FEUILLETON. Ver over de Zee. het drukpersje ook had willen koopen, maar het niet vóór Zaterdag had kunnen betalen, eens vroeg het van mij over te nemen? Dat zou een uitkomst zijn!" En er kwam weer iets van de oude vroolijkheid op het ge zicht van Victor. .„Zeg Jaap," begon hij tegen den jongen, die vlak bij hem stond, „wil jij misschien het drukpersje van mij koopen?" In gespannen verwachting keek hij zijn schoolkameraad aan. „Nee, nou niet meer!" luidde het ant woord. ,,'k Heb me bedacht." Dus ook dat gelukte niet. Hulpeloos keek Victor om zich heen. Kon niemand hem dan helpen? Daar kwam Pim Bouters wat dichter bij. Zou die een uitweg weten? Maar.... al ging de heele wereld op zijn kop staan, hulp van Pim aannemen, van Pim, dien hij zoo, leelijk behandeld had, dat ging heele- maal niet. Pim trok Vic aan zijn mouw, nam hem mee naar een rustig plekje en'^ei: ,,'k Vind 't een geraeene streek van je, Vic 'k had 't nooit van je gedachtI" „Ik wilde je de vijf gulden eerlijk terug geven," fluisterde Vic. „Ja, dat zal well Dan had je dat gisteren wel gedaan of anders van morgen dadelijk. Nee hoor, dat geloof ik niet. Een dief is niets beter dan jij!" Op dit oogenblik kwam Leo de Weve voor bij, een jongen, aan wien iedereen het land had, omdat hij er altijd op uit was, ruzie te maken. Hij had de laatste woorden maar al te duidelijk verstaan. Pim liet Vic aan zijn lot over en zweeg tegen de anderen over de zaak. Maar Leo stond weldra met een groep jongens in druk gesprek. Vic, die deed, alsof hij nog een les inkeek, zag allen zijn kant uit kijken. O, ze wisten het nu zeker allemaal. Hij had wel in den gtond willen zinken van schaamte en el lénde! Daar ging de schoolbel en terwijl hij het gebouw binnenging, hoorde hij verscheiden stemmen zeggen: „Dief!" „Oplichter!" „Boef!". -V' „Bedrieger!" „We zullen hem dood verklaren!" Dit "laatste was wel het allerergste: Vic de populaire Vic, dien iedereen om zijn vroolijkheid en grappen gaarne mocht lij den, werd „dood-verklaard," dat wil zeg gen, niemand bemoeide zich met hern, allen deden eenvoudig, alsof hij niet bestond. In de les ging het dien morgen nog slech ter dan het gewoonlijk het geval was. Daar de onderwijzers echter begrepen, dat de jon gens na de sportwedstrijden niet veel had den kunnen werken en bovendien stellig nog vermoeid waren van de inspanning, zagen zij heel wat door de vingers en zelfs Vic kwam er zonder straf af. De jongens, die ver van school woonden en tot hen behoorde ook Vic -bleven altijd over. Vic had verbazend het land: niemand zei een woord- tegen hem en 't was net, alsof hij voor geen van allen bestond. Daar kwam Lane aan. Lane, zijn vriend, met wien wellicht te praten viel en dien hij het geval eerlijk zou opbiechten. Lane was een geschikte baas en zou hem stellig ge- lóoven. Vic ging naar hem toe en begon: „Hallo, Lane! Ik wou...." Maar tot Victor's onbeschrijfelijke ver bazing en vernedering draaide Lane hem den rug toe en liep'hij rustig door, alsof hij niets gehoord had. Vic's oogen werden vochtig en hij zag alle jongens door een waas heen. Hij beet zich op de lippen om niet in tranen uit te barsten. Hij voelde zich diep, diep ongelukkig! (Wordt vervolgd.) Hoe de Hoos Dorens kreeg. Een legende uit het Oosten. „Heel, heel lang geleden bezat de roos geen dorens," zeggen de wijze menschen in het Oosten, „en de wilde roos, die ook zon der dorens was, geurde zóó heerlijk en was zóó heel groot en schoon, dat zij zelfs de tuinen der vorsten sierde." Doch vele jaren later kregen alle rozen scherpe dorens* En hoe dit nu gebeurde, vertelt deze legende: In Bagdad woonde eens een prinses. Zij woonde daar in een