pé tèr!" 'wee eenvoudige lettergrepen, maar zoo- zij uitgesproken werden, beteekenden Ier wel vijftig. fad de dame, die ze uitsprak, gezegd: ngel!" „Lastpost!" „Deugniet!" dan zou niet half zooveel hebben uitgedrukt. Pé tèr!" klonk het opnieuw, e dame ,die zoo riep, was niet jong r. Zij had frissche, roode wangen, waar r grappige adertjes liepen,- die veel op le draadjes geleken en altijd Peters ïwsgierigheid opwekten, als hij dicht oeg bij haar durfde komen om ze goed kunnen zien. Hij hield van die kleine ie draadjes, al zei hij het niet en hij dikwijls in het geheim zijn eigen ge it en dat van Dot, zijn kleine zusje, on- zocht om te weten, of ze daar ook al op amen. 'eter was ioneen in een blauw ma- wmpak, waaraan brem takken, mDS, do- s en zand kleefden ,die vertelden van verschillende voorwerpen, waartegen het tand had moeten zijn. lij had steil, bruin haar, dat nat ge- akt en geborsteld was, oogen, die scherp naalden en rusteloos als kwikzilver wa- en een neus, die grappig vooruitstak, of hij gewend was overal ingestoken te rden. Dit was Peter, lis hij lachte een ondeugenden jon- ïslach, die meestal niet veel goeds voor- lde werden zijn gelijke, witte tanden htbaar. Zijn handen, die hij altijd eusch met zeep" gewasschen had, sche- n maar niet schoon te kunnen worden, één er van hield hij heel voorzichtig iets :hts en weeks, dat groen van kleur was. Dit was Peter. De dame, die hem geroepen had, hield a ldein meisje aan de hand. Het was een erliefst ding, blank en blond met snoe- rige, blauwe oogjes. Het was net een geitje en bijna niet te gelooven, dat het zusje van Peter was. En toch was zoo. Zag de oudere dame er boos en ongedul- l uit, het gezichtje van het kleine meisje •aaide van plezier. „Pé tèr heeft hem!" riep zij met haar n, hoog stemmetje uit, terwijl zij naar n jongen toe ging. „Is het een groote, tèr? Laat Dot eens zien." ,Dot! Kom dadelijk hierl Versta je mij? mag hem niet aanraken. O, jullie vree- lijke kinderen!" En zuchtend trad de me een paar stappen achteruit. Dots kleine ooren schenen echter niet te oren. „Pé tèr" de hand, welke zijn kostbare moeilijk veroverde bezitiing bevatte, orzichtig op. Uit zijn vuist stak een )ene kikvorschenkop met uitpuilende gen, welke een angst verrieden, die nog ooter was dan die van Peters tante. Peter keek eerst naar het sidderende dier >n naar zijn booze tante. En heel ondeu gende gedachte kwam bij hem op, een ge dachte, die hem in zichzelf deed lachen. Zou hijden kikvorsch loslaten en naar zijn tante laten springen? Hij liet zijn wijsvinger al los, daarna den middelvinger. Peter aarzelde echter. Er kwam plotseling een sterk gevoel bij hem op, dat met dezen wensch in strijd was. Het was het gevoel van ridderlijkheid, dat in eiken rechtgeaarden man en jongen woont. Een h'eele minuut duurde deze strijd, diö zóó zwaar was, dat Peter er het hoofd bij liet hangen. Toen hij het weer ophief, had het goede gevoel echter in hem overwon nen. Met open oogen keek hij zijn tante aan. „Tante Dora," zei hij ernstig, „u hoeft niet bang te zijn: ik zal 'm niet loslaten. We hebben al twee kleine kikvorschjes en we bewaren ze in een oude bruine pan in de speelkamer. Ik zoek slakken en allerlei dingen voor ze om te eten. Maar Dot wou er nog zoo graag een grooten bij hebben is het niet, Dot?" „Ja, ja!" viel Dot hem juichend bij met haar hoog stemmetje. Maar Peter, nog kortademig van de haast waarmee hij de Woorden er uitgegooid had en bang, dat zijn goede gevoelens niet lang de overhand zouden behouden, liep hard door de gang en stormde de trappen op. Hij liet een verdrietig, klein meisje achter, dat stevig door haar tante bij een hand vastge houden werd en niets liever gewild had dan haar broetje naloopen naar de speelkamer, waar de bruine pan met de kikvorschen stond. IntusscHen slaakte Tante Dora opnieuw de verzuchting: ,,0, jullie vreeselijke kinderen!" Hoofdstuk n. De Kikvorsch. Peter holde de trap met twee treden te gelijk op. Het hartje