Het Madeliefje.
FEUILLETON
Ver over de Zee.
CORRESPONDENTIE.
Bij de prijsuitdeeling werden hem het
boek en het postzegelalbum overhandigd;
hij was echter nauwelijks in staat een be
dankje te mompelen en wilde zich haastig
uit de voeten maken.
Maar wat was dkt? Daar werden hem
twee rijksdaalders in de hand gestopt, alsof
hij de winner van het eerste nummer ge
weest was. Vóór hij zichzelf er rekenschap
van kon geven, wat hij eigenlijk deed, holde
hij cr mee weg.
den uitgang van het terrein vond hij
zijn tante en zijn zusje. Hij was echter heel
weinig spraakzaam onderweg eh de ande
ren meenden, dat hij doodmoe was en te
leurgesteld, dat hij geen enkelen eersten
prijs gewonnen had.
(Wordt vervolgd).
Dicht bij het bosch stonden heel veel ma
deliefjes. En de zon hield er van ze te kus
sen. omdat ze zóo klein en zoo blank waren.
Een beekje vloeide langs het bosch en
dikwijls luisterden de madeliefjes naar wat
de kabbelende golfjes zeiden Het was een
heerlijk plekje, waar ze stonden; en de vo
gels zochten het dan ook dikwijls op om in
het heldere water van de beek te baden of
met de madeliefjes te komen praten.
Op een dag kwam een leeuwerik naar het
plekje toe en hoorde een stemmetje roepen;
„Leeuwerik!"
„Ja," zei de leeuwerik, „wie roept daar?"
En tóen zag hij, dat het een madeliefje
was. En 't madeliefje zei; „Leeuwerik, ik
ben zoo bedroefd!"
De leeuwerik trippelde naar 't madeliefje
toe en ging er dicht bij staan.
„Hoe komt dat?" vroeg hij.
„De zon heeft vandaag vergeten me te
kussen," zei 't madeliefje, en begon op eens
Jiard te huilen.
De leeuwerik wist niet, wat hij doen moest.
Hij keek naar de lucht, en naar 't bosch, en
naar de beek, maar niet naar het made
liefje, want je vindt 't nooit prettig, als
iemand ziet. dat je huilt.
Toen zei de leeuwerik: „Kan ik misschien
iets voor je doen?"
't Madeliefje keek op, en haar witte bloem
blaadjes beefden.
„Je kunt zoo hoog vliegen," zei 't, „zou je
voor mij naar de zon willen vliegen en haar
willen vragen, mij weer zonnestralen te ge
ven?"
De leeuwerik keek heel bedenkelijk. „Ik
kan niet naar dé zon vliegen," zei hij, „de
zon is veel te hoog!"
„Och, probeer 't toch," zei 't madeliefje, „ik
sta hier zoo in de schaduw!"
Naar het Engelsoh van DARLING.
Bewerkt door C. TL
8)
•AI sprekende, had hij de riemen van zijn
paard wat aangetrokken. Vlug sprong hij
in het zadel en de rit begon. Dick dacht
eerst; dat zij heelemaal niet snel vooruit
kwamen, maar Laronde, die zijn gedachten
scheen te raden, zei hem, dat zij hun paar
den moesten sparen voor een moeilijk punt,
een eind verder. Dit kwam door de bodem
gesteldheid van het land, hetwelk zij door
trokken. De helling, welke zij tot nu toe
gevolgd hadden, ging na eenigen tijd over
in een vlakte, waardoor een rivier stroomde
eD naar dit punt begaven' zoowel de India
nen als de beide Blanken zich. Hadden zij
eenmaal de rivier overgestoken, dan zouden
zij veilig zijn, zei Laronde, doch het was
de vraag, of zij haar nog bijtijds zouden
bereiken. Als hij met zekerheid geweten
had, dat de Indianen hen niet gezien had
den, zou hij gewacht hebben, totdat zij
voorbijgetrokken waren, doch daar hij hier
omtrent geheel in het onzekere verkeerdo,
kwam het hem het veiligst voor,"d^ rivier
over to gaan.
Van al deze dingen wist Dick echter
niets. Hij was er van overtuigd, dat Laronde
alles in het werk zou stellen om hen beiden
<.e redden en de gedachte, dat de jager hem
wel eens aan zijn lot zou kunnen overlaten.
„Nu", zei de leeuwerik, om 't madeliefje
te troosten, „ik zal 't dan probeeren."
