ww<
VCDR DE J EUGD
IS!
in.8t iimitir sax
t IE-ID5CH DAGB1AD
INo. 29.
Zaterdag 21 Juli.
Anno 1923
ê^^j. 7. iL.° t 'A.* s tA.**JLt*Jkt- t 'JL' t «A»°As t »A? s sA°atij tA*A.' '-4? >>2^
Een Trouwe Vriend.
aa
Naar het Engelsch van F. COOMBE.
Vrij bewerkt door O. H.
|1)
Vervolg van Hoofdstuk IX.
Het viel Victor op dit oogenblik pas in.
,t hij vroeger of later geld noodig zou heb-
in. En nu had hij spijt, dat hij niet eerst
in paar boterhammen gegeten had. vóór
j\j veggcloopen was, want hij had ergcn
)nger. Maar hij zou er geen stilletjes mee
'bben willen nemen, zelfs al had hij er een
r kunnen bemachtigen. Het zou net zijn,
hij ze gestolen had.
Hij had den vreemden man eigenlijk wol
'at geld of een naar boterhammen kunnon
agen, maar nee. dat zou bedelen zijn.
ar had hij niet toe kunnen komen, zelfs
gaf hij zich voor een landlooper uit. Als
maar eenmaal ver genoeg weg was van
kenhoek, zou hij werk zoeken. Wat voor
rk Dit wist hij nietMisschien zou hij
:t als een arme jongen uit een boek luci-
of kleerhangers verkoopen.
'et was een lange weg en de modder
fakte" Het loópon vermoeiend. Victor voel-
zich diep ongelukkig en door iedereen
Irlaten. Daarbij begon zijn geweten te spre-
|n. Wat zou zijn vader zeggen, als hij wist.
It zijn zoon wegliep Had hij Vader niet
ins hooren zeggen, dat hij iets dergelijks
iel laf vond
Alleen de gedachte hieraan deed Victor
leds inéénkrimpen. Maar hij kon nu
et meer terug. Bovendien mocht hij im-
ers niet meer over het veld met de voetan-
Is en klemmen 1
Atie was een meisje ze zou het wel aan
dereen verteld hebben. Waarschijnlijk wist
inte Ada reeds alles, wat er de laatste da
rt voorgevallen was. Neen, hij kon niet
eer naar Berkenhoek terugkeeren. Wat
or ontberingen, moeilijkheden en ellende
misschien nog vóór hem lagen, hij zou ze
ker beter kunnen verdragen dan de ver-
jten. welke hij maar al te zeer verdiend
d 1 Dit maakte de domme jongen zichzelf
D minste wijs en zoo kwam het, dat hij
ieds verder van huis liep.
Eindelijk ontdekte hij den wegwijzer. Moe
hongerig als hij was stapte hij er op af.
Op één der houten armen slond Staver-
n aangegeven en Victor liep daarop in de
ede richting, een beetje trekkend met zijn
ie been, want zijn rechter voet deed hem
jijk pijn.
,0, zal ik er ooit komen begon hij zich
gstig af te vragen. „En als ik er niet
q, wat dan Zal ik aan den kant van den
l neervallen en er misschien dood gevon-
n worden- En zelfs, a 1 s ik er kom, weet
nog-niet tot wien ik mij om hulp moet
nden. O, mijn voet, mijn voet 1"
Natuurlijk kreeg hij hoe langer hoe meer
t van zijn voet. totdat de pijn eindelijk
dragelijk werd en hem bijna zijn honger
b' vergeten. Hii strompelde moeizaam
5rt, nu en dan even stilstaand en zich zelf
)rhoudend. dat hij bij de volgende bocht
.verden misschien zou zien liggen.
'elkens werd hij echter opnieuw teleurge-
d en moest hii zich nog verder voortslee-
ïindeliji: kon hij niet meer 1 Hij leunde
e&-een mijlpaal en er ontsnapte hem een
snik. Hij beet zich op de lippen om niet in
tranen uit te barsten.
„Ik heb het zelf gewild
mompelde hij, terwijl hij probeerde nieuwe
kracht uit deze gedachte te putten. „Ik
ik wil natuurlijk niet huilen, maar o, wat
moet ik doen
De zon stond nu al laag en nergens zag
hij nog iets, wat op een dorp geleek. Geen
vriendelijke, gastvrije wagen, waarvan de
voerman hem een plaatsje zou aanbieden,
kwam hem achteroü. Victor wilde niet rus
ten. al was hij nagenoeg geheel uitgeput.
Toen hii het zachte, malsche gras aan den
kant van den weg zag, kon hij de verleiding
echter geen weerstand bieden en strekte hij
zich er op uit.
Het gras trok echter vochtig op en hij kon
er dus niet blijven liggen. Zijn schoenen
o, waarom had hij daar niet eerder aan ge
dacht zijn schoenen en kousen trok hij
uit. Dat was een verlichting Victor stond
nu op en hing zijn laarzen, met de veters
aan elkaar vastgeknoopt, om zijn nek. Met
zijn kousen deed hij hetzelfde.
Het was een vreemde gewaarwording,
zonder kousen en schoenen te loopen
eigenlijk een heel onplezierige, en heel iets
anders dan op bloote voeten in zee of langs
het strand te loopen. De modder was wel
zacht, maar vreeselijk vuil en wat nog
erger was verraderlijk, want er lagen
scherpe steenen onder, die zijn onbeschermd
de voeten kwetsten.
