Dinsdag 15 Mei 1923.
EERSTE BLAD.
Officieele Kennisgeving
STADSNIEUWS.
Het voornaamste nieuws
van heden.
BINNENLAND.
PRIJS DER ADVERTENTIEN;
Sö Ots. per regöL Bij re^elaEMmcanenit HelangrïiS
|a£-eren prijs.
Kteine advert en tien, uitsluitend dij rooruüoo-
biin5, Woensdags en Zaterdags 50Ota- bij een
Utfurimnin aantal woorden van 30,
Incasso volgens post recht. Voor eventueel© op-
Bending van brieven 10 Gts, porto te beialeh.
Bewijsnummer 5 Cts.
Bureau Noordeindsplein. Telefoonnummers voor Directie en Administratie 175, Redactie 1507.
Postchèque- en Girodienst Mo. 57055.
PRIJS DEZER COURANT!
:V-V.
Voor leiden p. S mni 2 35, p. wede _T 'f U
Buiten Leiden' waar agenten gevestigd sljü,
per week „013
Franco per poat rfj 2.35 rt" portokosten,
Nummer 19382.
Dit nummer bestaat uit TWEE Bladen
gemeentelijke vischverkoop.
'Aan den gemeentelijken visehwinkel
Vi&hmarkt 18, tel. 1225 is Woensdag ver
krijgbaar SCHELVISCH a i 0.20—1 0.30,
SCHOL a I 0.19 en KABELJAUW a f 0.30
per pond.
N. C. DE GIJSELAAR, Burgem.
Leiden, 15 Mei 1923.
Pleidooien inzake de Leidsche Navorderings-
belasting-procedure.
Gisteren zijn voor do civiele kamer van
het Gerechtshof te 's-Gravenhage de plei
dooien gevoerd inzake de navorderingbelas-
g-procedure, waarover de arrondisse-
ments-rechthank aldaar reeds in eerste in
stantie uitspraak deed ten gunste van den
geïntimeerde, den heer P. S. Anes, alhier.
Zooals men weet was door partijen over
een gekomen, dat in één zaak de kwestie in
Hoogste instantie zou worden uitgemaakt,
welke uitspraak dan voor al de andere be
lastingschuldigen, zou gelden.
President was mr. Van Hollhen tot Ech
ten, rechters waren mrs. Polak en Polvlict.
Er was veel belangstelling. Onder de aan
wezigen werd ook opgemerkt de raadsvrouw
(jer gemeente Groningen, mevrouw mr.
BakkerNort, benevens het voltallige
Haagsche Comité van Actie tegen de Navor
deringsbelasting.
Ter verduidelijking van deze zaak diene,
dat in 1922 op 6 April door den Raad dezer
gemeente een belastingkohier werd vast
gesteld, bevattende een reeks navorderin
gen over het belastingjaar 1919/1920. Dit
kohier werd door Gedeputeerde Staten van
Zuid-Holland goedgekeurd bij besluit van
26 April 1922. De aanslagbiljetten werden
uitgereikt 6 Mei 1922. Het dwangbevel van
degenen, dié den aanslag niet betaald had
den, werd door den ontvanger verleend op
5' Juli 1922 door den Kantonrechter execu
toir verklaard op denzelfden datum en aan
den opposant beteekend 13 Juli 1922.
Tegen de ter zake dier navorderingsaan-
flagen uitgevaardigde dwangbevelen zijn
ongeveer 160 aangeslagenen in verzet ge
komen, gebruik makende van de bevoegd
heid, hun in art. 15 der Invorderingswet
van 22 Mei 1845 toegekend.
In de gisteren gehouden zitting van bet
Hof werd door mr. E. A. Cosman, te Leiden,
gepleit voor den appellantdoor mrs. F. K.
Haan en A. J. Romijn voor den geïntimi
deerde.
Mr. Cosman ving zijn pleidooi aan met bet
feit te herinneren, dat de gemeente-ontvan
ger, die in deze procedure in zijn hoedanig
heid als appellant -optrad, de heer G. A.
Kokxboorn, hangende deze procedure is
overleden. Het is te betreuren, zegt pleiter,
dat de heer IC. den dag niet heeft mogen
beleven, dat in deze zaak een beslissing in
booger beroep werd genomen.
