UIT ONZE STAATSMACHINE. Geneeskundige Brieven. 's Werelds papiergeld. goot den heer Van Zadcihoff. Zij wil de wet uitbreiden tot allp dienstweigeraars en zij vraagt de Rcgeeiing of do lichting 1923 ook onder deze wet zal vallen. Do heer DECKERS (R.-K.) hoopt, dat in do Commissi© van Onderzoek een psychiater zit» ting zal hobhen. Ook acht hij bet noodig ean ivrouw daarin te benoemen. Spr. vraagt of men «ckcr weet, dat dio andero dienst in last over een zal komen met den militairen dienst. Er is n.L •crschil in den arbeid van den militair in vredes- en in oorlogstijd. Waaraan is die ttmdere arbeid nu acquivalcnt Spr. vraagt hoe het zal gaan met de jongelui, ie aanvankelijk op jeugdigen leeftijd in vrij- rwilligen dienst zijn gegaan, maar later gewe tensbezwaren krijgen. Do heer WIJNKOOP (C. P.) meent, dat een afwijkende staats- cn maatschappij-beschouwing juist een kwestie van geweten is, cn dat die beschouwing dus in do eerste plaats als gewe tensbezwaar tegen de dienstweigering is te ac- «copteeren. Maar de overheid accepteert die be- iw.aren niet, omdat dio afwijkende beschouwing ïioh altijd richt tegen do overheid. De heer SCHOKKING (C.-H.) betoogt, dat leen. dienstweigeraar niet als een misdadiger moet worden aangemerkt, maar dat hij toch in iovertreding is en dus als een persoon van be- teekenis dient te worden aangemerkt. Spr. ont kent, dat dit wetje een daad is van een klasse- iregeoring. Wanneer de overheid een last op legt, moet zijeischcn, dat iodcreen daaraan Tvoldoet, omdat die last in het belang is van den Staat, die als zoodanig een geheel vormt. Zal eij geen onrechtvaardigheid begaan, dan kan zij geen vrijstelling geven. Alleen, als zij meent, dat gij de moeilijkheid niet anders kan ontgaan en 'dat zij anders baar gezag verliest, mag zij een afwijking toestaan. Spr. vreest, dat er personen Kullen zijne dio aan dien langeren dienst de yQorkeur zullen geven. Hij gaat echter met dit ontwerp mee. Alleen wenscht bij niet, dat een ander in co plaats van den vrijgestelde in mili tairen dienst zal worden opgeroepen. Do beer TROELSTRA (S -D.) acht het be ioog van den heer Zjjlstra liet meest princi pieel. Do Regeering moet in een democratisch land, als het onze, zooveel mogelijk rekening Ihouden met dc heilige beginselen der burgers. iVan abdicatie van den Staat is bij dit ontwerp geen sprake. Spr. zou wel eens willen neten wat volgons den heer Schokking do goddelijke plicht tot landsverdediging oplegt. Uitvoerig behandelt spr. het begrip gewe tensbezwaren. Hij acht bet al onjuist tc vragen jwat de inhoud is van die bezwaren. Spr. boopt, Idat de Kamer bet amendement-van Zadcihoff ial aannemen. De heer DRESSELHÜYS (V. B.) meent, dat 'de Staat het recht beeft om dienstplicht io vor deren. Wanneer dc Staat rekening gaat houden jBiot gewetensbezwaren van de burgers, dan moet hij een evenwicht trachten te zoeken en dus zal bij niet met alle bezwaren rekening kunnen houden. De Rcgcering moet een keuze uit de bezwaren. Spr. zou in de allerlaat- Teto plaats de politieke daarvoor kiezen. f De Minister van Justitie, do beer HEEMS- KERK, zal Dinsdag spreken. De vergadering wordt verdaagd tot Dinsdag té één uur. f Uitvoering van artikel 97 G. W. Artikel 97 der Grondwet luidt: „Een lid van dc Staten-GcncroaJ kan jiiet tegelijkertijd zijn vice-president van den Raad van State, president, viee-pre- pident of lid van of procureur-generaal of advocaat-generaal bij den Hoogen Raad, noch président of léd van do Algemeeno Rekenkamer, noch Commissaris des Ro wings