Bovendien zou Victor het vreeselijk ge
vonden hebben, als hij in dezen toestand
iemand tegengekomen was. Gescheurde en
bemodderde kleeren vond hij niet erg, maar
op vuile, bloote voeten rond te loopen, kwam
hem vreeselijk voor.
Hij probeerde een eindje hard te loopen
ten einde Stavéren eerder te bereiken, maar
de modder spatte hem in het gezicht en hij
gaf zijn poging al heel spoedig op. En nu
zijn voeten minder pijnlijk waren, kwelde
de honger hem des te erger. Steeds meer ont
zonk hem de moed en hij vroeg zich af, of
Staveren eigenlijk wel bestond of niet
Eigenlijk kostte elke stap hem nieuwe in
spanning. Hij lette nu niet meer op bochten
in den weg en het was met een flauwen uit
roep van vreugde, dat hij eindelijk een huis
je zag. Het stond links" van den weg er was
daar waarschijnlijk een tol geweest. Wat
verder rechts was een vijver en stonden
meer huisjes.
Staverden eindelijk Maar Victor was te
uitgeput om vlugger te loopen. Ook schaam
de hij zich over zijn bloote voeten en toch
had hij den moed niet om zijn kousen en
schoenen weer aan te trekken. Hij sleepte
zich voort in de hoop in het kleine huisje
rust en voedsel te zullen vinden.
Zonder zich ook maar één oogenblik te
bedenken, klopte hij aan de deur. Deze werd
open gedaan door een knorrig uitziende
vrouw.
„Wat moet je vroeg zij kortaf.
„Wat eten en een stoel alstublieft", ant
woordde Victor.
Het kwam heelemaal niet in hem op, dat
zijn verzoek hem wel eens geweigerd zou
kunnen worden. En terwijl de vrouw hem
de deur voor den neus wilde dichtdoen, zei
hij nog
„O, maar ik wil er wel voor werken, als
ik -uitgerust ben heusch, dat wil ik wel I"
„Zoo, zoo zei de vrouw. „Maar wij her
bergen hier geen landloopers
En de deur ging weer dicht.
„Nu ben ik dus een echte landlooper^
dacht Victor.
Met moeite strompelde hij verder. Het be
gon al donker te worden en er kwam wind
opzetten. Het blies koud door zijn dunne,
vochtige kleeren en om zijn bloote beenen
heen. Hij voelde zich diep, diep ongelukkig.
Een groot meisje met een kind van onge
veer twee jaar aan de hand kwam hem te
gen. Hij zag haar nauwelijks, vóór hij haar
met een vriendelijke stem tegen het kleintje
Koorde zeggen
„Groote zus zal je naar huis dragen."
Vic keek haar smeekend aan en vroeg
„Wil je mij meenemen Ik ben zoo vree
selijk moe en heb zoo'n honger. Ik heb hee
lemaal geen geld. Toe, doe het maar 1"
Maar het meisje keek hem aarzelend aan,
schudde het hoofd en antwoordde
„Dat durf ik niet. Vader en Moeder zou
den het zeker niet goed vinden."
Victor was te uitgeput om nog verder aan
te dringen. Hij moest dus ergens anders om
een rustplaats en een stukje brood vragen.
Hij had een gevoel, alsof hij elk oogenblik
in elkaar zou zakken, misschien wel om
nooit weer op te staan.
Nu was hij hij een snoepwinkeltje geko
men. Er was een stoep van zes of zeven tre
den vóór en Victor kon den moed niet vinden
deze op te strompelen om misschien niets
anders dan een hard woord te krijgen.
Hij wist niet. hoeveel huisjes hij nu voor
bijging zonder er om hulp te vragen. Het
scheen minder inspannend te zijn maar te
blijven doorloopen dan stil te staan en zich
daarna opnieuw in beweging te zetten. Hij
herinnerde zich eens gehoord te hebben,
dat dit met trekpaarden ook het geval was
en zij er soms dood bij neervielen. Zou dat
ook hem boven het hoofd hangen Eens
bleef hij bij een deur stilstaan, waar een
vrouw de kruimels uit een tafellaken schud
de. Hoewel hij niets vroeg, zei zij, dat ze
niets gaf. Hij moest dus weer verder.
Toen liep hij regelrecht in den muil van
den leeuw. En dit was eigenlijk nog een ge
luk voor hem.
Het was zoo'n vriendelijk, aardig huisje,
dat het hem scheen uit te noodigen. Er hing
een koperen klopper aan de deur en Victor;
besloot een laatste poging aan te wenden.
Toen een vrouw de deur open deed, nam
hij beleefd zijn pet af en vroeg
„Hebt u alstublieft iets voor mij te eten
En mag ik hier even komen uitrusten Ik
heb wil geen geld, maar
De vrouw, die den jongen verbaasd aan-,
keek, viel hem in de.rede en zei
„Nee, nee, daar kan niets van inkomen f
Je klopt bij het verkeerde adres aan, jon
gen. Je bent hier bij den veldwachter. Maar
je schijnt nette manieren te hebben en je
zult er misschien genadig afkomen. Hier
Jan, Ja-an I Kom eens 1"
Victor was met stomheid geslagen. De
ernstige gevolgen, welke zijn vergissing had,
drongen slechts langzaam tot hem door. Het
denkbeeld van te ontvluchten was te dwaas
om ook maar één oogenblik overwogen te
worden. Eerder dacht hij
„Het ergste, wat mij overkomen kan is,
dat ze mij opsluiten en dat, beteekent ten
minste .rust en eten.'2-