Dinsdag 15 Mei 1923. EERSTE BLAD. Officieele Kennisgeving STADSNIEUWS. Het voornaamste nieuws van heden. BINNENLAND. PRIJS DER ADVERTENTIEN; Sö Ots. per regöL Bij re^elaEMmcanenit HelangrïiS |a£-eren prijs. Kteine advert en tien, uitsluitend dij rooruüoo- biin5, Woensdags en Zaterdags 50Ota- bij een Utfurimnin aantal woorden van 30, Incasso volgens post recht. Voor eventueel© op- Bending van brieven 10 Gts, porto te beialeh. Bewijsnummer 5 Cts. Bureau Noordeindsplein. Telefoonnummers voor Directie en Administratie 175, Redactie 1507. Postchèque- en Girodienst Mo. 57055. PRIJS DEZER COURANT! :V-V. Voor leiden p. S mni 2 35, p. wede _T 'f U Buiten Leiden' waar agenten gevestigd sljü, per week „013 Franco per poat rfj 2.35 rt" portokosten, Nummer 19382. Dit nummer bestaat uit TWEE Bladen gemeentelijke vischverkoop. 'Aan den gemeentelijken visehwinkel Vi&hmarkt 18, tel. 1225 is Woensdag ver krijgbaar SCHELVISCH a i 0.20—1 0.30, SCHOL a I 0.19 en KABELJAUW a f 0.30 per pond. N. C. DE GIJSELAAR, Burgem. Leiden, 15 Mei 1923. Pleidooien inzake de Leidsche Navorderings- belasting-procedure. Gisteren zijn voor do civiele kamer van het Gerechtshof te 's-Gravenhage de plei dooien gevoerd inzake de navorderingbelas- g-procedure, waarover de arrondisse- ments-rechthank aldaar reeds in eerste in stantie uitspraak deed ten gunste van den geïntimeerde, den heer P. S. Anes, alhier. Zooals men weet was door partijen over een gekomen, dat in één zaak de kwestie in Hoogste instantie zou worden uitgemaakt, welke uitspraak dan voor al de andere be lastingschuldigen, zou gelden. President was mr. Van Hollhen tot Ech ten, rechters waren mrs. Polak en Polvlict. Er was veel belangstelling. Onder de aan wezigen werd ook opgemerkt de raadsvrouw (jer gemeente Groningen, mevrouw mr. BakkerNort, benevens het voltallige Haagsche Comité van Actie tegen de Navor deringsbelasting. Ter verduidelijking van deze zaak diene, dat in 1922 op 6 April door den Raad dezer gemeente een belastingkohier werd vast gesteld, bevattende een reeks navorderin gen over het belastingjaar 1919/1920. Dit kohier werd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland goedgekeurd bij besluit van 26 April 1922. De aanslagbiljetten werden uitgereikt 6 Mei 1922. Het dwangbevel van degenen, dié den aanslag niet betaald had den, werd door den ontvanger verleend op 5' Juli 1922 door den Kantonrechter execu toir verklaard op denzelfden datum en aan den opposant beteekend 13 Juli 1922. Tegen de ter zake dier navorderingsaan- flagen uitgevaardigde dwangbevelen zijn ongeveer 160 aangeslagenen in verzet ge komen, gebruik makende van de bevoegd heid, hun in art. 15 der Invorderingswet van 22 Mei 1845 toegekend. In de gisteren gehouden zitting van bet Hof werd door mr. E. A. Cosman, te Leiden, gepleit voor den appellantdoor mrs. F. K. Haan en A. J. Romijn voor den geïntimi deerde. Mr. Cosman ving zijn pleidooi aan met bet feit te herinneren, dat de gemeente-ontvan ger, die in deze procedure in zijn hoedanig heid als appellant -optrad, de heer G. A. Kokxboorn, hangende deze procedure is overleden. Het is te betreuren, zegt pleiter, dat de heer IC. den dag niet heeft mogen beleven, dat in deze zaak een beslissing in booger beroep werd genomen. Pleiter ging vervolgens over tot een uit eenzetten van de feiten, die aan de proce dure ten grondslag liggen. Pleiter bestreed uitvoerig de gronden, waarop de rechtbank haar beslissing deed steunen en dat het recht van navordering van belasting voor het belastingjaar, aanvangende 1 Mei 1919 en eindigende 30 "April, op 1 Mei 1922 was verjaard. Hij betoogde, dat