in een provincie. De wet regelt, voor zoover noodig, de gevolgen van de vereendging van het hd- maatschap van een der beide Kamers met 1 andere dan do in het- eerste lid uitgeslo ten, udt 's Lands kas bezoldigde ambten. Krijgslieden in werkelijk en dienst, het lidmaatschap van een der beide Kamers aanvaardende, zijn gedurende het lidmaat- toehap van reohtswego op non-activiteit. Ophoudende lid to zijn, keeren zij tot den rwerkelijken dienst terug." Dit artikel is in 1887 dn de Grondwet 'opgenomen en blijkbaar was men toen !met den meesten ijver bezield om te rege len wat geregeld moet worden, blijkens do beginwoorden van do tweede alinea „Db web regelt, enz." Maar de wet beeft piet of zoo goed als niets geregeld. En nu wij bijna 35 jaar later zijn, wordt het toch ■wel fijd, dat de wet iets regelt, opdat de «aken niet ongeregeld blijven. Do omstan digheden gevpn daar aanleiding too, eigen lijk de zaoveelsto Grondwetsherziening na ;1887. Alleen vóór zoover betreft de hoog- leefaren aan de Rijks Hoogesoholen be staat- er een regeling, die eohter bij de Wet op het Hoogèr Onderwijs is tot. stand gekomen, onafhankelijk van art. 97 der Grondwet. Dan is er verder nog een Ko- hninklijk Besluit van 5 Febr. 1868, dat de gevolgen van do vcreeniging van Kamer lidmaatschap en Ambt regelb voor de amtbenaren van do Departementen. Dat dit K. B. niets te maken heeft met ihet in 1887 geschapen Grondwetsartikel, ppreekt van zelf Voor do krijgslieden in werkelijken idóenst" is wel do non-activiteit voarge- schreven, maar een financieel© regeling •ontbreekt, alleen is in de Bevorderiyigswet ider Landmacht (1902; eon bepaling betref fende officieren opgenomen, maar voor andere militairen ontbreekt een regeling, denkelijk omdat men zich niet heeft kun nen voorstellen, dat de kiezers een mili tair beneden den rang va:; officier naar de iKamers zouden zenden. Wel weid in 1902 een wetsontwerp in gediend tot regeling van de financieel© .verhouding van ambtenaren, die lid van een der Kamers werdenin de zitting 1902'01 is daarover voorloopig verslag uitgebracht en in die van 1904'05 is een memorio van antwoord met een gewijzigd ontwerp verschenenmaar daarna is het ïieelo zaakje in den rcusachtigen doofpot gestopt, die aan elk Departement te vin den is. Maar nu Werd het tooh noodig, ofiï weer eens to cïenken aan dio woorden ,,Do wet regelt"de ongeregeldheid heefb al geld genoeg getced en zou n unog veel meer gaan kosten dan in dc 34 of 21 jaar, dio achter ons liggen. Tot nog toe had men voor de ambte naren, dio niet van het Kamerlidmaat schap waren uitgesloten (le lid van art. 97) den regel gevolgd, dat zij non-actief werden, maar de helft van hun traktement behielden. Werd de man in den tijd van zijn Kamerlidmaat schap bevorderd, dan steeg ook de helft van zijn traktement, waarvoor hij niets deed dan, misschien, wat ongeschikter wor den voor den hoogeren rang. Ieder weet, dat wij een Kamerlid hebben, dde als jong officier in de Kamer is opgekomen en het nu al tot (is het niet1?) Luitenant-Kolonel heefb gebracht en naar öden rang non- activiteits traktement geniet boven zijn „schadeloosstelling. En daar komt nog een dwaasheid bij, n.l. dat de jaren, als Kamerlid doorge bracht, meetellen voor de berekening van het pensioen, dat de ambtenaar-Kamerlid zal genieten, als hij gaat uitrusten van de zorgen van het ambtenaarschap, waarvoor hij in later jaren geen vin heeft verroerd. Wij nemen bijv. een ingenieur, een hoog leer aar, een officier. Zij genieten de scha deloosstelling, aan