In !t Weitje.
I
'laatste in verscheidene tinten van lichtgeel
i tot donkerrood. Achter de boerderij strekte
zich de groot© boomgaard uit. Helaas wa
ren appels en peren nog maar kleine,
(harvie dingen en de pruimen ook nog lang
(niet rijp, maar het was volop in den kersen
tijd en de boer zag niet op een pondje.
ÏWat een genot met plukken te mogen hel
den en na afloop ruim beloond te worden-
Achter den boomgaard was een meertje,
<lat gevocrmd werd door de verbreeding van
/een kalm stroompje, dat verderop de vette
weiden omzoomde, welke tot de boerderij
^behoorden. Midden in het meertje was een
eilandje, met wilgen begroeid, waartusschen
.de struiken een aardig warnet vormden.
De gezondheid van mijnheer Steensma"
ging in de firissche buitenlucht zichtbaar
vooruit en mevrouw en Frits vonden, dat
zij nog nooit zoo'n prettige vacantie gehad
'hadden. Met Jaap ging Firits mee om te mel
den en den varkens eten te geven; soms
mocht hij op een paard zitten, als hij naar
jhet land trok en ik geloof, dat onze Frits
Jzich na één of twee weken verbeeldde, dat
'hij al wét een knappe boer was.
Toen de werkelijke boer hem op zekeren
:dag een oud pistool gaf zonder trekker,
i.vond Frits hem den besten man, die er op;
de wereld bestond.
3a Zaterdags, als hij tegen dén avond de
arbeiders betaalde, zat Frits bij hem in de
(pronkkamer. Daar was van allerlei, dat zijn
aandacht trok; in de eerste plaats het ouder-
(wetsche kabinet, waaruit boer Jorissen de
rijksdaalders als bij tooverslag te voorschijn
'haalde, .een tafeltje, waarop een groote bij
lbei met zware; gouden sloten lag, voorts met
zilver beslagen rijzweepen bij harddrave
rijen verdiend en eenige gouden medailles,
behaald op tentoonstellingen van rundvee,
tfEn, het midden van dit alles prijkte een
groote zilveren beker, door Jaap's groot-
/yader indertijd verdiend by een hardrijderij
óp schaatsen.
De tafel, waaróp al deze scHatten lagen,;
ctond vlak bij het raam, dat gemakkelijk
•Opgeschoven kon worden..
,,Bent u niet bang voor dieven?" had
-Frits den boer al eens gevraagd.
„Heen", antwoordde-deze, „in deze streek
.zijn geen dieven."
Dat de boer zich .vergiste,, zullen wij wel
dra zien.
j Ik heb jullie reeds verteld van Ket eilandje
Stridden in het meertje. Het trok Frits bij-
fzonder aan en het duurde niet lang, of hij
besloot het in bezit te nemen en een tweede;
/Robinson Grusoë te worden, op bescheiden
«chaal natuurlijk!
[Wel leidde er een bruggetje heen, doch
dat was Frits veel te gewoon. Het liefst
(zou hij die brug afgebroken hebben om de
'afzondering grooter te maken, maar daar
bij begreep, dat hij daarvoor geen toesteM-
4ning zou verkrijgen, deed hij .eenvoudig,
alsof de brug niet bestond.
Hij Wast den boer te bewegen Hem een
Ouden trog af te staan, maakte hem water
dicht en spijkerde er een plank in, welke
hem als zitplaats dienen moest. Ook ver
vaardigde hij twee roeispanen en op zeke
ren dag etak hij met zijn boot van wal en
roeide trotech zijn eiland om. 't "Was alleen
•jammer, dat hij zich zoo diep moest bukken
óm onder die akelige brug door te komen.
Op zijn eiland kon hij zoo eenzaam zijn,-
tós hij maar wilde. Van een paar stokken
en een oud laken maakte hij een tetnt. Hij
Jsloeg die op aan den kant van den boom
gaard, zoodat hij de brug niet zag, die
meer links naar het weiland lag.
I Zoo zat hij dan, op lange, warme zomer
dagen in zijn tent, met het pistool in de
hand, voor het geval, dat de wilden hem
tnochten overvallen. 3s Avonds zat hij meer
in zijn boot met een hengel in de hand,
/naar de visch in het meer wilde niet bijten.
jFrits meende stellig, dat de visschen in de
warmte daartoe te lui waren.