deze beslissing uitgaande van de stelling, dat in art. 262 der Gemeen tewet het tijdstip, waarop de belasting ver schuldigd is, is liet belastingjaar, er toe leid de dat het recht van invorderen was ver jaard vóór het was ontstaan en zette uiteen, dat dit in strijd is met de algemeene rechts beginselen en met de historie van de tot standkoming van bet artikel. Hij voerde verder aan, dat de rechtbank ten onrechte een beroep had gedaan op liet navorderings artikel der Leidsche belastingveroj-dening, ter ondersteuning van haar bewering, dat de verjaringstermijn begon te loopen vomaf het begin van het belastingjaar, en bestreed ver der het argument, dat do rechtbank voor. haar meening putte uit de bepaling, dat ook van erfgenamen kon worden nagevorderd. In de tweede plaats bestreed pleiter het vennis der rechtbank voor zoover deze zich daarbij bevoegd had verklaard kennis te Jjemen van bet verzet, gegrond op de stel lig, dat de verordenings-bepaling betref fende navordering onwettig was. Pleiter trachtte aannemelijk te maken, dat art. 15 van de Invorderingswet van 1845 [ot onbevoegd-verklaring van de rechtbank fad moeten -leiden. Eindelijk trachtte pleiter de grieven te neerleggen, door de belastingschuldigen Aangevoerd tegen liet yonnis der rechtbank, voor zoover deze daarin had beslist, dat het verzet gebaseerd op de stelling, dat de ver- oraeningsbepaling betreffende navordering onder vigeur van de Gemeentewet van 1851 °t stand gekomen, onwettig was ongegrond had verklaard. spr. betoogde verder, dat hel hier een zui- 1 H^H^raüefrechterlijk geschil betreft l. 5. ns arE 154 der Grondwet i3 de gerhjke rechter te dezer zake dan ook al- rppïi fndien hij als administratief- kia'nrS co^ege. hiertoe bevoegd is ver- vnUG ,ar I1u 1° het onderhavige geval l'en ^65 der Gemeentewet, de Raad eputeerde Staten als hoogere instan tie bevoegd verklaard zijn, behoort volgens pleiter dit geschil dus niet tot de competen tie van de rechtbank, doch tot die van Raad en Ged. Staten, een opvatting, ook door prof. Oppenheim gehuldigd. Pleiter eindigde zijn uitvoerige en zeei gedocumenteerde uiteenzetting met de hoop uit te spreken, dat in deze van Leiden de victorie zal beginnen, er aan herinnerend, dat ook in andere gemeenten een actie van belastingschuldigen tegen de navorderin gen was op touw gezet. Als pleiters van de tegenpartij traden op mrs. P. K. de Haan en A. J. Romijn, ook uil Leiden. Mr. De Haan begon met te gewagen van de verontwaardiging in de gemeente Leiden over het feit, dat in 1922 belasting werd geheven op een inkomen, dat in 1919 geno ten was, en hij meende, dat er voor zulk een verontwaardiging alleszins reden bestond. Pleiter zou alleen het vraagstuk van de ver jaring behandelen, waarbij art. 34 der ver ordening en art. 262 inderdaad de voor naamste artikelen zijn. Pleiter acht de be slissing van de rechtbank over het tijdstip van ingang van het „verschuldigd zijn" der belasting zeer duidelijk, doch meent toch deze nog nader te moeten motiveeren, waar toe hij nu op uitvoerige wijze overging. Wanneer iemand op 1 Januari zijn hoofd verblijf in een gemeente vestigt, ruim twee maanden later naar elders verhuist, zal hij volgens art. 245 der Gemeentewet over deze drie volle maanden in eerstgenoemde ge meente worden aangeslagen. Hieruit volgt dus, dat men zich op het standpunt stelt, dat de man bij de vestiging van zijn hoofdverblijf in. de bedoelde ge meente zichzelf de belastingschuld aandeed Mutatis mutandis geldt dit ook voor inge zetenen, die reeds jaren hun hoofdverblijf in een gemeente hebben. Pleiter kon zich voor deze opvatting beroepen op een in 1922 door den Hoogen Raad gewezen arrest in zake een kwestie van O. W.