prachtig paleis, dat om geven was door een tuin, waarin de schoon ste rozen bloeiden van allerlei grootte, kleur en soort. lederen dag bracht de prin ses dan ook eenige uren door met het be wonderen der prachtige, fijn-geurende bloe men, waarvan zij nimmer een plukte, bang als zij was, een van haar lievelingen pijn te doen. Zoo bleef het, totdat de prinses oud werd en stierf. Toert kwam haar zoon met zijn vrouw en kinderen het paleis bewonen, en omdat de oude prinses dit zoo bevolen had, vóór dat zij stierf, bleef alles zooals het was en zoo ook de rozentuin. Nu had de zoon der prinses een doch tertje, een twaalfjarig kind vol nukken en grillen, dat door haar ouders werd verwend en door haar broertjes werd ontzien, omdat het 't eenige meisje was en daarbij wat heel fijn en teer. lederen dag mocht zij met haar broertjes in den rozentuin spelen, doch 't was hun allen streng verboden, om een der rozen af le plukken. „Omdat dit die arme, lieve grootmoeder, die zooveel van de ro zen hield, heel veel verdriet zou doen, zelfs nu ze gestorven was," had de prins tot zijn kinderen gezegd. Tot nu toe hadden dan ook de kinderen geen der rozen aangeraakt. Maar op zeke ren dag.liep het verwende meisje, in een bijzondér booze bui, alleen naar den tuin, rukte woest een paar der schoonste rozen af en begon die, alleen uit vernielzucht, te ontbladeren. En toen zij nu de fijne, teere rozenblaadjes overal had neergestrooid, wierp zij het hart der roos op den grond en vertrapte dit onder haar voetjes. Juist toen Ze dit deed, kwam een oude man voorbij, 't Was een der trouwste bedienden van de 'overledene prinses geweest. En omdat hij nu al zoo heel oud was, durfde hij tot het kleinkind zijner gestorven meesteres zeg gen: „Foei, hoe stout zijt ge toch, prin sesje! Hoé kunt ge die prachtige rozen, die eens de lievelingen van uw grootmoeder waren, zóó wreed mishandelen!" „Ik zal doen, zooals ik wil," snauwde het prinsesje en zij trok een tak van één der rozenstruiken af en sloeg daarmee den ouden man in 't gelaat. De grijsaard zei niets meer, hij veegde alleen met zijn hand over de bloedige streep, die de tak op zijn wang had achtergelaten, en ging toen den tuin uit. 't Ondeugende meisje keek hem lachend na, en rukte daarna weer een paar rozer af, die ze even wreed mishandelde als de vorigen. Dit en ook al het andere, wat er was voorgevallen, had de fee der rozen,ge zien. Ze was heel bedroefd over het lot van haar arme, vertrapte kinderen, en heel boos op het prinsesje, zóó boos, dat zij er over dacht het meisje streng voor haar wreed heid te straffen. En nog dienzelfden nacht, toen het wreede meisje rustig op haar don zen bedje lag en misschien weer andere booze dingen bedacht, kwam de rozenfee opnieuw in den tuin en begon daar haar geheimzinnig werk. „Mijn lieve rozen-kinderen," zei de fee, toen het werk was afgeloopen, „nu zult ge u voortaan tegen het wreede meisje kun nen verdedigen. Prikt en steekt haar met uw wapens, de dorens die ik u dezen nacht gaf, wanneer zij u weer zal pijnigen door uw blaadjes uit te rukken, of te mishande len door uw hartjes onder haar voeten te vertrappen. Ja, zelfs als zij u afplukt moet ge u verdedigen Nóg meer sprak de fee der rozen dien nacht tot haar kinderen, en eerst toen de dag aanbrak, verliet zij den rozentuin. Dien morgen liep het prinsesje weer mei wreede plannen naar de rozen. „Als nu die oude man hier komt, dan zal ik hem too- J Naar het Engelsch van DARLING. y Bewerkt door G. H. 91 Hoofdstuk VIII. Laronde trok Dick aan zijn arm, terwijl «de mannen voortgingen met luid te praten. De jongen begreep onmiddellijk, dat h:j geen kik mocht geven. Hij bewoog