Pleiter ging vervolgens over tot een uit
eenzetten van de feiten, die aan de proce
dure ten grondslag liggen. Pleiter bestreed
uitvoerig de gronden, waarop de rechtbank
haar beslissing deed steunen en dat het
recht van navordering van belasting voor
het belastingjaar, aanvangende 1 Mei 1919
en eindigende 30 "April, op 1 Mei 1922 was
verjaard.
Hij betoogde, dat deze beslissing uitgaande
van de stelling, dat in art. 262 der Gemeen
tewet het tijdstip, waarop de belasting ver
schuldigd is, is liet belastingjaar, er toe leid
de dat het recht van invorderen was ver
jaard vóór het was ontstaan en zette uiteen,
dat dit in strijd is met de algemeene rechts
beginselen en met de historie van de tot
standkoming van bet artikel. Hij voerde
verder aan, dat de rechtbank ten onrechte
een beroep had gedaan op liet navorderings
artikel der Leidsche belastingveroj-dening,
ter ondersteuning van haar bewering, dat de
verjaringstermijn begon te loopen vomaf het
begin van het belastingjaar, en bestreed ver
der het argument, dat do rechtbank voor.
haar meening putte uit de bepaling, dat ook
van erfgenamen kon worden nagevorderd.
In de tweede plaats bestreed pleiter het
vennis der rechtbank voor zoover deze zich
daarbij bevoegd had verklaard kennis te
Jjemen van bet verzet, gegrond op de stel
lig, dat de verordenings-bepaling betref
fende navordering onwettig was.
Pleiter trachtte aannemelijk te maken,
dat art. 15 van de Invorderingswet van 1845
[ot onbevoegd-verklaring van de rechtbank
fad moeten -leiden.
Eindelijk trachtte pleiter de grieven te
neerleggen, door de belastingschuldigen
Aangevoerd tegen liet yonnis der rechtbank,
voor zoover deze daarin had beslist, dat het
verzet gebaseerd op de stelling, dat de ver-
oraeningsbepaling betreffende navordering
onder vigeur van de Gemeentewet van 1851
°t stand gekomen, onwettig was ongegrond
had verklaard.
spr. betoogde verder, dat hel hier een zui-
1 H^H^raüefrechterlijk geschil betreft
l. 5. ns arE 154 der Grondwet i3 de
gerhjke rechter te dezer zake dan ook al-
rppïi fndien hij als administratief-
kia'nrS co^ege. hiertoe bevoegd is ver-
vnUG ,ar I1u 1° het onderhavige geval
l'en ^65 der Gemeentewet, de Raad
eputeerde Staten als hoogere instan
tie bevoegd verklaard zijn, behoort volgens
pleiter dit geschil dus niet tot de competen
tie van de rechtbank, doch tot die van Raad
en Ged. Staten, een opvatting, ook door prof.
Oppenheim gehuldigd.
Pleiter eindigde zijn uitvoerige en zeei
gedocumenteerde uiteenzetting met de hoop
uit te spreken, dat in deze van Leiden de
victorie zal beginnen, er aan herinnerend,
dat ook in andere gemeenten een actie van
belastingschuldigen tegen de navorderin
gen was op touw gezet.
Als pleiters van de tegenpartij traden op
mrs. P. K. de Haan en A. J. Romijn, ook uil
Leiden.
Mr. De Haan begon met te gewagen van
de verontwaardiging in de gemeente Leiden
over het feit, dat in 1922 belasting werd
geheven op een inkomen, dat in 1919 geno
ten was, en hij meende, dat er voor zulk een
verontwaardiging alleszins reden bestond.
Pleiter zou alleen het vraagstuk van de ver
jaring behandelen, waarbij art. 34 der ver
ordening en art. 262 inderdaad de voor
naamste artikelen zijn. Pleiter acht de be
slissing van de rechtbank over het tijdstip
van ingang van het „verschuldigd zijn" der
belasting zeer duidelijk, doch meent toch
deze nog nader te moeten motiveeren, waar
toe hij nu op uitvoerige wijze overging.
Wanneer iemand op 1 Januari zijn hoofd
verblijf in een gemeente vestigt, ruim twee
maanden later naar elders verhuist, zal hij
volgens art. 245 der Gemeentewet over deze
drie volle maanden in eerstgenoemde ge
meente worden aangeslagen.
