De Verloren Vingerhoed
FEUILLETON
Ver over de Zee.
„Ja zeker, vader Heeft een minister onder
*?ijn kennissen, die komt dikwijls bij ons.
Als hij weer eens komt, zal ik hem vra
gen, of hij eens in de kinderkamer wil ko
men om jou te zien. Dan moet je ook tegen
hem spreken. Dat is een heele eer voor een
gomlastieken pop. Bobby zegt, dat hij ons
regeert en Juf beweert, dat Bobby dat in
de krant gelezen heeft. Maar ik begrijp het
niet. Jij soms?"
„Zeker, ik begrijp alles."
„Dan hoef je nooit moeilijke lessen te
Jeeren. Wat prettig!" Dolly sprak nu wat
Harder.
Op 't zelfde oogenblik kraakte de deur
en kwam Juf zachtjes de kamer binnen,
terwijl zij een kaars met haar nand be
schutte.
„Ik dacht, dat ik' Dolly hoorde praten,
zei zij binnensmonds.
Maar het was nu heel rustig en Dolly
lag als een muisje zoo stil, te^rijl Popje als
altijd op het kussen lag.
Even later, toen Juf verdwenen was,
fluisterde Dolly:
„Blijf alsjeblieft wakker. Popje. Ik wou
,£iog zoo graag veel meer hooren."
„Je deedt verstandiger met te gaan sla-
'pen," fluisterde de pop terug. „Juf mocht
nog eens terug komen."
..Wil je mij morgen dan nog meer ver
tellen?" vroeg Dolly. „Het is zoo leuk om
'met iemand te praten, als je in bed ligt. Ik
(^wou, dat je eerder was begonnen te spre
ken. Misschien zat je tongriem vast. Con-
'nie las daar eens iets over."
Popje antwoordde met een zwak stem-
jmetje, dat van uil de verte scheen te ko-
'men: „Nu moet je gaan slapen, Dolly."
j Toen herinnerde Dolly zich niets meer,
totdat het dag werd en het klokje weer in
(haar hoofd begon te tikken. Nadat zij haar
-oogen eens goed had uitgewreven, keek zij
'Popje aan, die onbewegelijk op het kussen
lag. Zij was erg leelijk, er kon geen leelijker.
pop bestaan. Dolly begon natuurlijk dade
lijk met haar te pralen en haar vragen te
\doen. Doch zij bleef maar naar de zolde
ring staren en sprak geen woord. Hoe Dolly
haaT ook schudde en kneep, er kwam geen
'ander geluid uit haar dan een zacht gepiep.
.'Zij scheen weer even dom en vervelend te
izijn, als zij geweest was. En toen Dolly na
ihet ontbijt als een heel groot geheime-—
•aan Bobby vertelde, wat Popje den vorigen
avond allemaal gezegd had, lachtte hij ori-
geloovig en zei, dat het maar een droom
<was. Ik geloof ook, dat het het een droom
.was. En wat zeggen jullie er van?
f Dolly gelooft echter nog steeds, dat haar
,eud gomlastieken pop praten kan, als zij dat
wil. Zij heeft haar vol zorg in een wollen
'doek' gewikkeld 'en met allerlei andere
'schatten in een la gelegd.
Naar het Engelsch' van M, Musgrave.
Vrij bewerkt door C. H.
„Wat gebeurt er nu?" vroeg een zilveren
vingerhoed, terwijl hij onder een ouder-
wetsche tafel rolde. „Wat een vreeselijke
plaats om terecht te komen 1"
Kleine Frank had Jufs naaidoos onderst
boven gegooid, alleen maar om te zien, of
de klosjes garen en de knoopen er uit zou
den vallen of niet.
Het was zóó donker onder de latafel, dat
de vingerhoed in de eerste oogenblikken
niets kon zien. alleen voelde hij zich erg
stoffig en had hij een gevoel alsof hij stik
ken zou. Het was heel lang geleden sinds
de latafel van haar plaats was geweest,
want zij was heel zwaar, en Saartje. het
dienstmeisje, dat nogal lui was, vond het
voldoende, als zij met haar stoffer het voor
ste gedeelte onder de latafel schoon hield
zonder het onhandige, oude ding te verzet
ten. Zij behandelde het met een soort min
achting. Het gevolg van deze luiheid was,
dat zich daar allerlei nuttige voorwerpen
verzameld hadden. Daar was het kleine
balletje, dat Tom weken geleden verloren
en overal gézocht had, daar, waren een bel
van Broertje's rammelaar en twee klosjes
garen; massa's spelden en een nieuw
kwartje, dat Lucie op haar laatsten ver
jaardag gekregen had en dat op een onver
klaarbare wijze in de kinderkamer verloren
was geraakt. Daar was ook een mooie gla
zen knikker, een potlood, een penseel alles
even vüil én stoffig.
