MARIETJE. FEUILLETON. Ver over de Zee. Hij was te uitgeput om er verder over na te denken. „Ja Dina, wat is er klonk er nu een mannenstem uit de verte en terwijl deze dichterbij kwam „Hallo, wat heeft deze kleine deugniet op zijn geweten Zeker iets, waarvoor hij ach ter slot en grendel moet." ,,'t Is een landlooper, Jan, een kleine be delaar. Eigenlijk heb ik medelijden met hem. Zie eens, hoe zijn handen en voeten op verscheiden plaatsen gewond zijn. Hij is er al heel treurig aan toe I" De veldwachter keek Victor onderzoekend aan en vroeg „Hoe heet je, kleine deugniet „Ik wil mijn naam liever niet zeggen", mompelde de arme jongen. De veldwachter keek hem nu nog door dringender aan. „Dat hoeft ook niet" zei hij eindelijk tot groote verbazing, zoowel van zijn vrouw als van Victor. „Zal ik eens raden Parker heet je, Victor Parker 1 Nou zeg eens, heb ik het goed Victor keek den man ontsteld aan. Hoe wist hij dat „O ja, ik weet alles," ging de veldwachter voort, die de gedachten van den jongen scheen te raden. Ik heb een nauwkeurige beschrijving van je gekregen. Eigenlijk ver wachtte ik je reeds eerder. Maar waar zijn je zusje en de hond gebleven Victor keek nu geheel onthutst. „O, die zijn thuis stamelde hij eindelijk. „Nou, kom maar binnen. Wij hebben je ciou, maar moeten je houden ook", zei de /eldwachter. Zijn vrouw legde haastig eenige oude kranten op den grond voor Victor, om er over te loopen. Gewillig als een lammetje ging de jongen naar binnen. „Wat gaat u doen vroeg hij heel on derdanig, toen de veldwachter zich gereed maakte om uit te gaan. „Wel, ik zal iemand met een boodschap naar je huis sturen, dat je in Staverden ge vonden bent", antwoordde hij. „Maar we zullen je niet vóór morgen terugbrengen. Mijn vrouw zal je wat eten geven en we zul len -je voor den nacht opsluiten." Victor at gulzig het sobere maal, dat hem voorgezet werd. Toen hij het verorberd had, kwam de veldwachter juist terug. Hij nam den jongen mee naar een eng vertrekje, waar in een hoek een bed was. De deur ging op slot en Victor was gevan gen Het bed was een harde, grove stroo- zak zonder peluw of hoofdkussen, maar Vic tor was te moe om zich door zoo'n kleinig heid uit den slaap te laten houden. Wat hem kwelde, waren zijn gedachten. Alle wederwaardigheden van dien ongeluks dag gingen in volgorde aan hem voorbij" ën do toekomst zag er allesbehalve rooskleurig uit. Dit ellendig besluit van den dag de vernedering van gezocht en opgesloten te worden meende hij aan Atie te danken te hebben. Dit griefde hem diep. De gevan genis zou hij beter verdragen hebben dan zóó'n terugkeer op Berkenhoek en op school Maar had hij eigenlijk wel anders kunnen verwachten Je kon nooit op meisjes aan Dat zeiden zijn vrienden altijd. Ach, zijn vrienden Die hadden hem immers juist in den steek gelaten. (Wordt vervolgd.) Marietje staat in haar onderjurk voor de lage waschtafel en schuift met duim en mid delvinger een langen handschoen van zeep langs haar ronde armpjes. Even bewondert ze het hoofd schuin op zij haar kunst werk, dan plast ze vlug het water omhoog, zoodat het schuimige wit afdrijft in de kom. Met den ruigen badhanddoek wrijft ze daar na stevig en secuur haar stijfgestrekte ar men en wijdgespreide vingers, tot geen plekje meer vochtig voelt. Dan grijpt Marietje de karaf en laat het water met gulzig geluid in 't glas klokken over den tandenborstel, waaruit haastig een rijtje luchtbelletjes omhoog borrelt. Behoed zaam knijpt ze een geel-wit lintje tandpasta uit de tube en schuift den borstel ir^ haar mond. Met veel misbaar poetst en schuiert ze haar kleine witte melktanden, spoelt luid ruchtig na en beoordeelt dan met opgetrok ken bovenlip in den spiegel, het