-belasting, waar bij de Hooge Raad de puzzle van den aan vang van de belastingschuld duidelijk heeft opgelost. Wel is waar heeft de Hoogo Raad voordien een ander standpunt ingenomen doch in het „Weekblad voor Privaatrecht Notarisambt en Administratie" heeft mr. Yan den Dries, raadsheer bij den Hoogen Raad, hot weleer door den Hoogen Raad in genomen standpunt heftig bestreden. De rechtbank en het gerechtshof te Amsterdam hebben eveneens aangenomen, dat een be lastingschuld ingaat bij den aanvang van het belastingjaar. Het betrof hier een fail lissement, dat op 2 Januari was uilgespro ken, terwijl op dit tijdstip de aanslag in de •personeele belasting nog niet had. plaats gehad. Het Hof besliste nu, dat op 1 Januari de personeele belasting reeds verschuldigc was, terwijl het faillissement op 2 Januari pas werd uitgesproken, zoodat de belasting penningen niet in den boedel mochten terugvloeien. Pleiter betwistte vervolgens, dat de ge meente het recht had om het dwangbevel te laten beteekenen, zulks op grond van hel gestelde in art. 262. De interpretatie van het woord „invorderen" laat hij rusten, aange zien deze reeds in de conclusies haarfijn is uitgesponnen. De Gemeentewet geeft echter als aanvang van den termijn voor de invor dering twee data, t.w. lo. het tijdstip waarop de belasting verschuldigd wordt2o. den datum, waarop de laatste akte van vervol ging wordt beteekend. De tegenpartij wil nu hieraan nog een derden termijn toevoegen, t.w. de uitreiking van het aanslagbiljet. Dit is echter niet in de wet te lezen en kan ook nooit de bedoeling van den wetgever zijn geweest. Vervolgens kwam mr. Romijn aan het woord, om de bevoegdheid van het Hof, om kennis van deze zaak te nemen, te behan delen, waarbij hij zich allereerst beriep op de opvattingen van Gedeputeerde Staten zélf in soortgelijke gevallen, toen zij zich niet bevoegd verklaarden. Een positie van Gedeputeerden als rechter is len deze om verschillende redenen niet wel mogelijk en de eenige bevoegdheid is dan ook die der burgerlijke rechters. Een vergelijking mei den Raad van Beroep gaal, naar pleiters meening, evenmin op Wat nu de wettigheid der verordening be treft, meende pleiter, dat de navordering in principe strijdig is met het karakter eenei inkomstenbelasting, zoowel op overwegin gen aan het algemeen belang ontleend als op wettelijke gronden. De navordering is geleidelijk aan veranderd van een straf tot een goedmaking van een door de belasting autoriteit geleden verlies. Volgens de Wet op de Personeele Belasting van 1896 kon de navordering alleen na plaats gehad hebben de bekeuring worden ingesteld. De belas tingadministratie wilde echter den omslag van een strafprocedure vermeden zien en zoodoende is de toepassing van de navorde ring vergemakkelijkt. Voor het instellen van navordering zijn echter alleen de art. 271 en 272 der Gemeentewet geldig. Intusschen zegt art. 34, dat de navordering kan worden geheven voor te weinig geheven belasting, terwijl de wet er van spreekt, dat zij naar het geheele inkomen moet worden geheven. Voorts is zulk een navorderingsartikel in strijd met de positie van Gedeputeerden. De novelle van 20 Mei 1922 op de Gemeente wet kan hier niet in het geding worden ge bracht en voor een interpellatie niet worden aanvaard. Ten slotte wees pleiter er nog op, dat bij de redactie van de wet van 1897, regelende de financieele verhouding lusschen Rijk en gemeenten die in den tijd tot stand kwam, waarin ook de Gemeentewet werd herzien, nimmer de gedachte heeft