het Kamerlidmaat schap .verbondep, verhoogd met do helft van hun traktement, dat vooral voor den officier periodiek hoogcr wordt. Heb ben zij den leeftijd bereikt, waarop zij voor pensioen in aanmerking komen, dan vervalt het halve traktement, maar dan komt het pensioen er vcor in do plaats over al de jaren van hun eerste aanstel ling af tot aan het ontslag, onverschillig of zij er iets voor hebben gedaan.. Dat werd nu vooral te dwaas, nu bij de jongste Grondwetsherziening de schade loosstelling" gebracht is op f 5000, omdat let welhet Kamerlidmaatschap den geheelen menscli eischt, wat heel veel Kamerleden door hun bij-bedrijf tot een leugen maken eD zij recht op pen sioen hebben verkregen. Verbeeld u zich maar eens wat de consequentie zou zijn, als men maar weer dat „De weit regelt" liet staan, zonder iets te regelen. Dan zou een bepaald lid genieten lo. Zcolang hij Kamerlid was en als non- actief ambtenaar te bock stondf 5000, vermeerderd met het halve telkens stijgen de traktement; 2o. bij ontslag als ambtenaar wegens be reiken leeftijd, maar Kamerlid blijvend: f 5000 vermeerderd met het pensioenbedrag zonder aftrek voor de non-activiteits jaren 3o. na aftreden als Kamerlid, na het ont slag als ambtenaar, zooveel maal f 150 als hij jaren lid der Kamer wa.s tot een maxi mum van f 3000 vermeerderd met het volle ambtenaansponsioen, zoodat over de Ka nier jaren dubbel pensioen zou worden ge noten. De Regeering heeft nu een wetsvoorstel ingediend om de belofte in art. 97 der Grondwet in het „De wet regelt" in té lossen. Wordt een ambtenaar tot lid van een der Kamers gekozen, dan moet onderzocht wor den of hij de beide functies tegelijk kan waarnemen. Kan dat, dan behoeft hij geen verlof om uit zijn dienst afwezig te zijn, maar hij moet zorgen, dat de dienst geregeld loopt en van zijn afwezigheid kennis geven aan ,,den boven hem gestelde." Omtrent zoo iemand wordt verder niets bepaaldhij zou dus dubbel traktement genieten, maar het geval is haast ondenkbaar: heeft niet do regeering zelf verklaard, dat het Ka merlidmaatschap den geheelen mensch cöscht? Misschien heeft de Iiegeermg ge dacht aan do .vele Kamerleden, die zij zelf tot Burgemeester benoemdeop de scha deloosstelling, die in do Grondwet is vast gelegd, kan de wet niet korten en op het burgemeesterstraktement, dat door Gede puteerde Staten wordt, vastgesteld even min. Kan het ambt niet gelijktijdig met het lidmaatschap worden waargenomen, dan kan do ambtenaar op non-activiteit worden gesteld. Wie zoo op non-activiteit is gesteld ont vangt voor do jaren, dat hij Kamerlid is, geen traktement. Maar hij krijgt, als hij lid der Eerste Kamer is, de helft van de laatst genoten bezoldiging als non-activi teitswedde. En is hij lid van de Tweede Kamer, dan ontvangt hij een bedrag, waar mee zijn laatste jaarwedde dc schadeloos- stolling (f 5000) overtreft. Eventueele toe lagen gelden als traktement, voor zoover zij bij do berekening van den pensioens grondslag in aanmerking komen. Inkomsten uit ambt of betrekking of be roep, welko zijn aanvaard na de op-non- activiteit-stelïing, komen in mindering van de non-activiteitswedde. Wordt de ambtenaar-Kamerlid1 gedu rende het Kamerlidmaatschap op wacht geld gesteld b.v. door opheffing van do vroeger bekleed© betrekking, dan wordt het wachtgeld verminderd in verband1 met do schadeloosstelling of het Kamer lid pen sioen en met bijverdiensten. Gesteld, dat iemand een bezoldiging had van f 7000, dan -had hij als non-Activiteitswedde f 7000 f 5090 f 2000. Werd hij op