Hieruit volgt dus, dat men zich op het
standpunt stelt, dat de man bij de vestiging
van zijn hoofdverblijf in. de bedoelde ge
meente zichzelf de belastingschuld aandeed
Mutatis mutandis geldt dit ook voor inge
zetenen, die reeds jaren hun hoofdverblijf
in een gemeente hebben. Pleiter kon zich
voor deze opvatting beroepen op een in 1922
door den Hoogen Raad gewezen arrest in
zake een kwestie van O. W.-belasting, waar
bij de Hooge Raad de puzzle van den aan
vang van de belastingschuld duidelijk heeft
opgelost. Wel is waar heeft de Hoogo Raad
voordien een ander standpunt ingenomen
doch in het „Weekblad voor Privaatrecht
Notarisambt en Administratie" heeft mr.
Yan den Dries, raadsheer bij den Hoogen
Raad, hot weleer door den Hoogen Raad in
genomen standpunt heftig bestreden. De
rechtbank en het gerechtshof te Amsterdam
hebben eveneens aangenomen, dat een be
lastingschuld ingaat bij den aanvang van
het belastingjaar. Het betrof hier een fail
lissement, dat op 2 Januari was uilgespro
ken, terwijl op dit tijdstip de aanslag in de
•personeele belasting nog niet had. plaats
gehad. Het Hof besliste nu, dat op 1 Januari
de personeele belasting reeds verschuldigc
was, terwijl het faillissement op 2 Januari
pas werd uitgesproken, zoodat de belasting
penningen niet in den boedel mochten
terugvloeien.
Pleiter betwistte vervolgens, dat de ge
meente het recht had om het dwangbevel te
laten beteekenen, zulks op grond van hel
gestelde in art. 262. De interpretatie van het
woord „invorderen" laat hij rusten, aange
zien deze reeds in de conclusies haarfijn is
uitgesponnen. De Gemeentewet geeft echter
als aanvang van den termijn voor de invor
dering twee data, t.w. lo. het tijdstip waarop
de belasting verschuldigd wordt2o. den
datum, waarop de laatste akte van vervol
ging wordt beteekend. De tegenpartij wil nu
hieraan nog een derden termijn toevoegen,
t.w. de uitreiking van het aanslagbiljet. Dit
is echter niet in de wet te lezen en kan ook
nooit de bedoeling van den wetgever zijn
geweest.
Vervolgens kwam mr. Romijn aan het
woord, om de bevoegdheid van het Hof, om
kennis van deze zaak te nemen, te behan
delen, waarbij hij zich allereerst beriep op
de opvattingen van Gedeputeerde Staten
zélf in soortgelijke gevallen, toen zij zich
niet bevoegd verklaarden. Een positie van
Gedeputeerden als rechter is len deze om
verschillende redenen niet wel mogelijk en
de eenige bevoegdheid is dan ook die der
burgerlijke rechters. Een vergelijking mei
den Raad van Beroep gaal, naar pleiters
meening, evenmin op
Wat nu de wettigheid der verordening be
treft, meende pleiter, dat de navordering in
principe strijdig is met het karakter eenei
inkomstenbelasting, zoowel op overwegin
gen aan het algemeen belang ontleend als
op wettelijke gronden. De navordering is
geleidelijk aan veranderd van een straf tot
een goedmaking van een door de belasting
autoriteit geleden verlies. Volgens de Wet
op de Personeele Belasting van 1896 kon de
navordering alleen na plaats gehad hebben
de bekeuring worden ingesteld. De belas
tingadministratie wilde echter den omslag
van een strafprocedure vermeden zien en
zoodoende is de toepassing van de navorde
ring vergemakkelijkt. Voor het instellen van
navordering zijn echter alleen de art. 271 en
272 der Gemeentewet geldig. Intusschen
zegt art. 34, dat de navordering kan worden
geheven voor te weinig geheven belasting,
terwijl de wet er van spreekt, dat zij naar
het geheele inkomen moet worden geheven.
Voorts is zulk een navorderingsartikel in
strijd met de positie van Gedeputeerden. De
novelle van 20 Mei 1922 op de Gemeente
wet kan hier niet in het geding worden ge
bracht en voor een interpellatie niet worden
aanvaard.
Ten slotte wees pleiter er nog op, dat bij
de redactie van de wet van 1897, regelende
de financieele verhouding lusschen Rijk en
gemeenten die in den tijd tot stand kwam,
waarin ook de Gemeentewet werd herzien,
nimmer de gedachte heeft voorgezeten aan
navorderingskohieren tot grootere bedragen,
als b.v. f200,000.