voorgezeten aan navorderingskohieren tot grootere bedragen, als b.v. f200,000. Repliceerend wees mr. Cosman er nog op. dat de Gemeentewet geen enkele verbodsbe- paling te dezen aanzien bevat, zoodat de gemeenten geheel vrij zijn navorderingen in te stellen. Dit is dan ook in vele gemeenten geschied en pleiter hoopte, dat bij Leiden de victorie zou beginnen, zulks in het belang der gemeente-huishoudingen. Met het oog op het late uur zagen de hee- ren De Haan en Romijn van repliek af. Al leen de heer Romijn maakte nog slechts een enkele opmerking. De advocaat-generaal zal op 4 Juni con clusie nemen. Leidsche Espioitatie*Maatschappxj van Onroerende Goederen. Wij ontvingen Jiet jaarverslag van boven genoemde maatschappij, welk verslag he denavond in de algemeene vergadering zal worden uitgebracht. De verkregen resultaten, aldus lezen wij, stemmen tot volle tevredenheid en met ver trouwen kan de vennootschap de toekomst tegemoet gaan. In het bestuur kwam eenige wijziging. Het maatschappelijk kapitaal bleef nage noeg onveranderd en bedraagt thans f 325.500, waarvan nog door aandeelhou ders te storten f 43.250. Bij den aanvang van het boekjaar stonden de onroerende goederen te boek voor f 1.605.999,45. In den loop van het jaar werden verkocht 73 per- ceelen tot een gezamenlijke boekwaarde van f 370.034,877»; terwijl werden aangekocht 48 perceelen ten bedrage van f 222.129.647* De aankoop bleef, met hel oog op de onze kere tijdsomstandigheden beperkt lot pan den, die door een goede huuropbrengst en door hun zeer couranten aard volkomen ze kerheid gaven. Om deze reden zijn ook zoo veel mogelijk perceelen van de hand ge daan. De winst bedraagt f 60.666,14; welk bedrag als zeer gunstig kan worden aange merkt. Tengevolge van verbouwingen enz. slaan de onroerende goederen per 31 De cember 1922 te boek voor f 1.571.145,517* en zullen na afschrijving van het voorge stelde bedrag van f 12.000 op nieuwe reke ning worden overgebracht v. f 1.559.145,517» De perceelen zijn gelegen in de Gemeen ten Leiden, 's-Gravenhagë, Voorschoten, Oegstgeest, Noordwijk en Sassenheim, ter wijl de vennootschap op het eiland Texel een modern ingerichte boerderij mot pl.m. 30 H.A. bouwland bezit. Bij hernieuwe taxties, in verband met het sluiten van Dieuwe hypotheken, kwamen deze taxaties steeds aanmerkelijk booger dan de boekwaarde, zoodat men veilig mag aannemen, dat de boekwaarde van f 1.559.145,517*, mede in verband met de afschrijvingen over 1920 met f 10.000 en over 1921 met f 20.000, voor ons bezit aan onroerende goederen een belangrijke stille reserve insluit. De op hypotheek verstrekte gelden per 31 December 1921 bedragende f 6000 zijn geslegen tot f 46.245. In verband met aan- en verkoopen van onroerende Goederen werd aan eerste hy potheken in den loop van het jaar gesloten een bedrag van f 315.100 en afgelost f 355.175, zoodat per resto een bedrag van f 1.017.650 op de balans voorkomt. Het ingevoerde spaarsysteem is een groot succes gebleken, aangezien de gespaarde gelden thans bedragen f 8585.65 tegen f 1853,56 op 31 December 1921. Op deze spaar- en koopcontracten is per 31 December 1922 verkocht voor een boek waarde van f 103.634,79. De huuropbrengst steeg tot een bedrag van f 100.017,26 tegen f 73.233,177* over 1921, hetgeen een aanmerkelijke verbete ring beteekent. Het Reservefonds, bedragende per 1 Ja nuari 1922 f 29.600,677*, vermeerderde door provisies en rente der beleningen met f 1692,54, zoodat de reserve thans na toe voeging ingevolge artikel 42 der Statuten uit de winst met een bedrag van f 3465,327* is gestegen lot f 34.758,54. De winst a f 