Zijn lievelingswensch waseens een nacht
op het eiland door te brengen en toen zijn
vader en moeder voor een paar dagen naar
'Arnhem waren, vroeg hij aan Jaap, wat
deze van dit plan dacht.
Het was een warme zomeravond en Jaap
fcei:
„Het zal je gauw genoeg vervelen, Frits-"'
„Geen nood!" antwoordde de laatste, „ik
■neem een deken mee en een dikken stok. Ik
«al wét lekker «laoen^i
„Nou, jij moet het weten", zei Jaap. „Va^
der zal natuurlijk op gewonen tijd sluiten
Als je er dus genoeg van hebt, moet je
maar wat steentjes tegen mijn raam gooien,
dan zal ik je wel opendoen."
Juist wilde Jaap naar binnen gaan, toen
hij zich omkeerde en vroeg:
„Weet je vader er 7an?"
„Nee, maar ik geloof niet, dat Vader er
iets tegen zou hebben."
„Dat weet ik nog zoo net niet. Ik zou
liever wachten, totdat je vader en moeder
weer thuis waren."
„MalligheidMaar je zult më toch niet
verklappen V3
„Ik? Welnee 1 Wat denk je wel van
ïne klonk het verontwaardigd.
Het was een heerlijke zomeravond. De
inaan scheen wel niet, maar do sterren
schitterden aan den hemel. „Misschien is
het slecht weer, als Vader en Moeder te
rugkomen," dacht Frit3. Wat verlangde
hij er naar, eens een nacht op het eiland
door te brengen I
„Ik geloof niet, dat Vader en Moeder ef
boos om zullen zijn." Met deze woorden
trachtte Frits zijn geweten te sussen. Hij
ging naar binnen, nam een deken van zijn
bed en stak zijn pistool in dten zak. Daar
na zocht hij Jaap op om zijn dakken stok
te leen te vragen.
„Dus zet je je plan door?" vroeg dé
boerenjongen.
„Wel ja, kan niets geen kwaad!"
luidde het antwoord.
„Gooi wat steentjes tegen mijn raam,
als het je verveelt langer voor Robinson
Orusoe te spelen," riep Jaap Frits nog
na, doch deze liep haastig naar beneden
den boomgaard door en maakte weldra
zijn boot los. Hij stiet af, landde op zijn
eiland en begaf zich naar zijn tent.
Hoewel het zich behagelijk in zijn deken
tolde, belette het vreemde van zijn toe
stand hem tooh te slapen. Hij docht
zeeroovers, struiknoovers en wilden, ver-
volgens aan hetgeen Jaap tegen hem ge
zegd had en langzamerhand begon hij
toch spijt te gevóelen. dat hij het niet
eecrst aan zijn ouders gevraagd had.
Juist was hij op het punt in te domme
len, toen de Hok- van de nabnurigen toren
elf uur sloeg; Duidelijk kon hij de slagen
tellen in den stillen nacht en hij was weer
klaar wakker. Als hij in zijn bed gelegen
had, zou hij nu minstens al een paar uur
geslapen hebben. Hu, 't was nu toch koud
op den voohtigen grond
Weer was er ongeveer een half uur ver
streken, toen Frits plotseling geritsel hoor
de. Fatten, daar had hij heelemaal niet
aan gedacht en hij had nog wel zoo'n hekel
aan ratten Maar, misschien was het een
visch, dié aan de oppervlakte van het wa
ter kwam..
Neen, dat was het ook niet. Duidelijk
hoorde hij nu voetstappen in den boom
gaard. Frits dacht, dat het Jaap was, die
hem kwam vragen in huis te komen. Nu,
dan ging hij mee.
Frits wierp de deken af en kwam uit rijn
tent te voorschijn. Hij trachtte den weg
naar de brug te vinden. Maar o, boe klopte
rijn hart I Op de brug zag hdj twee man
nen, die samen een pak droegen. Zwijgend
betraden rij het eiland en legdien het pak
hét scheen wel een zak te zijn op den
grond.
„Nu zal ik gauw den kruiwagen halen,"
zei de één. „Let goed op: ik zal fluiten,
als ik er aankom.