Toen ging de leeuwerik weg. Maar hij ging
niet naar de zon.
Hij ging aan een viooltje vragen, waarom
het madeliefje in de schaduw stond.
Het viooltje keek den leeuwerik ernstig
aan. „Wel," zei 't toen nadenkend, „mis
schien komt het „omdat het madeliefje alle
zonnestralen voor zich zelf wil houden. En
elke bloem krijgt zonnestralen om ze aan
anderen te geven."
De leeuwerik sloeg met zijn vleugels.
„Maar ik weet het natuurlijk niet zeker,"
zei 't viooltje, „want ik ken 't madeliefje
niet."
„Dank je wel", zei de leeuwerik en vloog
weg. En dien heelen dag keek hij naar de
madeliefjes en hij zag, dat ze allemaal
straalden als kleine zonnetjes en voor ieder
een, die naar hen toekwam, een zonnig lach
je hadden. Alleen het ééne madeliefje, dat
door, de zon vergeten was, keek stil en be
droefd voor zich uit
Den volgenden morgen vloog de leeuwerik
omhoog. En hij vergat alles, behalve dat de
aarde zoo wonderlijk mooi was en de hemel
zoo wonderlijk blauw.
Hij jubelde zóó blij. dat zijn vleugels er
van trilden. En hij steeg zóó hoog, dat hij
maar een stipje leek, als verloren in het
blauw van den hemel. Maar zijn lied kon
iedereen hooren. En tot zelf9 de dauwdrup
pels. die in de bloemen lagen, schenen er
naar te luisteren
Eindelijk was de leeuwerik moe, en lang-
zaam-aan daalde hij, al zingend.
En de bloemen op aarde vroegen zich af,
wat de leeuwerik toch eigenlijk wel zong,
wat zijn geheim met de stralende zon zou
zijn.
Want dkt geloofden ze allemaal: dat de
leeuwerik zong voor de zon, en dat de zon
zijn lied begreep en hem omstroomde met
gouden stralen, daar hóóg. hóóg in de lucht
Het madeliefje bij de beek zag omhoog.
En toen ze den leeuwerik niet meer kon
zien, bleef ze vol verlangen wachten, lot
hij hij haar zou komen.
En plotseling hoorde ze zijn stem. „Made
liefje!" zong de leeuwerik.
„Ja", fluisterde 't madeliefje, „ben je naar
de zon geweest?"
„De zon zal je vandaag weer kussen, ik
weet het zeker! Maar weet je, dat je dom
bent geweest?"
„Waarom?" vroeg 'tmadeliefje, en 'tboog
haar kopje naar de aarde.
„Zeg eens eerlijk, wilde je niet alle zon
nestralen voor jezelf behouden? Je wilde
I niet lachen tegen de andere bloemen en
j tegen de vogels en tegen de golfjes van de
beek. Je wilde niet stralen. En toch kun je
kwam eenvoudig niet bij hem op. Hij wist
niet, dat velen in zijn plaats dit gedaan
zouden hebben, daar hij de slechte elemen
ten niet kende, welke dikwijls dwars door
Amerika trekken.
Toen zij onder aan den heuvel gekomen
waren, hield Laronde den adem in. Tot nu
toe had hij zich niet den tijd gegund pols
hoogte te nemen, hoe ver de Indianen wa
ren. In het volgend oogenblik zou hij dit
echter weten.
Zijn geweer stevig vasthoudend, spoorde
Laronde zijn paard tot spoed aan. Hij ver
zocht Dick hetzelfde te doen en terwijl de
verschrikte dieren begonnen te galoppeeren
kwamen de Indianen in het zicht Laronde
en Dick ijlden voort over het stuk grond,
dat nog. tusschen hen en de rivier lag, ter
wijl de Indianen hun paarden met allerlei
woeste kreten tot den grootsten spoed aan
zetten. Het was een wilde jacht.
Binnen enkele minuten zag het geoefend
oog van Laronde echter, dat hun kansen
goed stonden. Hetgeen hem op dat oogen
blik het meest angst aanjoeg, was de ge
dachte, dat zij bij het overtrekken der ri
vier doodgeschoten konden worden. Hij
daalde nu langs den steilen oever of op een
punt waar hij de rivier meermalen overge
trokken had en terwijl hun paarden door
het water waadden, konden zij duidelijk het
getrappel der paarden van hun vervolgers
hooren.