48.147,557* laat, na aftrek van afschrijvingen, reserveering, Dividend en Tanlièmebelasting een uitkeering op de aandeelen toe van 8 pCt. Motie Tabakswei. De afdeeling alhier van de Vereenigde Kleinfabrikanlen in de Sigaren-industrie in Nederland heeft de volgende motie aange nomen Do afdeeling Leiden, enz., in vergadering bijeen op 8 Mei, besprekende de Tabakswet en de werking daarvan in het afgeloopen jaar, komt na ernstige bespreking tot de overtuiging, dat deze wet, ondanks de vele moeilijkheden, welke zij de industrie ver oorzaakt, fraude niet voorkomt, en daardoor bona fide groot- en kleinfabrikanten tegen de concurrentie van knoeiers niet beschermt Zij spreekt daarom als haar meening uit, dat deze wet zichzelf veroordeelt, en ziet in een heffing op het ruwe product, met daar aan verbonden vergunningsrecht, de eenige practische belastingheffing. Deze motie is gezonden naar den Minis ter van Financiën en de commissie van des kundigen. De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen heeft, gelet op art. 18 der beschikking betreffende de lichaams oefening, met ingang van heden voor het tijdvak, hetwelk met 31 Januari 1926 ein digt, aangewezen lot het verleenen van den bijstand, bedoeld in art. 12 van het besluit en art. 18 van de beschikking betreffende de lichaamsoefening, o.a. in de tweede in spectie A. Metz en M. A. A. Steyns, beiden alhier. De toelage, welke aan de benoemden wordt toegekend, i9 vastgesteld op f 12 per onder hun toezicht gestelden cursus en op f 4 voor elk hun door den inspecteur van de lichamelijke opvoeding opgedragen on derzoek, boven het in art, 17 der bovenaan gehaalde beschikking gesteld aantal, tot een gezamenlijk bedrag van ten hoogste f 400 over het cursusjaar. De officier van gezondheid N. A. A. van de Roemer, van het garnizoen alhier, wordt tegen 24 Juli bevorderd tot officier van gezondheid 1ste klasse (kapitein). Dr. J. H. Holwerda, die in opdracht van de Ned. Anthropologische Vereeniging en met geldelijken steun van de gemeente een veertien dagen bezig was met gravin gen in den heuvel van „Den Burcht" heeft zijn onderzoekingen beëindigd. Dr. Holwerda wilde onderzoeken, of Lei den werkelijk het Romeinsche Lugdunum Batavorum is geweest, welke meening thans weer post had gevat in verband met een nieuw gezichtspunt, volgens hetwelk Lug dunum zou beteekenen „lichtheuvel" of „berg", door den Zonnegod bij zijn opkomst beschenen". De burchtheuvël is de eenige heuvel in den omtrek. Er was dus kans, dat men in den grond de sporen van een Romeinsche nederzetting zou vinden. Deze verwachting is echter niet bewaarheid. Na het afgraven van de bovenste grint- laag in het binnenste van „Den Burcht", stiet men op een kleilaag, in de 13de eeuw daar aangebracht, waarop steenen huizen hebben gestaan. Van twee eeuwen vroeger, omstreeks 1050, dateert de eerste Burchtpe- riode. Nog dieper ^gravend, vond men in een blauwe kleilaag houten balken van een huis Het betrof hier een overblijfsel van een op gehoogde terp uit het jaar 1000 ongeveer. De blauwe (onderste) ..kleilaag is eenige meters hoog en is aangebracht op den oorspronke- lijken zandondergrond. In deze kleilaag zijn wel eenige steenen gevonden, die van de Romeinen afkomstig zijn, doch daaraan wordt weinig waarde gehecht. Zij zijn er met de klei tegelijk opgegooid. Van een Ro- memsch Lugdunum is dus geen sprake. Gistermiddag gaf dr. Holwerda aan de leden van de vereeniging „Oud Leiden" ter plaatse een uitlegging van de opgravingen. Men is thans bezig de groeve dicht te maken. In de hooger gelegen kleilagen heeft dr. Hohvcrda eenig aardewerk gevonden, dat