Natuurlijk ontdekte de zilveren vinger-
Hoed niet dadelijk al deze lotgenooten,
want -hij had eerst geruimen tijd noodig oin
aan de duisternis en het stof om hem heen
te wennen. Wat was hij trots geweest op
zijn glinsterend zilveren jasje, toen hij nog
in Jufs naaidoos huisde, maar nu kon het
hem heelemaal niet schelen ,of hij dof werd
of niet, want iedereen onder de latafel zag
er al even vies uit. Hij rolde zich verbaasd
om, toen hij zich op een zilverachtigen
loon door een dof, rond voorwerp hoorde
aanspreken, een voorwerp, dat evengoed
een cent als een platte, metalen knoop had
kunnen zijn.
Het was het nieuwe kwartje, waarmee
Lucie zoo blij was geweest, maar het was
bijna niet te herkennen.
„O!" zei het kwartje, „wat zie jij er
schoon en glimmend uit. Je bent natuurlijk
het laatst aangekomen. Ik ben benieuwd,
hoe lang jij hier moet blijven wachten, tot
dat onze luie Saartje het tijd vindt om deze
tafel eens te verzetten. Het is schande, zoo
als zij haar werk doét. Ben j"e echt zilver?"
„Natuurlijk!" antwoordde de vingerHo ïeu:
Heleedigd. „En wie ben jij?" liet
„Heb je dan een keur?" vroeg h;rap
kwartje achterdochtig. „O, je hoeft niet w ]ou
te rollen! Ik ben natuurlijk echt en beho ij
tot de groote lui. En vingerhoed is lang z<mer
deftig niet als een kwartje, al zijn we hetlet
in de verte nog familie van elkaar. Het jooi
erg jammer, dat ik mijn levensdagen hidere
verspil in plaats van de wereld door te treivel
ken." vooi
„Is het werkelijk waar?" vroeg de vlij
gerhoed. „Ben je een kwartje en dus fampon<
lie van mij?" uit
„Ja, natuurlijk," antwoordde het kwartjmei
„Lucie heeft mij op haar verjaardag gekraesc
gen. Ze huilde erg, toen zij mij verloreiad
had, want ik was een half jaar geleden eeiett
mooi, nieuw kwartje. Ja, wel is de fortuiien
wisselvallig," zei het met een diepen zuch'
„Och, praat er mij niet van," zei de viben
gerhoed! Zou ik werkelijk net zoo stoffig eier
vuil worden als alles in dit vreeselijk oord
Als ik ooit weer in de wereld terugkortiaj
zullen ze mij houden voor zoo'n ellendien]
goedkoop ding, dat van staal of koper is." paa
..Ik ben bang, dat er weinig hoop voor ioe
ïs," zei het kwartje, wien 't pleizier sche? w
ie doen een familielid in denzelfden onaarle
genamen toestand te zien. „Ik ben h<lat
wachten, totdat iemand deze zware-latah I
verzetten zal, moede en alleen een aarön
beving of brand zal ons het daglicht we<:ed
doen aanschouwen." e
Daarop draaide het kwartje zicH om eias
ging slapen. n
„Och. och, hoe vreeselijk!" zei de zilveler
ren vingerhoed; „te denken, dat ik mijfes
verdere levensdagen in luiheid op deze sto oc
fige plaats zal moeten doorbrengen, ik, diuis
nog wel tot zulk een ijverig geslacht be I
hoor 1 Den geheelen dag spoor ik de naaide n
en het garen aan om hun plicht te doe: vil
«Wat zal Juf beginnen zonder mij?" aa
„Hoe bent u hier gekomen?" vroeg 'n
der klosjes heel onderdanig,, want een vir :er
gerhoed is natuurlijk veel voornamer da n
een klosje garen. il1
„Och, 's is alleen de schuld van dien ön la
deugenden Frank," antwoordde de vinger1^
hoed. Hij gooide Jufs naaidoos onderst
boven, „voor de grap," zei hij nog wel eiie'
alle andere dingen en ik vielen er -uit eiie'
rolden door de kamer. Zij zullen mij §f^4i!
niet gemist hebben, toen de doos weer
pakt werd; »anders zouo<7ii «-«.t -net
lang naar me. gezocht hebben, totdat ze m
vonden. Waarom lach je?", vroeg hij plotüc
seling aan het balletje. „Het is heel onbe
leefd om iemand, die ongelukkig is uit
lachen."
