De beste rijkdom. ANEKDOTES. Niet boos kijken. CORRESPONDENTIE. FEUILLETON. Ver over de Zee. f wat zij doen kon, was hem zoo lang mogelijk met haar blik volgen. Nu liep hij bedaarder en Hector was bij hem. Dit was alles, wat zij ontdekken kon. Haar lessen waren op eens vergeten. Wan neer zou Yic terugkomen 1 Was het eigen lijk niet vreeselijk onaardig van hem, dat hij haar alleen thuis Jiet, nu het opnieuw droog was geworden Z:j besloot den tuin iD te gaan en zou daar op haar broertje wachten. Stellig waa -hij weer goede vrienden met de jongens en had hij met één hunner afgesproken een eindje om te loopen. In zijn haast had hij 'natuurlijk heelemaal vergeten haar dit te .zeggen. Even ging Atie naar de speelkamer om er haar bal te halen. Zij zag dadelijk dat Vic tor daar geweest was, want zijn boeken- jtasch lag op tafel. Maar wat was dat 1 Er lag een briefje naast. Atie trad naderbij en zag er ,,Voor Atie" *>p staan. Zij nam het op, maakto het open en vroeg zich af, wat er in zou kunnen staan. In het volgend oogenblik las zij "Liefste Aat, Pim Boutens wil de vijf gulden niet aannemen, maar beeft mij 'den rug toegekeerd. Vandaag is nog vreeselijker ian gisteren. Ik houd het niet langer uit 'en loop weg. Vraag Tante, ot ze mij alles Vergeven wil, maar laat mij alsjebieft niet zoeken. Hartelijk gegroet door Je Vic." Nauwelijks had Atie deze enkele regels gelezén, of zij wist, wat haar te doen stond haar broertje moest teruggehaald worden, al wilde hij dit dan ook niet. Zij wist wel ken kant "hij uitgegaan was en dat hij al heel gauw langzamer was gaan loopen. Vlug trok zij haar laarzen aan, zich natuurlijk den tijd niet gunnend om haar vetèrs netjes in te stoppen. En het eerste het beste hoofd deksel, dat onder haar bereik was: een oude pet Van Victor grijpend, rende zij het huis uit, dwars Over het natte grasperk, in de richting, welke Victor zoo even ipgeslageii: was. (Wordt vervolgd). Een der beroemde zeven wijzen van oud- Griekenland, Bias genaamd, bevond zich eens op een zeereis en keerde naar zijn vaderland terug. Daar de wijze Bias er armoedig uitzag en weinig geld bezat, moest i hij zich met een slechte plaats op het schip tevredenstellen, kreeg hij slechter eten en werd hij met minder onderscheiding behan deld dan de andere passagiers, rijke koop lui, die met minachting op den kalen reis gezel neerzagen. Plotseling stak er echter een hevige storm ophet schip dreigde te zinken en ieder haastte zich, zijn kostbaarheden en geld, zoo goed als het ging, in veiligheid te brengen. Alleen Bias deed geen moeite; hij gaf het weinige, dat hij bij zich had, kalm aan de woedende zee prijs. ,,'k Draag mijn geheelen rijkdom bij mij", zei hij tot verbazing der overigen, die hem voor zeer arm gehouden hadden, ,,en geen schipbreuk is in staat me die© te ontne men." Spoedig begrepen echter allen, wat hij daarmee had willen zeggen, want nadat passagiers en bemanning in de booten ge vlucht ware©, om hun leven te redden, za gen zij zich genoodzaakt, alles overboord te werpen, wat te zwaar was, en mochten zij ten slotte nog blij zijn, dat zij met en kele kleedingstukken aan, al zwemmende de kust konden bereiken. Zonder eenig geld zagen zij zich in hét vreemde land genoodzaakt, vreemde men- schen om hulp te vragen, met uitzondering van Bias, die dit niet ©oodig had om in het leven te blijven. Hij wendde zijn kennis en geleerdheid aan, gaf onderwijs en ondersteunde zijn vroeger zoo rijke en trotsclie reisgenooten nog door hetgeen hij verdiende, terwijl zij van hun geld beroofd, zich niet wisten te helpen. Niét te overblnffen. Arts „Gij moet meer beweging nemen." Patiënt „Dat kan niet, ik ben een hard- tooper". Arts „Dan moet ge nog veel harder loo- 5 pen". Ingezonden door Rika de Heyder. Kleine Jan tot zijn moeder, die overal naar het kleine Elsje zoekt. „Och Mama, zoek toch niet langer, als de meid morgen den boel opruimt, zal ze Elsje wel vinden. Ingezonden door Marietje èn Stientje Erkelens. J v/* „Vertel eens Piet, hoeveel is 4 en 3? „Maar mijn b^gte jongen, denk nu toch eens even na. Ik geef je eerst 4 duiven en dan later nog eens 3. Hoeveel duiven zou je dan hebben?" „8." „Wel, domme jongen, hoe kom je er bij?" „Wel, ik heb zelf al 1 duif." Ingezonden door Haziena Voorbij. i Betsie was met haar moeder in de stad.