ondergebracht is in hel Museum van Oud heden. Voor de bewoners van de Maria-Gon- dastraat is het vandaag een dag om de vlag uit te steken. Hoelang hebben zij niet ge ijverd voor overneming dezer straat in eigendom en onderhoud door de gemeente, waarover zij het vereischte geldelijk offer reeds lang hebben gebracht. Eén eigenaar hield tot nog toe echter de overname tegen. Nu deze eindelijk heeft toegegeven kon de overdracht plaats hebben, waarvan de acte heden is gepasseerd. De hoop is nu op het gemeentebestuur ge vestigd. Laat deze spoedig met het in orde maken van de straat beginnen 1 Zaterdagnamiddag zal de afdeeling Leiden van de S. D. A. P. een optocht hou den met muziek, terwijl borden in den stoet zullen worden gedragen met het opschrift „Stemt Van Eek". De-optocht wordt opgesteld voor 't Volks gebouw aan de Heerengracht en zal te vier uur van daar vertrekken. Voor den Tweeden Pinksterdag is ver gunning aangevraagd voor het houden van een openluchtmeeting in het Volkspark, waar eenige sprekers zullen, optreden, ter wijl „De Stem des Volk9" eenige liederen zal zingen. Woensdagavond 23 Mei na afloop der stemming hoopt de afdeeling weder een op tocht te houden. Wij vestigen er dc aandacht van be- langhebenden op, dat voor totaal 200 dienst plichtigen van de lichting 1923, die zijn toe gewezen aan de 2de ploeg der Infanterie, ge legenheid bestaat om reeds in het tijdvak van 16 tot 20 Juli 1923 in werkelijken dienst te komen, ten einde deze oefening te volbren gen bij een der detachementen, bestemd voor de scholen voor verlofsofficieren te Amers foort en te Breda. De eerste oefening van deze dienstplichtigen wordt niet onderbroken, zoo dat deze, behoudens onvoorziene omstandig heden, 29 December 1923 eindigen. Voor deze vervroegde opkomst kunnen ook in aanmerking komen personen van de lich ting 1923 of van een vroegere lichting, die in verband met uitstel van eerste oefening, ver streken vrijstelling of om een andere reden tegelijk met bedoelde 2de ploeg in November zouden moeten opkomen. Voor hen, die de oefeningen bij den Vrij- willigen landstorm volgen en uitzicht hebben dat zij vóór 16 Juli 1923 het bewijs van voor geoefendheid zullen verwerven, bestaat de bedoelde gelegenheid echter niet. Zij, die voor Leiden hebben geloot en voor deze vervroegde opkomst in aanmerking wenschen te komen, moeten "Vóór 27 Mei a.s. hun verlangen daartoe kenbaar maken ter Gemeente-secretarie, afdeeling Militaire Za ken, Breestraat no. 119, hoek Wol steeg, al hier. Zij behporen daarbij op te geven hun geslachtsnaam en voornamen, den datum van geboorte, hun lolingsnummer, het korps, waaraan zij zijn toegewezen of waarbij zij zijn ingelijfd, alsmede in welk garnizoen Amersfoort of Breda zij deze oefening het liefst zouden volbrengen. Ook is het wen- schelijk, dat belanghebbende opgeeft om welke reden hij liever in Juli dan in Novem ber zou opkomen. Mocht de gegadigde in aanmerking komen voor deze vervroegde opkomst, dan is het niet zeker, dat rekening zal kunnen worden ge houden met zijn keuze van garnizoen. Zij, die voor opkomst in het tijdvak van 16 tot 20 Juli 1923 worden bestemd, ontvan gen hiervan door tusschenkomst van boven genoemde secretarie-afdeeling nadere mede- deeling. De commissie tot het afnemen in 1923 van de examens voor den Ned.