Het poppetje, dat op den bal was geschil
'derd, scheen overal plezier in te hebben
„O, ik lach altijd," zei het. „Ik kan nefrc
e]
V v Naar iet EngefecE van: DARLING*
<^»Av
1bewerkt door CL. H,
18? Wl.,. 'O
De man, die hem tot nu toé nog niet ge-
'zien had, schrikte even op van het geluid
'eener menschelijke stem, die vreemd aan
deed in dit onherbergzaam oord. Toen hij
,den ander echter gewaar werd, antwoordde
hij
„Heel graag l" KJwmmvmm'ïW*
Laronde was er de man niet naar iets half
te doen en de vreemdeling deelde dus weldra
'zijn ontbijt met hem, terwijl het uitgeputte
«paard zijn deel van Zwart's haver meekreeg.
Toen de man weer wat op zijn verhaal ge
komen was. vroeg Laronde hem, waar hij
,heen ging. Hij antwoordde, dat hij dat zelf
niet wist.
j >rïk heb in mijn leven al zóóveel doorge
maakt", zei hij, „dat ik nu ik aan dié
'deugnieten ontsnapt ben niet eens weet,
fof ik mij daarover verheugen moet of niet."
Hoofdstuk XVI.-
Larooide boog zich over "den man heen
len luisterde aandachtig. Veronderstelde hij
juist: was deze reiziger in handen van Rooi
en Jan en zijn Jcornuiten gevallenj. E.eniga
vragen én antwoorden brachten hem wel
dra op de hoogte der feiten. De vreemde
ling had schipbreuk geleden, allerlei avon
turen beleefd en was ten slotte te San Fran
cisco geland. Daar de kapitein en de be
manning van het schip deugnieten waren,
was hij zoo spoedig mogelijk zijn eigen weg
gegaan. Hij had eenig geld in zijn zakken
genaaid en was besloten het land door te
trekken. Na een paard gekocht te hebben,
was hij op de bonnefooi op reis gegaan,
weinig op de hoogte van de vele gevaren
én ontberingen, welke hem bedreigden. Zoo
hadden zijn pad en dat van Rooien Jan
elkander gekruist. De laatste was heel vrieiï
delijk voor hem geweest en had zelfs aan
geboden hem als gids door de bergen, te
leiden. Op het eenzaamste gedeelte had hij
hem echter van al zijn geld beroofd en zich
daarna snel uit de voeten gemaakt.
De vreemdeling had daarop zoo hard mo
gelijk gereden om aan andere gevaren te
ontkomen. Dit was mede de reden, dat zoo
wel hijzelf als zijn paard geheel uitgeput
waren, toen hij Laronde's stem plotseling
hoorde.
De jager was ten einde raad. Hij wist
werkelijk niet, hoe hij den man het best
zou kunnen helpen. Hier was een arme
vreemdeling, heelemaal alleen, zonder geld,
Zonder voedsel en met een paard, dat niet
meer voortkon. Hijzelf had slechts mond
voorraad bij zich, totdat hij de eeTSte pleis
terplaats bereiken zou, zoodat hij niet bij
den man kon blijven. Het duurde echter
piet lang, of hij had. een besluit genomen^
11
hij gaf den ander het grootste 'deel van he
voedsel en zei hem onder de dennen te bli; M
veD, totdat hij teruggekomen zou zijn.
„Wel vriend", begon hij na een, paar m
nuten gezwegen te hebben weer, ,,er is maa
één ding, dat we doen kunnen. Het zal he e
beste zijn, dat je voorloopig hier blijft, da "e
kan je paard ook uitrusten. Ik zal een paa 11
paarden koopen en zoo spoedig mogelij
terugkomen. Verder stel ik je voor, met m
mee naar mijn -blokhuis te gaan en daa
eenige weken te blijven, in welkén tijd je
eens op je gemak naar iets anders kun a:
uitzien."
Laronde wachtte geen bedankje af. H
floot Zwart, die als een hondje op zijn flu
ten afkwam, zadelde hem opnieuw en bii
nen enkele minuten galoppeerde hij zóo vlu
weg, als alleen een raspaard galoppeere
kan. Tot op dat oogenblik was hij zoo gq,
heel vervuld geweest van Rooien Jan, da 0
hij heelemaal niet meer aan juffrouw Blaij01
gedacht had. u
Nu voor het eerst vroeg hij zicE af, Ho
zij er uit zou zien, wat zij er wel van zeg a
gen zou, begeleid te worden door een mare
die min of meer op een Indiaan geleek. Oi0,
willekeurig streek hij zijn haar naar achtez)2
terwijl hij berouwvol naar zijn bespattje
beenbekleeding keek, overtuigd, dat deaej
gelijke zaken er in dé wildernis volstrek e
niet Op aankwamen, jmaarom ee: 1
vrouw zóo onder de oogen te komen!.R
Er viel echter niet veel aan te veranderen^,
(Wordt yervplfdi