v<
1
OOR Dl
Ji-IDSCH
- J DJGI
DAGBLAD
Dj
I
No. 26.
Zaterdag 30 Juni.
mm
i! i tê«>< i i>ui ijiitiij.iiiii gt»*>»j»>*»ii,M
Een Trouwe Vriend.
f I i i *i i f ï'S ?i
I A t 1
Naar het Engelsch van F. COOMBE.
Vrij bewerkt door G. H<
Hoofdstuk VII.
Een Moeilijke Dag.
Tante Ada prevelde iets over bescheiden
heid en gewonden trots en Atie keek teleur
gesteld, al vond zij bet gewichtig het post
zegelalbum voor haar broertje te dragen.
Onderweg kwam Pim Boutens, de lange
jongen, die Victor in den cricketwedstrijd
verslagen had,, op hem af, trok hem aan zijn
arm en zei iets tegen hem. Vic rukte zich
los, mompelde iets onverstaanbaars en liep
door. Tante Ada, die juist den anderen kant
uitkeek, scheen dit kleine voorval niet be
merkt te hebben en Atie, die het niet ont
gaan was, sprak er niet over.
Bij het hek van Berkenhoek kwam Hec
tor de familie tegemoet springen en Atie,
'wier gezichtje nog ernstig stond, was op het
punt met den trouwen vriend om het hardst
naar huis te draven, zooals zij en Victor dit
gewoon waren te doen.
„Je zult wel moe zijn, Vic, doe dus maar
niet mee", zei zij tegen haar broertje.
„Hol zoo hard je wiltik ben 't niet van
plan I" luidde het onvriendelijk antwoord.
Maar Atie had eigenlijk niet veel lust om
te hollen. Kalm liep zij daarom met Hector
vooruit, terwijl zij haar hand op zijn groo-
ten kop legde. Zach praatte zij tegen hem.
Zij zocht troost bij haar trouwen vriend en
hoopte, dat hij haar als altijd begrijpen zou.
„Och, och I" zei zij tegen hem, „zal Vic
tor zoo blijven Waarom trekt hij het zich
toch zoo vreeselijk aan Anderen zouden
het niet als een vernedering opvatten, maar
Vic doet dat wel. Hij had zoo vast op een
eersten prijs gerekend en het is dus een
echte tegenvaller voor hem. Maar verschei
den jongens waren ouder en grooter dan hij.
Dat maakt natuurlijk een heel verschil Ik
'geloof stellig, dat Tante Ada denkt, dat hij
.alleen maar moe is en hem anders niets hin
dert. Het is vreeselijk jammer voor hem,
Hekkie, maar ik hoop toch, dat hij heel
gauw weer vroolijk kijken zal."
Hector kwispelde met' zijn staart, als
scheen hij te willen zeggen
„Ja vrouwtje, zóó erg vind ik het ook
niet I"
Vóór de kinderen dien avond naar bed
gingen, sloeg Atie haar arm om Victor's
hals en fluisterde hem in het oor
„Vic je beloofde mij den rijksdaalder
dadelijk na de wedstrijden terug te geven,
maar kun je het nu toch doen, nu je geen
prijs in geld gewonnen hebt Ik ik heb
anders wel geduld. Daarover tob je toch
'niet
i „Och welnee Ik had eigenlijk niet ge-
dacht, Atie, dat je mij er zoo gauw aan her
inneren zou. Ik zal je wel nooit weer iets te
leen vragen, hoor I"
De woorden kwamen er boos uit, al
meende Victor dit eigenlijk niet, want hij
had werkelijk het land, dat hij Atie den
rijksdaalder niet terug kon geven.
Alleen wilde hij dit niet toonen en terwijl
hij zich heel onverschillig voordeed, dacht
hij er toch voortdurend aan, hoe deze zaak
ooit in orde zou komen.
In geen geval wilde hij zijn zusje er in
laten vliegen, maar toch durfde hij Atie
niet één der twee rijksdaalders mee te ge
ven, die hij wel gekregen had, doch die niet
voor hem bestemd waren geweest. Atie
die immers maar al te goed wist, dat hij
den cricketwedstrijd verloren had, zou na
tuurlijk vragen, waar hij nu op eens dat geld
vandaan haalde en hij zou het haar voor
niets ter wereld hebben willen vertellen, vast
overtuigd, dat zijn zusje hem zeggen zou het
geld aan Pim Bouters, wien het toekwam,
te geven.
Om zijn verlegenheid tegenover zijn zusje
te verbergen, gaf hij haar onaangename ant
woorden, die de zaak natuurlijk niet beter
maakten.
Atie keek bedroefd. Had zij eigenlijk niet
om den rijksdaalder moeten vragen en zou'
Vic haar dien wel teruggegeven hebben, ook
nu bij den cricketwedstrijd, den eenigen im
mers- waarvoor een prijs in geld uit geloofd
was, verloren had? Zij wist het werkelijk
niet. Och, wat kon haar eigenlijk dat geld
schelen, als Vic maar niet zoo vreemd waS!
Verbeeldde zij het zich, of durfde hij haar
eigenlijk niet goed aankijken? Hij zou hem
zijn onschuld maar kwijtschelden, dan zou
alles wel weer goed worden. Vooreerst wa-
er geen verjaardagen en had zij het geld uit
haar spaarpot toch niet noodig.
„Vic," begon zij even later weer, „je hoeft
mij het geld heusch niet terug te geven."
Vic keek zijn zusje onderzoekend aan.
Meende zij dit werkelijk? Maar nee, hij kon
die schuld niet op zich laten zitten. Dat zou
een laagheid zijn, vooral tegenover Atie, die
steeds alles voor hem overhad. Wat m o e s t
hij doen? O, hij voelde zich diep ongelukkig.