„Buk je langs den nek van je paard!" zei
Laronde tegen Dick. En de jongen mocht
van geluk spreken, dat de jager hem ge
waarschuwd had, want in het volgend
stralen, want je bent zelf een klein, klein
zonnetje. En hoe meer jij straalt, hoe mei:
jezelf, van de zonnestralen zult genieten
want dan komen er hoe langer hoe meer
tot je zult voelen, dat de wereld vol zon
nestralen is."
Het madeliefje keek den leeuwerik asr
Toen zei 'theel zacht: „Ik geloof... da
'twaar is!"
En toon toen schoten er een paar zon
nestralen naar het madeliefje toe en kuste:
haar gele hartje; kusten het dat ze er heele
maal duizelig van werd.
De leeuwerik keek er naar.
En 't madeliefje keek naar hem en straald
hem plotseling tegen en lachte zóó blij, da
de leeuwerik óók moest lachen, of hij wild
of niet.
Het leek wel, of het madeliefje hem all
zonnestralen wilde geveD.
Toen vloog de leeuwerik weg.
En de zon kuste het plekje bij de beek
En het madeliefje stond stil te luistere
naar wat de golfjes zeiden en naar wat d
wuivende boomen van 't bosch samen bi
spraken.
En de groote, stralende zon, die in al!
bloemenharten kan kijken, zag dat in hi
hart van 't madeliefje een zilveren dauwdru
lag. JO SMITS.
O, wat vragen er al weer velen om prii:
raadsels! Zóó lang is het toch nog niet gel?
den. Natuurlijk krijgen jullië nog een ke>
prijsraadsels vóór de groote vacantie begi;
en vele kinderen uit de stad gaan en dus ni-
mee kunnen doen. Dus in de eerste of tweec
week van. Juli. Wanneer precies weet ik nc
niet; wat mij het beste uitkomt.
Jo en Neeltje van Leeuwen, de 2 nicht]?
uil Nieuwveen van wie de brieven altijd z<
trouw verschijnen nog vóór ik het pakket u
Leiden heb. Ik hoop van harte dat het
Juni mooi weer zal zijn voor jullie schoo
reisje en dat je veel plezier zult hebben,
het de eerste keer, dat jullie in Artis komt
Waar jullie 2 jaar geleden heen bent g
weest, wa9 ik ook al ineèr dan eens.
hoop, Neeltje dat het zwartje in leven z
blijven.
Rlka varï Veen (Koudekerk), het is
hopen, dat'het nu met dit nieuwe paar du
ven beter zal gaan. Ik begrijp best dat h
's avonds alles behalve warm was om na;
de roeiwedstrijden te gaan kijken. Het
's avonds soms net guur najaarsweer.
Rika en Geertrui van der Kaai, vriend
lijk dank voor het aardige portretje. Nu we
ik al weer van twee raadselnichtjes hoe
oogenblik suisde een pijl rakelings lan
hem heen ,die hem zeker gedood zou he
ben ,als hij rechtop was blijven zitten. I
overkant werd echter veilig bereikt en
wijl de druipende paarden uit het water
voorschijn kwamen, hieven de Indianen a
teleurgesteld krijgsgeschreeuw aan.
Laronde stelde zich tevreden met bi
een waarschuwend schot te zenden, h<
geen de Sioux deed besluiten geen pogii
tot het overtrekken der rivier te wagen. 2
vervolgden nu hun weg naar het zuiden.
Laronde en Dick reden voort, totdat h
heelemaal donker was geworden, ten ein
den afstand tusschen zichzelf en het vija
del ijk district zoo groot mogelijk te make
Doodmoe stegen zij eindelijk af en jui
wilden zij een vuur aanleggen, toen Laro
de op eenigen afstand tusschen de boomi
door een vuurgloed schemeren zag. Na bi
paarden aan een paar boomen vastgebond
ie hebben, kropen beiden behoedzaam in
richting van het vuur, aldus op verkenni
uitgaande en trachtten zij te ontdekken,
het door vrienden of vijanden ontstok
v/as. Blijkbaar dachten de mannen, die o
het vuur zaten niet aan Indianen, want
dempten hun stemmen heelemaal niei Ei
delijk riep de ruwst-uitziende der drie ui
„En* als ik zeg, dat Laronde zijn toe
niet ongedeerd zal voortzetten, dan zet 1
dien niet ongedeerd voort. Hij kan volge
mijn berekening morgen hier zijn en i
zullen eens zien, of we hem niet uitplu
deren kunnenI"
vervolgd).