Repliceerend wees mr. Cosman er nog op.
dat de Gemeentewet geen enkele verbodsbe-
paling te dezen aanzien bevat, zoodat de
gemeenten geheel vrij zijn navorderingen in
te stellen. Dit is dan ook in vele gemeenten
geschied en pleiter hoopte, dat bij Leiden de
victorie zou beginnen, zulks in het belang
der gemeente-huishoudingen.
Met het oog op het late uur zagen de hee-
ren De Haan en Romijn van repliek af. Al
leen de heer Romijn maakte nog slechts een
enkele opmerking.
De advocaat-generaal zal op 4 Juni con
clusie nemen.
Leidsche Espioitatie*Maatschappxj van
Onroerende Goederen.
Wij ontvingen Jiet jaarverslag van boven
genoemde maatschappij, welk verslag he
denavond in de algemeene vergadering zal
worden uitgebracht.
De verkregen resultaten, aldus lezen wij,
stemmen tot volle tevredenheid en met ver
trouwen kan de vennootschap de toekomst
tegemoet gaan.
In het bestuur kwam eenige wijziging.
Het maatschappelijk kapitaal bleef nage
noeg onveranderd en bedraagt thans
f 325.500, waarvan nog door aandeelhou
ders te storten f 43.250. Bij den aanvang
van het boekjaar stonden de onroerende
goederen te boek voor f 1.605.999,45. In den
loop van het jaar werden verkocht 73 per-
ceelen tot een gezamenlijke boekwaarde van
f 370.034,877»; terwijl werden aangekocht
48 perceelen ten bedrage van f 222.129.647*
De aankoop bleef, met hel oog op de onze
kere tijdsomstandigheden beperkt lot pan
den, die door een goede huuropbrengst en
door hun zeer couranten aard volkomen ze
kerheid gaven. Om deze reden zijn ook zoo
veel mogelijk perceelen van de hand ge
daan. De winst bedraagt f 60.666,14; welk
bedrag als zeer gunstig kan worden aange
merkt. Tengevolge van verbouwingen enz.
slaan de onroerende goederen per 31 De
cember 1922 te boek voor f 1.571.145,517*
en zullen na afschrijving van het voorge
stelde bedrag van f 12.000 op nieuwe reke
ning worden overgebracht v. f 1.559.145,517»
De perceelen zijn gelegen in de Gemeen
ten Leiden, 's-Gravenhagë, Voorschoten,
Oegstgeest, Noordwijk en Sassenheim, ter
wijl de vennootschap op het eiland Texel
een modern ingerichte boerderij mot pl.m.
30 H.A. bouwland bezit.
Bij hernieuwe taxties, in verband met het
sluiten van Dieuwe hypotheken, kwamen
deze taxaties steeds aanmerkelijk booger
dan de boekwaarde, zoodat men veilig mag
aannemen, dat de boekwaarde van
f 1.559.145,517*, mede in verband met de
afschrijvingen over 1920 met f 10.000 en
over 1921 met f 20.000, voor ons bezit aan
onroerende goederen een belangrijke stille
reserve insluit.
De op hypotheek verstrekte gelden per
31 December 1921 bedragende f 6000 zijn
geslegen tot f 46.245.
In verband met aan- en verkoopen van
onroerende Goederen werd aan eerste hy
potheken in den loop van het jaar gesloten
een bedrag van f 315.100 en afgelost
f 355.175, zoodat per resto een bedrag van
f 1.017.650 op de balans voorkomt.
Het ingevoerde spaarsysteem is een groot
succes gebleken, aangezien de gespaarde
gelden thans bedragen f 8585.65 tegen
f 1853,56 op 31 December 1921.
Op deze spaar- en koopcontracten is per
31 December 1922 verkocht voor een boek
waarde van f 103.634,79.
De huuropbrengst steeg tot een bedrag
van f 100.017,26 tegen f 73.233,177* over
1921, hetgeen een aanmerkelijke verbete
ring beteekent.
Het Reservefonds, bedragende per 1 Ja
nuari 1922 f 29.600,677*, vermeerderde door
provisies en rente der beleningen met
f 1692,54, zoodat de reserve thans na toe
voeging ingevolge artikel 42 der Statuten
uit de winst met een bedrag van f 3465,327*
is gestegen lot f 34.758,54.