Hij ging maar vroeg naar bed, voorgevende,
dat hij moe was van de wedstrijden.
Hij voelde zich echter veel te ongelukkig
om den slaap te kunnen vatten. Ónrustig
woelde hij heen en weer, slechts vervuld van
dat ééne en nergens een uitweg ziende totdat
het hem plotseling inviel, dat hij Robbers
misschien met den motor van zijn meccano
doos of één van zijn andere schatten tevre
den zou kunnen stellen. Hij zou dan den
rijksdaalder teruggeven, dien aan Atie geven
enmoest hij de vijf gulden eigenlijk niet
aan Pim Bouters ter hand stellen, wien ze
eerlijk toekwamen? Steeds zag hij in ge
dachten den verwijtenden blik, waarmee
Pim hem dien middag had aangekeken. Was
was hij eigenlijk geen dief, als hij het geld
hield?
Hij kende Pim genoeg om te weten, dat
deze zich niet, bij den directeur beklagen
zou, maar.veranderde dat eigenlijk iets
aan de zaak? Was hij, Vic. daardoor soms
vrij te plijten? O.had hij dat drukpersje
maar nooit van Robbers gekocht!
Als hij Robbers eens vroeg, het persje te
rug te willen nemen? Maar nee, dó.t zou deze
stellig niet doen. Robbers had er de aardig
heid al weer af en hij had immers geld noo
dig. Zou zou hij er dan .wel iets anders
voor willen aannemen? Vic betwijfelde het,
maar.hij moest het probeeren. A 1 s het
gelukte, zou alles zich nog ten goede schik
ken, alzag hij erg tegen het oogënblik op,
waarop hij Pim de twee rijksdaalders zou
teruggeven. Vic wilde echter niet langer wei
felen. Hij moest er door heen. Zijn besluit
stond vast. Als Robbers nu inaar wilde mee
werken, want daarvan hing, zooals de zaken
nu stonden, alles af!
Eindelijk viel Victor in slaap, maar hij
sliep verre van rustig. Allerlei verwarde
droomen kwamen hem storen: hij droom<Jek
dat Tante Ada met hem om het hardst liep
en dat mijnheer Gibbon hem in tegenwoor
digheid van alle jongens voor „dief!" uit
maakte en hem van school stuurde.
Toen hij na een heel onverkwikkelijker
nacht vroeg wakker werd, kleedde hij zich
haastig aan, sloop naar de speelkamer,
zocht eenige zijner mee6t dierbare schatten,
waaronder de motor van de meccano-doos
en stak een en ander in zijn zakken en
tusschen zijn goed, vurig hopende, dat Rob
bers hier iets uit zou willen kiezen en den
rijksdaalder teruggeven. Maar steeds stak de
twijfel opnieuw in Vic op, of Robbers dit
wel zou willen doen. Robbers had immers
geld noodig! O, als hij het niet deed, dan,
jawat dan
Toen Vic eindelijk klaar was, zag hij er
uit als een gestopte worst: in zijn zakken
en tusschen zijn goed, ja overal had hij de
voorwerpen verborgen, waarmede hij Rob
bers hoopte te overreden hem het bewuste
géld terug te geven. Het drukpersje had hij
er ook maar bij gedaan. Als hij niet zoo in
spanning verkeerd had, zou hij zeker in
lachen zijn uitgebarsten, toen hij toevallig
in den spiegel keek. Wat zag hij er uit! Nu
was echter zijn eenige zorg: ongezien uit
het. huis te" sluipen.
Daar het nog vroeg was en Tante Ada en
Atie nog sliepen, Mina een paar dagen uit
was en Anna in de keuken vertoefde, ge
lukte hem dit. Voorzichtig keek hij om een
hoekje'der eetkamer, waarvan de deur aan
stond en daar er niemand in het vertrek was
ging hij er haastig binnen, greep een kadetje
van den broodbak en maakte zich daarmee
uit de voeten.
Daar het nog te vroeg was om naar school
te gaan, ging hij, zoodra Berkenhoek een
flink eind achter hem lag, aan den kant van
den weg zitten. Heel gemakkelijk was dit
echter niet, want zijn schatten hinderden
hem bij het gaan zitten.
Steeds weer draaiden zijn gedachten in
hetzelfde kringetje rond en telkens drong
de vraag zich opnieuw aan hem op, of Rob
bers den rijksdaalder wel terug zou willen
geven. Hoe meer hij er over nadacht, hoe
onwaarschijnlijker hem dit voorkwam.
Na een tijdje g|pg hij verder, doch hoe
dichter hij bij de school kwam, hoe lang
zamer hij begon te loopen en hoe meer hij
tegen het beslissend oogënblik opzag.
Toen hij bij de school kwam, vond hij de
meeste jongens bij het speelterrein. Robbers
was er ook bij en zonder naar rechts of naar
links te kijken, stapte hij op hem af.
,,Zeg Robbers," begon hij, „zou je mis
schien het drukpersje willen terugnemen?"
„Hè, wat? cadeau?" vroeg Robbers
lachend.
„Nee, natuurlijk voor den rijksdaalder."
„Dank je wel. Eens verkocht, blijft ver
kocht.''
„Wil je er dan misschien wat anders voor
in de plaats hebben?"
En Vic haalde al zijn schatten te voor
schijn zonder op de jongens te letten, die om
hén heen kwamen staan.
„Nee, ik doe het niet. Je rijksdaalder
krijg je niet terug!" anlwoorde Robbers.
Vic voelde dat hij spierwit werd. Dus
niet! Zijn plan. dat eerst zoo eenvoudig
had geleken, viel hiermee in duigen!
Plotseling flitste de gedachte door zijn
brein, als ik Jaap. Koster, den jongen, die