* Ze komen langs een bioscoop, waar een bord vermeldde: „Kinderen half geld." „0 Maatje," zei Betsie, „laten we naar binnen gaan en een broertje *oopen; nu ze zoo goedkoop zijn." Waarom kijk je nu zoo boos? Heb je zoo'n verdriet? Zooveel speélgoed heb je, zeg, En bevalt dat niet 1 Kijk eens naar de bloemetjes Ginder in de wei. rAl die mooie kleuren, zeg. Maakt je dat niet blij 1 Al die wolkjes, donzig wit, Die daar zoetjes aan Drijven heel hoog bpven je, Stil maar langs je gaan. En die boomen, hoog en groen Wuiven je een groet; 't Windje streelt je wangetjes, Doet je dat niet goed 1 En dan 't stralend zonnetje, Dat maar telkens wacht, Tot mijn dom klein kleutertje Vriend'lijk kijkt en lacht. TRUUS SALOMONS. Ziezoo, hier zijn de beloofde prijsraad-' seis, die ik voor jullie in elkaar zette. Het is nu weer eens echt raden en zoeken, en ik geloof en hoop dat jullie ze prettig zult vinden, eji er niet bij zult zuchten, want het zijn allemaal namen en woorden die jullie best kent. Nu geen verwarring hoor dat je alle vier de raadsels gaat oplossen, de grootere 2 en de kleineren 2, en ik hefc bij alle raadsels uitvoerig en duidelijk uit gelegd wat jullie moeten zoeken, zoodaf iedereen Wrede*» kan zijn. Verder heb -ik het prettige nieuwtje, dat. jk niet vier maar acht prijzen mag verloten, dus ik mag acht kinderen gelukkig maken. Zorgt er allen voor dat de brieven goed bijtijds bezorgd worden, niet tot het laatste oogenblikje wachten en ook alsjeblieft géén brieven zonder onderteekening, dat vind ik toch altijd zóó vervelend, want hoe kan ik die nu laten meeloten. Verscheidene kinderen hebben een bloe metje in den brief gesloten, aardig idee, 1 Naar het EngelscH va© DARLING. Bewerkt door C. HL JO) r Dit alles ging 'door Dick's brein, terwijl zij in den benauwden rook voortkropen en hij was er niet bepaald rouwig om, toen Laronde eindelijk zei, dat het grootste ge vaar voorbij was. Doch zelfs nu was die veiligheid nog .maar betrekkelijk. Zij liepen namelijk nog gevaar dood geschoten te worden, zoodra zij kuchten of niesten, iets wat Dick door den rook verscheiden malen slechts met 'bijna bovenmenschelijke inspanning had we ten in te houden. Zij waren nu den kant weer uitgegaan, dien zij afgekomen waren en moesten, wilden zij hun reis vervqlgen, voorbij de drie mannen, iets wat zij voor lopig natuurlijk niet durfden wagen. Het eenige wat zij konden doen, zei La- ronde, was naar den oever der rivier terug e keeren. Daar woonde een man, dien hij kende en die de paarden wel gedurende kor den tijd zou willen ver2torgen, doch die hun geen onderdak zou durven aanbieden. Ze wilden daarom een boot van hem huren daarin verscheiden dagen op de rivier drijven, om zoodra de drie mannen het ver volgen van hun prooi opgegeven zouden hebben, weer terug te keeren. Dit plan brachten zij ten uitvoer. Zij be gonnen met de paarden zoo dicht mogelijk lang de rivier te leiden om minder kans te loopen gehoord té^-worden. Het was maar goed voor Dick, dat hij door de opwinding zijn honger geheel ver gat. want zij hadden na twaalf uur 's mid dags niets meer gegeten en het liep nu tegen middernacht. Na eenigen tijd naast hun paarden voort- geloop en te hebben, zei Laronde, dat zij wel weer konden opstijgen en binnen een uur bereikten zij nu het blokhuis aan de rivier. Enkele oogenblikken brachtén den eigenaar er van op de hoogte, in het vol gend oogenblik hielp hij den vermoeiden Teizigers hun uitgeputte paarden van hun zadels te ontdoen, waarop hij de dieren naar een afgetimmerd gedeelte bracht. De man ried LaroncHf aan onmiddellijk in de boot te stappen, daar Rooie Jan, in dien hij de voetstappen van den jager zag, hem stellig reeds vroeg in den morgen zou trachten op te sporen. I© dit geval viel er dus geen tijd te verliezen. De boot was uitstekend in orde en al heel apoedig stapten Laronde en Dick er in, zoo dat de jongen weer iets geheel nieuws ging ondervinden. Zij probeerden wat te eten, doch Dick was over zijn eetlust heen en zijn vermoeide oogen wilden den slaap maar niet vatten. Telkens als hij ze even gesloten had, schrikte een visioen .van Indianen hem angstig op. Verscheidene keeren zat hij rechtop en verbeeldde hij zich hun donkere gestalten op den oever te onderscheiden. Laronde stelde hem echter gerust en ried hem aan te gaan slapen, nu hij daartoe in de gelegenheid was. HOOFDSTUK IX. Toen Dick den volgenden morgen in de boot wakker werd, voelde hij zich veel meer in zijn element, dan hij tot nu toe in La ronde's gezelschap gedaan had. Dit kwam natuurlijk, doordat hij de zoon va© een vis- scher en in de nabijheid van het water op- gegToeid was. De jager begreep dit onmid dellijk en liet de zorg voor de boot aan hem over, terwijl hijzelf het ontbijt begon klaar te maken. ,,En een flink ontbijt zal het wezen 1" zei hij. „Om je de waarheid te zeggen, Dick, heb ik een gevoel, alsof ik in drie of vier dagen niet gegeten beb. Die dolle rit heeft me heelemaal uitgehongerd." Met Dick was het al even zoo gesteld. „Ik heb een honger als een wolf!" zei hij lachend. Toe© zij klaar waren met ontbijten zoo heel gauw was dat echter niet leunde Laronde achterover, trok zijn hoed over de oogen en scheen ernstig over het een of ander na.te-.denken. (Wferift wrTug^aX

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1923 | | pagina 12