wachtgeld gesteld tegen 70 pet. dan zou het wachtgeld zijn f 4900. Maar dan kreeg hij f4900 f5000) f7000 f2900 wachtgeld minder en dus weer f 2000, wat gelijk is met de non-activiteitswedde. Treedt de ambtenaar af als lid der Ka mer, dan wordt hij, zoo mogelijk, in actie- ren dienst hersteld. Maar niet altijd kan dat; lo. kan hij aan den dienst ontgroeid zijn en 2o. kan het zijn, dat er geen plaats voor hem is. In dat geval wordt hij ontsla gen op den voet van ambtenaren, wier be trekking opgeheven is en treedt <7us de wachtgeldregeling op. Maar dit geldt niet voor hen, die krachtens de Grondwet of do wet voor het leven zijn aangesteld. Die ontvangen, zoolang de ambtsbetrekking duurt een non-activiteitswedde ten bedrage van de bezoldiging verminderd met heb pensioen' ter zak-e van het Ka-merlidmaat- sohap. Dde poo-activdteitsweddo verval^ wanneer de belanghebbende weigert een betrekking te aanvaarden, die hem in ver band met zijn persoon en zijn omstandig heden kan worden opgedragen. Bij de berekening van het ambtenaars- pensioen tellen do jaren van Kamerlid maatschap niet mee, zoodat het dubbele pensioen ever dezelfde jaren, dat nu geno ten kan worden, niet meer zal voor komen. Do bepalingen van deze wet zijn ook toe passelijk op ben, die in dienst zijn van een bij de wet geregelde, over het geheele rijk werkende instelling, maar dio niet uit 's lands kas bezoldigd worden (b.v- spoor wegambtenaren). Maar zij is niet toepas selijk op ministers en in hoofdzaak slechts ^op krijgslieden. De wet geldt wel voor hen, die bij het in werldng treden lid van een der Kamers zijn maar het besluit om bun betrekking onvereenigbaar te verklaren met het lid maatschap kan alleen genomen worden, als zij korter dan een jaar voor do eerste maa.l zitting hebben; en voor dé' anderen blijft voorloopig de toestand, zooals die is, maar alleen zoolang hun lidmaatschap zonder herbenoeming als lid voortduurt.. De hoogleeraren worden voort taan over eenkomstig de andere ambtenaren behan deld. Voor de officieren geldt een bijzondere regeling. De non-activiteits-bezoldiging voor de officieren onder lo. van art. 70 der Bevorderingswet 1902 wordt nader ge regeld voor die, bedoeld onder 3, 4 en 5 van dat artikel is zij twee derde en voor die, bedoeld onder 2 en G do helft van de aetiviteitsbezoldigirg zooals die in ver band met het aantal dienstjaren zou gel den voor de infanterie. RECLAME. Zie de Ranja-teekeningen in dc geïllustreerde pers. Welke teekeiiing acht U voor publicatie liet geschiktst 5970 t FI&AiUE PRIJZEN Ziekenverpleging Ziekenverpleging en arts. Het-is nog niet zoo hèel lang geleden, dat de ziekenverpleging voor het eerst een vak werd genoemd. Vóór dien tijd gold zij meer als een werk wan barmhartigheid, van roeping en van vocatie. Wanneer men zijn best maar deed, om den zieke te helpen, het geen voor een jgroot deel hierin bestond en ook moeilijk in iets anders bestaan kon, dan hen zooveel mogelijk ter wille le zijn, zijn oogenblikkelijke wens^hen en begeerten le helpen bevredigen, dan was aan den eisch voldaan. En dikwijls werd de hulp des te meer gewaardeerd, naarmate -zij gepaard ging met grooter opofferingen van de zijde der helpende. Het hoorde bij een goede ver pleging om zich af te sloven. Men moest nachtrust te kort komen en als het mogelijk was bleek worden en vermageren. Bij de lo gische gevolgtrekking, dat iemand, die zich zoo afbeulde, misschien spoedig zelf patiënt zou worden, en althans zou moeten ophou den om aan den zieke hulp te bieden, werd maar