De winst a f 48.147,557* laat, na aftrek
van afschrijvingen, reserveering, Dividend
en Tanlièmebelasting een uitkeering op de
aandeelen toe van 8 pCt.
Motie Tabakswei.
De afdeeling alhier van de Vereenigde
Kleinfabrikanlen in de Sigaren-industrie in
Nederland heeft de volgende motie aange
nomen
Do afdeeling Leiden, enz., in vergadering
bijeen op 8 Mei, besprekende de Tabakswet
en de werking daarvan in het afgeloopen
jaar, komt na ernstige bespreking tot de
overtuiging, dat deze wet, ondanks de vele
moeilijkheden, welke zij de industrie ver
oorzaakt, fraude niet voorkomt, en daardoor
bona fide groot- en kleinfabrikanten tegen
de concurrentie van knoeiers niet beschermt
Zij spreekt daarom als haar meening uit,
dat deze wet zichzelf veroordeelt, en ziet in
een heffing op het ruwe product, met daar
aan verbonden vergunningsrecht, de eenige
practische belastingheffing.
Deze motie is gezonden naar den Minis
ter van Financiën en de commissie van des
kundigen.
De Minister van Onderwijs, Kunsten
en Wetenschappen heeft, gelet op art. 18
der beschikking betreffende de lichaams
oefening, met ingang van heden voor het
tijdvak, hetwelk met 31 Januari 1926 ein
digt, aangewezen lot het verleenen van den
bijstand, bedoeld in art. 12 van het besluit
en art. 18 van de beschikking betreffende
de lichaamsoefening, o.a. in de tweede in
spectie A. Metz en M. A. A. Steyns, beiden
alhier.
De toelage, welke aan de benoemden
wordt toegekend, i9 vastgesteld op f 12 per
onder hun toezicht gestelden cursus en op
f 4 voor elk hun door den inspecteur van
de lichamelijke opvoeding opgedragen on
derzoek, boven het in art, 17 der bovenaan
gehaalde beschikking gesteld aantal, tot een
gezamenlijk bedrag van ten hoogste f 400
over het cursusjaar.
De officier van gezondheid N. A. A.
van de Roemer, van het garnizoen alhier,
wordt tegen 24 Juli bevorderd tot officier
van gezondheid 1ste klasse (kapitein).
Dr. J. H. Holwerda, die in opdracht
van de Ned. Anthropologische Vereeniging
en met geldelijken steun van de gemeente
een veertien dagen bezig was met gravin
gen in den heuvel van „Den Burcht" heeft
zijn onderzoekingen beëindigd.
Dr. Holwerda wilde onderzoeken, of Lei
den werkelijk het Romeinsche Lugdunum
Batavorum is geweest, welke meening thans
weer post had gevat in verband met een
nieuw gezichtspunt, volgens hetwelk Lug
dunum zou beteekenen „lichtheuvel" of
„berg", door den Zonnegod bij zijn opkomst
beschenen". De burchtheuvël is de eenige
heuvel in den omtrek.
Er was dus kans, dat men in den grond
de sporen van een Romeinsche nederzetting
zou vinden. Deze verwachting is echter niet
bewaarheid.
Na het afgraven van de bovenste grint-
laag in het binnenste van „Den Burcht",
stiet men op een kleilaag, in de 13de eeuw
daar aangebracht, waarop steenen huizen
hebben gestaan. Van twee eeuwen vroeger,
omstreeks 1050, dateert de eerste Burchtpe-
riode. Nog dieper ^gravend, vond men in een
blauwe kleilaag houten balken van een huis
Het betrof hier een overblijfsel van een op
gehoogde terp uit het jaar 1000 ongeveer. De
blauwe (onderste) ..kleilaag is eenige meters
hoog en is aangebracht op den oorspronke-
lijken zandondergrond. In deze kleilaag zijn
wel eenige steenen gevonden, die van de
Romeinen afkomstig zijn, doch daaraan
wordt weinig waarde gehecht. Zij zijn er
met de klei tegelijk opgegooid. Van een Ro-
memsch Lugdunum is dus geen sprake.
Gistermiddag gaf dr. Holwerda aan de
leden van de vereeniging „Oud Leiden" ter
plaatse een uitlegging van de opgravingen.
Men is thans bezig de groeve dicht te
maken.
In de hooger gelegen kleilagen heeft dr.
Hohvcrda eenig aardewerk gevonden, dat
ondergebracht is in hel Museum van Oud
heden.