van den kikvorsch klopte angstig en zijn oogen werden zóó groot, dat zij uit zijn kop dreigden te springen. Hij was dien morgen heel vroolijk en welgemoed uitgegaan, toen hij plotseling op zijn alleronverwachts door het een of andere monster in de hand gehouden en meegenomen werd. Kikvorsch wist heele- maal niet waarheen. „Ziezoo, ouwe jongen, zei Peter terwijl hij hem met een zacht geplas in de bruine pan liet glijden. Arme kikvorsch! Het duur de nog eenige oogenblikken, vóór hij weer op streek was na de benauwde gevangenis want dat was Peters hand toch voor hem geweest maar eindelijk kwam hij toch in zóóver bij, dat hij zijn omgeving eens kon opnemen. Het gezelschap was niet zeer levendig. Dicht bij hem zat een kikvorsch, die niet gezond scheen te zijn. Blijkbaar bekwam het stilstaande water in de bruine pan hem niet best. Een eindje verder zat een jonge kikvorsch die ook niet erg op dreef scheen te zijn. „Ziezoo, ouwe jongen l" zei Peter nog eens op een toon, alsof hij geen betere ver blijfplaats voor een kikvorsch had kunnen bedenken. En terwijl hij naast de pan op den grond ging liggen, sloeg hij zijn nieuwe aanwinst 'op zijn gemak gade. Na teen tijdje richtte hij zich half op en mompelde: ,,'t Zou toch reuzeleuk geweest zijn 1" ten hij lachte nog, als hij dacht aan het gezicht dat zijn tante wel gezet zou hebben, als hi| den kikvorsch plotseling losgelaten^ had< „Maar 't zou toch eigenlijk flauw zij'n ge-< weest" dacht hij even later. „Ik ik Be* grijp niet, waarom alle meisjes ook' al3 ze oud worden - zoo laf zijn." Na een tijdje gleed er een zachte", lievö uitdrukking over het gezicht van den tién'* jarigen jongen, „Wat zal Dof Blij zijn!" zei Eij ErnnenS* monds. Zoo Bleef hij geduldig zitten wachteö- scherp luisterend naar de eerste tonen van Dots hoog, doordringend stemmertje en haar zacht getrippel op de trap. (Wordt vervolgd), „Jan, als je om vier uur ui£ school komt, wil je dan een doosje pennen bij Verburg voor mij halen? Je komt er toch langs." Dit verzoek werd door dokter boenders lot zijn tien-jarig zoontje gericht. „Ja Vader," antwoordde Jan, 'die graag boodschappen voor zijn vader deed, omdat hij meestal een stuiver of een dubbeltje van het geld, dat hij weer terugbracht, hou. den mocht. De dokter haalde zijn Beurs uit zijn zak en toen hij bemerkte, dat hij er niets an ders dan een gulden en twee rijksdaalders in had, zei hij: „Zoo'n doosje, als ik altijd heS je kent ze wel kost één gulden vijf en twintig. Ik zal je een rijksdaalder meegeven, dan krijg ik de rest wel van je terug." Dokter Boenders gaf zijn zoon dus een rijksdaalder en Jan bergde dien in zijn beursje bij de paar centen, welke hij nog van zijn weekgeld over had. Kort daarna werd de voordeur met een harden slag dichtgetrokken en wist ieder een in huis, dat Jan weg was. Op straat gekomen, zag hij op de toren klok, dat het nog maar half twee was. De klok in de huiskamer liep dus voor. De school was nog geen tien minuten ver en Jan had dus heelemaal geen haast. Het was lekker najaarsweer en met zijn boeken- tasch onder den arm en de handen in de zakken, drentelde Jan al fluitende voort In de Wagenstraat bleef hij voor sommige win kels staan kijken en terwijl hij verdiept was in het bezien van een uitstalling van messen, scharen en allerlei instrumenten, voelde hij, dat iemand hem op den schou der klopte. Omkijkende zag hij een school kameraad, Bob de Lange, achter hem staan. „Mooie zakmessen, hè?" zei Boh, „Maar er is er toch geen één bij, dat zoo mooi is als het mijne." „Is dat van jou dan nog mooier?" vroeg Jan ongeloovig. „Laat eens zien!" Bob haalde het te voorschijn, opende hef en liet het staal schitteren in de zon. „Hoe kom je daaraan?" vroeg Jan. „Voor mijn verjaardag gekregen, verleden week," luidde het antwoord. „Jammer, dat ik pas jarig hen geweest en dat het nog lang geen Sint Mcolaai of Kerstmis is," zei Jan. - -

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1923 | | pagina 15