-Ind. admi nistratieven dienst maakt bekend, dat haar BINNENLAND. H. M. de Koningin gaat naar Engeland. De Leidsche navorderingsbelasting voor het Haagsch Gerechtshof. De opgravingen in den heuvel van de« Leidschen „Burcht". Motie van de afd. Leiden van de Ver eenigde Kleinfabrikanten in de Sigaren* indnstrie in Nederland. De Minister van Justitie over het artikel van dr. E. Verviers. De wachtgeldregeling voor het personeel der op 1 Mei opgeheven Rijksnormaallessen* De Gemeenteraad van Zaandam is om, BUITENLAND. De ontvangst der Engelsche en Ita- liaansche antwoord-nota's op het DnitschQ voorstel. De mijnwerkersstaking in het Saargebied is geëindigd. Turken en Grieken te Lansanne voor het eerst in gedachtenwisseling. Het antwoord van sovjet-Rusland op het Engelsche ultimatum. Het Engelsche Hoogerhuis verklaart zich onbevoegd inzake de lersche deportaties, die ongedaan worden gemaakt Nieuwe rooversincidenten in China. eerste zitting zal plaats hebben op Dinsdag 12 Juni in het Academiegebouw alhier, en dat de niet-candidaat Ind. ambtenaren, die krachtens het Kon. besluit van 2 Mei 1918 aan de examens wenschen deel te nemen, daarvan schriftelijk moeten kennis geven vóór 30 dezer aan den secretaris der examen commissie, Rijnsburgerweg 6B, alhier, on-t der overlegging van getuigschriften. Heden is aangehouden een nachtver- blijver ten poliliebureele, die nog drie dagen hechtenis te goed had. Aangifte is gedaan door A. K., dat hij gistermorgen door K. met een zweep is „be-- handeld". Proces-verbaal wegens mishan deling is opgemaakt. Op Woensdag 30 Mei a.s. vergadert in den voormiddag het bestuur en komen in den namiddag de afgevaardigden van de R.-K. Kamer-Centrale Leiden, in het Volks bondsgebouw alhier samen. Op de agenda komen n.l. voor een voorstel van Boskoop om te bewerken, dat voor Land- en Tuin bouw een afzonderlijk Departement zal ge-, vormd worden en een voorstel van Oude-: water, om niet altijd te Leiden, doch ook eens te Gouda te vergaderen. De wielrijdster J. B. is gisteren op dei Blauwpoorlsbrug door S. met diens motor-i rijwiel aangereden. Haar rijwiel zal op zijn kosten worden hersteld, waar de schuld bij S. lag. De 66-jarige vrouw De R., uit Nieuw-* veen, werd gisteren door eigen onvoorzich-. tigheid in de Janvossensteeg aangereden en tegen den grond gesmakt door een wielrij-, der. Ze kwam er echter goed af met alleen een ontvelling aan de neus. Toen gistermiddag de jeugdige W. op de fiets een boodschap deed, is hij in de Steenstraat aangereden door S., met gevolg, dat hij op een paal is gevallen en wel zoo danig, dat hij zijn rechterbeen brak. Hij is in het Acad. Ziekenhuis opgenomen. Er wordt een onderzoek ingesteld naar de schuldvraag. Door een paar jongens is een trans portrijwiel opgevischt uit de Uiterstegracht, dat was verduisterd door G. H. en die door de Haagsche Rechtbank lot 1 jaar, maar in hooger beroep tot 17* gevangenisstraf eenige maanden geleden werd veroordeeld. Het rijwiel had hij destijds laten „ver-, dwijnen". De wachtgeldregeling bij de Rijks- e normaallessen. Op de vragen van het lid van dc Tweede Kamer, mej. Westerman, betreffende de wachtgeldregeling voor het personeel der op 1 Mei 1923 opgeheven Rijksnormaallessen, heeft de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen geantwoord De toezegging van den ondergeteekende in de zitting van de Tweede Kamer van 18 Juni 1920, geschiedde in de verwachting, dat de rechtspositie der ambtenaren binnen aizienbaren tijd bij wet zou worden gere- geld. Daar dit wetsontwerp, dat een gunstiger regeling dan de bestaande voor de wacht-, gelders bevatte, in verband met de tijdsom standigheden moest worden teruggenomen, kan hij naar billijkheid niet aan die toezeg ging .worden gehouden. Intusschen is een nieuwe wachtgeldregeling, zij het dan niet in een „Rechtstoestandwet", maar bij alge-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1923 | | pagina 1