Voor de bewoners van de Maria-Gon-
dastraat is het vandaag een dag om de vlag
uit te steken. Hoelang hebben zij niet ge
ijverd voor overneming dezer straat in
eigendom en onderhoud door de gemeente,
waarover zij het vereischte geldelijk offer
reeds lang hebben gebracht.
Eén eigenaar hield tot nog toe echter de
overname tegen.
Nu deze eindelijk heeft toegegeven kon de
overdracht plaats hebben, waarvan de acte
heden is gepasseerd.
De hoop is nu op het gemeentebestuur ge
vestigd. Laat deze spoedig met het in orde
maken van de straat beginnen 1
Zaterdagnamiddag zal de afdeeling
Leiden van de S. D. A. P. een optocht hou
den met muziek, terwijl borden in den stoet
zullen worden gedragen met het opschrift
„Stemt Van Eek".
De-optocht wordt opgesteld voor 't Volks
gebouw aan de Heerengracht en zal te vier
uur van daar vertrekken.
Voor den Tweeden Pinksterdag is ver
gunning aangevraagd voor het houden van
een openluchtmeeting in het Volkspark,
waar eenige sprekers zullen, optreden, ter
wijl „De Stem des Volk9" eenige liederen zal
zingen.
Woensdagavond 23 Mei na afloop der
stemming hoopt de afdeeling weder een op
tocht te houden.
Wij vestigen er dc aandacht van be-
langhebenden op, dat voor totaal 200 dienst
plichtigen van de lichting 1923, die zijn toe
gewezen aan de 2de ploeg der Infanterie, ge
legenheid bestaat om reeds in het tijdvak van
16 tot 20 Juli 1923 in werkelijken dienst te
komen, ten einde deze oefening te volbren
gen bij een der detachementen, bestemd voor
de scholen voor verlofsofficieren te Amers
foort en te Breda. De eerste oefening van deze
dienstplichtigen wordt niet onderbroken, zoo
dat deze, behoudens onvoorziene omstandig
heden, 29 December 1923 eindigen.
Voor deze vervroegde opkomst kunnen ook
in aanmerking komen personen van de lich
ting 1923 of van een vroegere lichting, die in
verband met uitstel van eerste oefening, ver
streken vrijstelling of om een andere reden
tegelijk met bedoelde 2de ploeg in November
zouden moeten opkomen.
Voor hen, die de oefeningen bij den Vrij-
willigen landstorm volgen en uitzicht hebben
dat zij vóór 16 Juli 1923 het bewijs van voor
geoefendheid zullen verwerven, bestaat de
bedoelde gelegenheid echter niet.
Zij, die voor Leiden hebben geloot en voor
deze vervroegde opkomst in aanmerking
wenschen te komen, moeten "Vóór 27 Mei a.s.
hun verlangen daartoe kenbaar maken ter
Gemeente-secretarie, afdeeling Militaire Za
ken, Breestraat no. 119, hoek Wol steeg, al
hier. Zij behporen daarbij op te geven hun
geslachtsnaam en voornamen, den datum
van geboorte, hun lolingsnummer, het korps,
waaraan zij zijn toegewezen of waarbij zij
zijn ingelijfd, alsmede in welk garnizoen
Amersfoort of Breda zij deze oefening het
liefst zouden volbrengen. Ook is het wen-
schelijk, dat belanghebbende opgeeft om
welke reden hij liever in Juli dan in Novem
ber zou opkomen.
Mocht de gegadigde in aanmerking komen
voor deze vervroegde opkomst, dan is het niet
zeker, dat rekening zal kunnen worden ge
houden met zijn keuze van garnizoen.
Zij, die voor opkomst in het tijdvak van
16 tot 20 Juli 1923 worden bestemd, ontvan
gen hiervan door tusschenkomst van boven
genoemde secretarie-afdeeling nadere mede-
deeling.
De commissie tot het afnemen in 1923
van de examens voor den Ned.-Ind. admi
nistratieven dienst maakt bekend, dat haar
BINNENLAND.
H. M. de Koningin gaat naar Engeland.
De Leidsche navorderingsbelasting voor
het Haagsch Gerechtshof.
De opgravingen in den heuvel van de«
Leidschen „Burcht".
Motie van de afd. Leiden van de Ver
eenigde Kleinfabrikanten in de Sigaren*
indnstrie in Nederland.