niet stilgestaan. Men hielp eenvoudig zooveel en zoolang men kon. Over dat „kunnen" werd echter niet veel nagedacht. Wel wist men, dat de vrouwe hand zachter was en daarom in het alge meen aan de vrouw de voorkeur werd ge geven. En dikwijls vond men in de familie een bepaalde persoon, een tante of een nicht die altijd klaar stond, als er zieken waren, die zoodoende dikwijls verpleegde en zekere oelening verkreeg, waardoor zij terecht bo ven vele anderen werd verkozen. Maar van systematische oefening, van doelbewuste op leiding was geen sprake. In overeenstemming hiermee is- de positie, wekle ongeveer een eeuw geleden de huis arts bekleedde. Dat was toen bij voorkeur de deftige „medieïnae doctor", die niet veel an ders deed dan de tong bekijken en den pols voelen en voor het overige met zijn, voor een goed deel speculatieve, wetenschap volstond. Om zelf bepaalde richtingen aan den patiënt te doen, dat was beneden zijn waardigheid. Voor het zetten van lavementen, van kop pen, van bloedzuigers, enz. waren andere personen aangewezen. En de chirurgijn, die de heelkundige bewerkingen toepaste, werd door den „doctor" als beneden hem staande beschouwd. Hoogstens verwaardigde deze aesculaap zich tot het doen van een aderla ting. Met dien tijd vergeleken, is er nu een groote verandering te bespeuren. De ouden hielden het lang met de zoogenaamde humo-' raal-pathologie, waarbij alle afwijkingen werden toegeschreven aan een gewijzigde ge aardheid en beweging der in het lichaam aanwezige vochten. Door oplossende, afvoe rende, opwekkende, bedarende en andere middelen trachtte men het geschokte even wicht te herstellen. Langzamerhand heeft dé meer physische opvatting de overhand gekregen en is men de ziekteleer evengoed als de levensleer gaan beschouwen als een samenstel van" natuur kundige en scheikundige processen, die on afhankelijk van mystieke krachten zich afspelen. Een streng wetenschappelijke be handeling van zaken werd hierdoor bevor derd, al blijft er dan ook voor speculatie nog ruimte genoeg. Het was reeds een licele slap vooruit, dat men de ziekteverschijnselen niet langer als zelfstandige dingen ging beschouwen, maar in hun natuurlijk verband.als een uiting van den strijd, dien het organisme voerde tegen de krachten, die van buiten of van binnen zijn bestaan bedreigden. Werd vroeger koorts voor de eigenlijke vijandin gehouden, al ont brak er ook wel eens iets aan het begrip, zoo dat men wel beproefde hun aan te tasten, doch in den grond der zaak niet goed wist waar het aangrijpingspunt te. vinden, thans zien wij in koorts een complex van ver schijnselen, die bij verschillende toestanden worden waargenomen. En in plaats van te trachten, die verschijnselen direct te onder drukken, wordt telkens-naar de oorzaak ge zocht, ten einde deze, zoo mogelijk, te be strijden. Wij kunnen bij een lijder aan ma laria de hooge temperatuur, het meest opval lend verschijnsel der koorts, langs verschil lende wegen iets laten dalen. Een koud had, sommige temperatuur-verlagende middelen, zooals antifebrine, zullen hiertoe in staat blijken. Maar daarmee is de ziekte niet ver dreven. De parasiet, die de ziekte veroor zaakt, het malaria-plasmodium, moet gedood worden. Het specifieke middel, de kinine, doet dit, wanneer het op den juisten tijd en in gepaste dosis gegeven wordt. Hieraan wordt niets veranderd door het feit, dat sinds jaar en dag kinine werd toegediend, zon der dat men wist hoe het werkte. Men meen de, dat het koortswerepd, dat is dus tempe ratuur—verlagend