resultaat- Daarbij valt haar oog op de ruige, slordige vlecht, die langs haar rechterschouder af hangt. Een oogenblik staat ze in beraad, dan maakt ze resoluut de dikke, blonde streng los en neemt haar kam uit de wasch. tafella. Maar de scheiding wordt een kron kelpaadje en wil zich niet op de juiste plaats laten trekken, dan is het lijntje te veel naar links, dan weer te dicht naar 't midden. Marietje ziet in, dat 't moeilijke werk nog steeds niet gaat zonder Moeders hulp. Ze geeft het ongeduldig op, borstelt het weer barstig haar glad naar achter en bindt er vlak achter 't-hoofd, stijf het lint omheen. Ziezoo, dat moet Moeder straks maar doen Even later glijdt de blauw mousseline jurk langs haar frisch, blozend snoetje en handig maakt Marietje de knoopjes op haar rug, één voor één met grabbelende vingertjes, dicht. Dan kijkt ze nadenkend naar de rood- vilte-n pantoffels, waarin nog steeds haar bloote voeten steken. Wat nu te doen Moe der heeft gezegd: Zoodra 't warm, zonnig weer is, mag je halve kousen aan. Eerder gebeurt het niet!" Drie dagen lang regende het daarna pijpe- stelen, iedoren morgen een nieuwe teleur stelling voor Marietje. Maar vandaag heeit eindelijk het zonnetje haar weer gewekt. Met één sprong is ze uit bed geweest om de gordijnen open ,te trekken en lachend keek ze op in den zonnigen, blauwen hemel. Dat beloofde wat! Slechts boven de huizen aan den overkant, die alle nog sliepen, scho- ven onrustig een paar witte wolkgevaarten Op de vensterbank zat een musch te kwet teren in den zonneschijn en Marietje's sla perige oogen knipten tegen 't schelle licht Toen heeft ze zich haastig gewasschei en gekleed om klaar te zijn straks, als Moe der wakker wordt en dan dadelijk te kun nen wagen van de halve kousen. En da-a staat ze nu op haar bloote beenen! Marietje weet niet, hoe laat het is, maa? ze is bang. dat 't nog akelig vroeg is- Geen enkel geluid hoort ze in huis. Weer gaat ze naar 't raam en tuurt naar buiten. Hier en daar zijn nu aan den overkant de gordijnen opgehaald. Een dienstmeisje schuift 'n raam omhoog en slaat fladderend een stofdoek uit. Lawaaiig ratelt een wagen met melk bussen voorbij. Marietje keert zich met een diepen zucht om. Ze loopt naar haar linnenkastje en trekt langzaam de deurtjes open. Daar liggen ze, op de tweede plank links in 't hoekje, de kousenrolletjes, netjes in ;t gelid. Vóóraan de zomersokjes. Marietje kiest: welke zai ze nemen straks Twee paar bruine, telt ze, vier paar zwarte, vier paar witte, dan een paar lichtblauwe en daar heeiemaal op 't uiterste plankje, een streepjes-paar. Lief koozend neemt ze het kleine wit- en room knolletje in de hand, dit zijn haar lievelings sokken. Zal ze die aandoen? Nee tocb misschien maar beter om met iets donkers te beginnen, bruin of zwart. Ze legt de ge streepte kousjes terug en neemt er een zwart; paar voor in de plaats. Dan sluit ze het kastje en gaat op den rand van haar bed zitten. Weer overweegt ze wat te doen: di halve kousen maar vast aantrekken en het straks aan Moeder laten zien of maar af wachten, óf Moeder ;t ziet en er iets van zegfc? Maar nee,- dat durft ze toch niet Eerst maar evon vragen, aan Mo",Jör, - vuaJcJcer is. Of'ze 't goed vinden, nu, me.