De Minister van Justitie over het artikel
van dr. E. Verviers.
De wachtgeldregeling voor het personeel
der op 1 Mei opgeheven Rijksnormaallessen*
De Gemeenteraad van Zaandam is om,
BUITENLAND.
De ontvangst der Engelsche en Ita-
liaansche antwoord-nota's op het DnitschQ
voorstel.
De mijnwerkersstaking in het Saargebied
is geëindigd.
Turken en Grieken te Lansanne voor het
eerst in gedachtenwisseling.
Het antwoord van sovjet-Rusland op het
Engelsche ultimatum.
Het Engelsche Hoogerhuis verklaart zich
onbevoegd inzake de lersche deportaties,
die ongedaan worden gemaakt
Nieuwe rooversincidenten in China.
eerste zitting zal plaats hebben op Dinsdag
12 Juni in het Academiegebouw alhier, en
dat de niet-candidaat Ind. ambtenaren, die
krachtens het Kon. besluit van 2 Mei 1918
aan de examens wenschen deel te nemen,
daarvan schriftelijk moeten kennis geven
vóór 30 dezer aan den secretaris der examen
commissie, Rijnsburgerweg 6B, alhier, on-t
der overlegging van getuigschriften.
Heden is aangehouden een nachtver-
blijver ten poliliebureele, die nog drie dagen
hechtenis te goed had.
Aangifte is gedaan door A. K., dat hij
gistermorgen door K. met een zweep is „be--
handeld". Proces-verbaal wegens mishan
deling is opgemaakt.
Op Woensdag 30 Mei a.s. vergadert in
den voormiddag het bestuur en komen in
den namiddag de afgevaardigden van de
R.-K. Kamer-Centrale Leiden, in het Volks
bondsgebouw alhier samen. Op de agenda
komen n.l. voor een voorstel van Boskoop
om te bewerken, dat voor Land- en Tuin
bouw een afzonderlijk Departement zal ge-,
vormd worden en een voorstel van Oude-:
water, om niet altijd te Leiden, doch ook
eens te Gouda te vergaderen.
De wielrijdster J. B. is gisteren op dei
Blauwpoorlsbrug door S. met diens motor-i
rijwiel aangereden.
Haar rijwiel zal op zijn kosten worden
hersteld, waar de schuld bij S. lag.
De 66-jarige vrouw De R., uit Nieuw-*
veen, werd gisteren door eigen onvoorzich-.
tigheid in de Janvossensteeg aangereden en
tegen den grond gesmakt door een wielrij-,
der. Ze kwam er echter goed af met alleen
een ontvelling aan de neus.
Toen gistermiddag de jeugdige W. op
de fiets een boodschap deed, is hij in de
Steenstraat aangereden door S., met gevolg,
dat hij op een paal is gevallen en wel zoo
danig, dat hij zijn rechterbeen brak. Hij is
in het Acad. Ziekenhuis opgenomen.
Er wordt een onderzoek ingesteld naar de
schuldvraag.
Door een paar jongens is een trans
portrijwiel opgevischt uit de Uiterstegracht,
dat was verduisterd door G. H. en die door
de Haagsche Rechtbank lot 1 jaar, maar in
hooger beroep tot 17* gevangenisstraf eenige
maanden geleden werd veroordeeld.
Het rijwiel had hij destijds laten „ver-,
dwijnen".
De wachtgeldregeling bij de Rijks-
e normaallessen.
Op de vragen van het lid van dc Tweede
Kamer, mej. Westerman, betreffende de
wachtgeldregeling voor het personeel der op
1 Mei 1923 opgeheven Rijksnormaallessen,
heeft de Minister van Onderwijs, Kunsten
en Wetenschappen geantwoord
De toezegging van den ondergeteekende
in de zitting van de Tweede Kamer van 18
Juni 1920, geschiedde in de verwachting,
dat de rechtspositie der ambtenaren binnen
aizienbaren tijd bij wet zou worden gere-
geld.
Daar dit wetsontwerp, dat een gunstiger
regeling dan de bestaande voor de wacht-,
gelders bevatte, in verband met de tijdsom
standigheden moest worden teruggenomen,
kan hij naar billijkheid niet aan die toezeg
ging .worden gehouden. Intusschen is een
nieuwe wachtgeldregeling, zij het dan niet
in een „Rechtstoestandwet", maar bij alge-