werkte. Door dat gemis aan juist inzicht zijn dan ook ontstellend groote hoeveelheden kinine nutteloos verbruikt Het lichaam voert dus strijd tegen de schadelijke invloeden, waardoor het getrof fen wordt. In lichte gevallen gaat dat haast ongemerkt, omdat de aanval zoo weinig be- teekentji de vijand zoo geringe kracht ont wikkelt, dat het gevaar als ware het spelen derwijs overwonnen wordt, In ernstige ge vallen zien wij verschillende verschijnselen* die met elkaar den getroffene ziek maken. En ten slotte is het mogelijk, dat de krachten van het organisme niet bestand blijken tegen den aanyal. zoodat het einde de dood is. Wanneer de strijd zoo hevig wordt, wan neer de ziekte een dreigend karakter krijgt, dan moeten alle beschikbare verweermidde len worden gemobiliseerd. En eindelijk heeft men begrepen, dat niet alleen de drankjes en pillen, de voorgeschreven zoogenaamde versterkende middelen van den dokter, maar dat evenzeer alle andere maatregelen ter verzorging van den zieke tot die strijdkrach ten behooren. ''De zieke moet in "alle opzich ten in de meest gunstige conditie gebracht worden. Zijn verrichtingen moeten nauw keurig worden gedoseerd, alle schadelijke en hinderlijke invloeden moeten worden af geweerd, het komt er niet aleen op aan wat maar even goed hoe hij eet èn drinkt. Hij moet dus bewaakt en verzorgd worden bij waken en slapen, hij eten en drinken, bij rust en beweging, hij reiniging en alle na tuurlijke verrichtingen, "bij de toepassing van alle geneeskundige voorschriften. Het is evenzeer van beleekenis hoe zijn bed wordt opgemaakt, hoe het bed wordt geplaatst, als op welke wijze het door den apotheker klaar gemaakte recept wordt ingenomen. Toen al deze dingen erkend begonnen te worden, wat in ons land lusschen 1880 en 1890 het geval was, moest -er wel een groote ommekeer volgen in de wijze, waarop de zieken werden verzorgd. De geschoolde zie kenverpleging ontstond. Bij scholing be hoort ontwikkeling cn beschaving en al aan stonds kwam liet verplegend personeel op vrij wat hooger peil te staan. Enkele genees kundigen zagen de ware beteekenis van deze evolutie, die soms meer op een revolutie ge leek, in; de verpleegster!) kroeg een eigen positie. Maar merkwaardigerwijze namen de meeste artsen niet persoonlijk deel aan de uitvoering van dit deel der strijdkrachten, en zooals de oude „doctor" het zetten van een lavement aan anderen overliet, zoo bleven de arisen persoonlijk op een afstand van het nieuwe vak, dat door Paul Mendelsohn in die jaren met den naam hypurgie, afkomstig van een. Grieksch woord, dat hulpverleencn beteekentr werd betiteld en als een onderdeel van het medisch kunnen gepropageerd. Met echt Duitsche stelselmatigheid behandelde hij dc geheele ver^leegkunst als een onder deel van de therapie, van de geneeskundige behandeling en ontleedde den gunsligen in vloed, door het bevorderen van het welbe hagen der patiënten, door de verschillende handgrepen der ziekenverpleging op de func ties van het organisme en op het herstel uit geoefend. Hoe weinig deze opvatting toenmaals in zelfs gezaghebbende geneeskundige kringen was doorgedronecn, kan hiftruit blijken, dat, toen voor een der eerste natuur- en genees kundige congressen door een arts een voor dracht over „hypurgie" werd opgegeven, deze door het bestuur*niet werd toegelaten, omdat dit geen onderwerp voor een geneeskundig congres was. Dat was omstreeks 1890. Hoe zeer ook le dezen opzichte de opvattingen ge wijzigd zijn, moge blijken uit het verhandel - de op de vergadering van