dan ook geen lid en durfde bijna geen adem halen. Het was een geluk voor de beide reizi gers, dat het knetteren van het vunr den ■drie deugnieten hun nabijheid niet verried. «Een gevoel van groot© dankbaarheid ver vulde Laronde, want als zij niet zoo gega- (loppéerd hadden om den Sioux te ontloo- pen, zouden zij zeker niet vóór den volgen den dag op dit punt geweest zijn. Zoo kwam het ook, dat de drie mannen zonder •eenige voorzorgsmaatregelen genomen te hebben met luider stem hun plannen be spraken. Het feit, dat zij een vuur hadden ontstoken, bewees bovendien, dat zij niet op de hoogte waren van den nitval der In dianen. Laronde was er zich volkomen van be wust, dat zijn leven gedurende zijn eenzame reizen aan een zijden draad hing, maar hij was er van overtuigd, dat hem meer gevaar 1 fceigde yan den kant yan enkele Slanken dan van alle vijandelijke Indianen tezamen. Hij stond algemeen bekend als een uitste kend jager, die beladen met huiden van zijn jaarlijksche expedities terugkeerde en daar voor groot© sommen geld betaald kreeg. Ook dit keer had hij weer heel wat geld bij zich, want hij was den vorigen winter buitenge woon gelukkig geweest. En terwijl de duisternis om hem heen inviel en hij nog steeds aandachtig luisterde naar de stemmen om het vuur, begon hij er over na te denken, hoe hij zichzelf, Dick en de paarden zou kunnen redden. Hij be merkte spoedig, dat de drie mannen het onderling oneens waren over de beste ma nier om hem gevangen te nemen. Hij hoorde echter genoeg om zekerheid te hebben, dat zij vóór den volgenden dag niets zouden beginnen. Zij waren blijkbaar geheel van zijn doen en laten op de hoogte en toen degene, die de aanvoerder bleek te zijn, eindelijk het gezicht naar den kant van La ronde wendde, zag de laatste, dat het ,,Rooie Jan" was. Zijn roode haar had hem verraden Toen Dick bemerkte, dat het gesprek óver andere onderwerpen voortgezet werd, begreep hij niet, waarom <le jager niet on middellijk door te vluchten aan het gevaar trachtte te ontsnappen. Laronde wist echter den geschikten tijd daartoe af te wachen. Gedurende het halve uur, dat zij de mannen beluisterd hadden, was het vuur allengs verflauwd. Hij Wachtte er nu slechts op, dat het knetteren van nieuw hout het geritsel Y&n hun wegkruipen onhoorbaar zou maken. Laronde had niet gedurende vijftien jaar in de wildernis gereisd en gejaagd zonder geleerd te hebben de geringste kleinigheid onmiddellijk op te merken. In dit geval had hij gezien, dat in de onmiddellijke nabijheid van het vuur nog genoeg hout lag om het geruimen tijd aan te houden, zoodat de mannen niet behoefden op te staan om hout te halen, waarbij zij alle kans zouden loo- pen ontdekt te worden. Hij en Dick wachtten zoo geduldig, als zij daartoe in staat waren, het oogenblik af, waarop eindelijk nieuwe takken op het vuur geworpen werden en het uit alle macht knet terde. Nu, Dick!" fluisterde Laronde en de twee ondernamen hun gevaarvollen tocht, want Dick begreep in dit oogenblik even goed als de jager dit deed, dat, mochten zij ontdekt worden, zij e<r niet levend zouv den afkomen. Alles bij elkaar genomen was Dick's eer ste kennismaking met het nieuwe leven niet zóó rooskleurig, als hij zich had voorge steld en hij moest onwillekeurig denken aan de woorden van zijn moeder: ,,Het land, waar niets anders zijn dan Indianen, bran den en verkoolde boomenZoo heel ver was zij toch iet van de waarheid af ge weest Wel is waar had hij nog niet met al deze dingen kennis gemaakt, maar dit avontuur had hij zich toch niet voorgesteld te zullen beleven. (WonUyeryoIzdji

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1923 | | pagina 16