> 't mooie weer Daars hoort Marietje een deur slaan eu haastige schreden op de trap. Dat is Lena, die naar beneden gaat. Marietje luistert met een bonzend hartje, als deed ze iets wat niet mocht. Nu is 't al hiet zoo hee) vroeg meer, als ze nu eens waagde Even kijken, of Moeder soms al wakker is! Voorzichtig opent Marietje de verbindings deur naar de slaapkamer van haar ouders. Alles is daar nog in diepe rust. De zon zeeft Naar het Engels oh van DARLING< Bewerkt door G. H. J2? „Want je paarden, legde hij uit, „eten mij de ooren van het hoofd en ik dacht, dat 'ik ze evengoed wat gebruiken kon. Ik was ,dan ook juist op het punt er op naar het fort te gaan. Ik heb provisie noodig." „Het is maar goed, dat je het niet gedaan hebt!" bromde Laronde in zijn baard. „Je zou mij in elk geval in een moeilijke positie gebracht hebben1" De kolonist had niets gehoord of gezien van Rooien Jan of zijn metgezellen, doch hij dacht, dat de mannen voorgoed weg wa ren gegaan, daar hij al in een paar dagen geen rook boven het woud gezien had. La- ronde besloot nu zoo spoedig mogelijk naar zijn eigen blokhuis te gaan en reeds den volgenden dag trokken hij en Dick er heen. Zij bleven op hun hoede voor Indianen en nog meer voor de drie deugnieten, daar zij er nooit geheel zeker van konden zijn, dat 'zij niet plotseling uit een hinderlaag te voor schijn zouden springen. Zij hoorden of za gen echter niets verdachts. Dick was reeds heeiemaal aan het nieuwe leven gewend en verlangde vol ongeduld naar bet .werk, dat hem wachtte en hem in staat zou stellen, zijn moeder te laten over komen. Bij die gedachte kwamen hem haar lief gezicht en het visschersdorpje, waar zij woonde, voor oogen. Eén woord van La- ronde was echter voldoende om hem met hernieuwde belangstelling tot de werkelijk heid terug te doen keeren. De jager was vriendelijk en goed voor hem. Hij leerde hem alle mogelijke dingen, die hij maar bedenken kon, dat den jongen te pas zouden komen. Als juffrouw Blair haar jongen op dat oogenblik eens had kunnen zien, zou zij hem niet herkend hebben, zóó was hij ver* anderd sinds hij een paar maanden geleden Kimbora verlaten had. Hij was zelfs ge groeid. Het vrije leven ontwikkelde hem echter niet alleen lichamelijk, het bracht ook zijn beste eigenschappen naar voren; En terwijl Laronde hem gadesloeg, zei hij in zichzelf: „Vanaf onze kennismaking voelde ik mij tot hem aangetrokken, hoewel ik zelf niet weet waardoor. Wij zullen bij elkaar blijven en samen fortuin maken of samen overrom peld worden. Ik wilde wel, dat ik, zonder dat hij het wist, zijn moeder kon laten over komen. Maar neen dat zou niet goed zijn. Hij wil het natuurlijk liever zelf doen." Laronde en Dick, die op hun reis zoowel aan de Indianen als aan Rooien Jan ont komen waren, waren nu „thuis." Zij hadden verder geen avonturen beleefd en de jager had tegen Dick'gezegd, dat het heelhuids ontkomen aan twee zulke dreigende eevaren vooreerst voldoende was. Hij hoopte nu op eenige rust. Höofdstuk XI. En rust kreeg hij, al was het niet op de manier, die hij bedoelde. Of de lange ureD zonder het nemen van eenig voedsel, de op winding of misschien de omgeving der riviel hoe mooi zij dan ook was nadeelig voor zijn gezondheid geweest waren, is niel te zeggen. Maar hoe het zij, Laronde werd een paar dagen, nadat hij zijn blokhuis be reikt had, ziek. Dick had al opgemerkt, da/ hij niet zoo vrpolijk en opgewekt was als gedurende de reis. Hij sprak er echter nie' over. Op zekeren morgen, toen de jager als ge woonlijk wilde opstaan, kwam hij tot de ontdekking, dat hij moest blijven liggen en de zaken kalm opnemen. Hij verzocht Dick hem zoo spoedig mogelijk een kop thee te verschaffen, daarna zou hij opstaan. Het duurde echter nog heel wat dagen, eer hij hiertoe in staat was. Hij scheen koorts te hebben en hoewel hij meermalen beweerde, dat hij niet erg ziek was, scheen hij zich toch heel slap te voelen. Dick paste hem trouw op, maar had natuur lijk geen ondervinding, zoodat hij eenige weken, nadat Laronde ziek was geworden, heel dankbaar was, toen een oude jager hen) te hulp kwam. {Wordt vervolgd.}

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1923 | | pagina 14