Eén der mannen liep weer over de brug
én de ander ging bij den sak ritten.
Frits was natuurlijk niet weinig ge
schrikt. Hij begreep dadelijk, dat die man
nen dieven waren, die op de boerderij ge
stolen hadden. Natuurlijk moest hij den
boer gaan waarschuwen. Hij kroop behoed
zaam deer de struiken naar rijn bootje,
dat gelukkig een eind van den man met
den zak af lag.
Heel voorzichtig roeide Frits nu naar
den overkant. Hij liep het huis om tum-t
de voorrijde en zag, dat een raam van do
pronkkamer openstond. Met één oogopslag
zag hij, dat bijbel, beker, medailles en
zweepan verdwenen waren
Dadelijk wierp hij een handvol Hemel
steen tegen het raam van Jaap. Weldra
stak deze riin hoofd er uit.
„Roep je vader en laat möj binnenvl
riep Frits zoo zacht mogelijk.
„Wat is er aan de hand?" vroeg Jaa]
„Dieven 1" hijgde Frits en vertelde i
het kort, wat hij gezien had.
„Goed, dan zal ik Vader wakker makea
en Hedn dit was de knecht ook."
Weinige o ogenblikken later wanen se al
drie beneden.
Hein had een paar sterke drooglijnen i
de hand, welke hij Frits overhandigde <xn
te dragen. Haastig liep het drietal over d
brug en overviel den chef, die nog altijd bo
den zak zat
Wat worstelde de manOm er een ekw
aan te maken, haalde Frits zijn pistoo
voor den dag en zei:
„Als je niet dadelijk stil bent, eohiet ik
je dood 1"
De boer nam het pistool van Frits, waar
aan geen trekker was, zooals jullie wetenj
maar wat deD dief ontging, en zette ben?
op bet voorhoofd van den man.
„Je wilt me toch niet vermoorden?! rief
deze angstig uit.
„Ga de deken halen 1" fluisterde Jaap
Frits in het oor en toen de laatste terug»
kwam, hadden de boer, Hein en Jaap d&n
dief stevig gebonden. Nu sloegen zij <k
deken om zijr hoofd en beval de boer den»
anderen met hem mee te gaan.
Hein, Jaap en Frits volgden hem in den
boomgaard en wachtten vlak bij de brug
Reeds na eenige oogenblikken naderde een
man met een kruiwagen.
Bij de brug floot hij en juist toen hij
mompelde: „De kerel is in slaap geval!
len," sprongen Jaap, Frits en Hein op
hem toe.
Het was niet gemakkelijk hem meester
te worden, maar eindelijk hadden rij heö
toch gekneveld.
„Ga nu dadelijk naar het dorp en haal
den veldwachter," zed de boer tegen Frits
en Jaap.
De jongens hal den over den weg en hoi
donker het ook was, een baüf uur latei
waren rij terug. De boer en Hein hielpen'
den veldwachter de mannen naar het dorp
te brengen. De laatsten ontgingen hun
straf niet.
Mijnheer Steensma hoorde bij zijn thuis
komst natuurlijk alles. Hij vergaf Frits,
dat déze zonder zijn toestemming de-"* i
nacht buiten was gebleven. En de schatte#
v<am do pronkkamer werden voortaan v&t&T
bewaard-
Drie kind'ren en een geitje.
Te samen in een weitje,
Heel vredig bij elkaar.
Het weitje vol met bloemen.
De bijtjes aan het zoemen.
En nergens is gevaar.
Maar dan klinkt in het weitje.
Een treurig huilpartijtje,
De vrede is verstoord.
Een bijtje ging aan 't prikken.
Een kindje ging aan 't snikken,
En niemand, die het hoort
En dan op eens in 't weitje
Een vroolijk lachpartijtje,
Want Moedertje verscheen.
Ze gaf een zoen op 't prikje.
Ze gaf elk kind een flikje,
En 't bijtje dat vloog heen.
En nu zijn weer in 't weitje
Drie kind'ren en een geitje.
Heel VTedig bij elkaar.
Het weitje vol met bloemen,
De bijtjes weer aan 't zoemen.
En nergens meer gevaar.
TROTS DEMJS