den Ncderkmd- scheri Bond voor Ziekenverpleging op 31 Mei 1922 gehouden. Daar kwam in behandeling het volgende voorstel van het hoofdbestuur: „De algemeene vergadering besluit, dat de Bond zieli zal wenden tot de Regee ring, met het verzoek, het daarheen te lei den, dat de aanstaande artsen, tijdens hun co-assistenlscliappen, ook verplicht wor den een zeker aantal, met name te noe men handgrepen op het gebied der zieken verpleging te verrichten". Bij de discussie bleek welhaast ieder het over het principe eens te zijn. Alleen meen den sommigen, dat het niet op den weg van 1) Eigenlijk moest van verplegende gespro ken worden. Gemakshalve wordt steeds de vrouwelijke term gebruikt, evenals de man lijke voor de patiënten, hoewel er evengoed veiplegers en vrouwelijke patiënten zijn. dezen Bond la^ om over dit geneeskuj werk een oordeel uit le spreken. Dooi fa Wicherink werd er toen op gewezen, dal do Bond niet is een organisatie van verplegen, den, maar een Bond voor ziekenverpleging en dus wel degelijk met dit onderwerp te rn£ ken heeft. Het is zeker goed, zei hij, de aan dacht er op te vestigen, dat er aan de oplei- ding van den arts nog heel veel ontbreekt vooral omdat de medici zelf er dan attent op zullen worden. Hij hcqnnert er aan. hoe zuster Van Hulst de geweldige achterlijkheid der artsen in het licht heeft gesteld, en nit ervaring weet hij, hoe droevig het dikwijls is gesteld met de verpleging van zieken als ge- volg van de onkunde der dokters. De Voorzit ter, dr. Van Spanje, zei, dat de dokters er inderdaad weinig van weten, hij heeft liever een goede verpleegster dan een onkundigen dokter. Dr. Le Rütte voegde er nog aan toe dat de practisehe kennis der ziekenverple' ging voor de artsen van liet grootste belang is, omdat zij immers op de dorpen vaak alles zelf moeten doen. Wanneer de zusters met ervaring zouden durven spreken, dan zou spreker zich moeten schamen over hetgeen er dan aan het licht zou komen. .Ten slotte werd het voorstel aangenomen: „Oni zich te wenden lot de geneeskun- dige faculteiten der universiteiten en tot de directies der groote ziekenhuizen met het verzoek, het daarheen te leiden, dat de aanstaande artsen in de gelegenheid worden gesteld, zich practisch te oefenen in de handgrepen op het gebied der zie- kenv pleging." Heel fraai komen de artsen er dus niet af. Evenwel mag niet gegeneraliseerd worden en juist door de noodzaak, bijv. in de buiten- praktijk, gedwongen, zal op de practisehe handigheid en kennis van vele artsen op dit gebied niet veel aan te merken zijn. Maai; dezen hebben het dan „al doende", dikwijls door afkijken van de wijkzuster, geleerd en ieder zal moeten toegeven', dat dit geen aan bevelenswaardige metbode is. De arts in de praktijk behoort de ziekenverpleging, zoowel theoretisch als practisch volledig te beheer- schcn. Al ware het slechts om niet de min dere te zijn van zijn patiënt. Want dit is een vak, waarvan de leek zeker niet alles, maar dan toch zeer veel zal kunnen leeren, be grijpen en .toepassen. Daarom Ijoop ik dan ook later nog eens op dit onderwerp terug te komen. H. A. S. De vermeerdering van den omloop aan ~p> piergehl in het afgeloopen jaar, heeft alles overtroffen, wat men te voren op dit gebied liad aanschouwd. Ook hierin is Rusland het meest vooruitstrevend, indien men het doen' en laten van de Sovjet-Regeering vooruit strevend kan noemen. Laatstgenoemde regee ring heft n.l. kans gezien de papiercirculatié in één jaar tijcis veertig maal te vergrootenj Duitschland volgt Rusland op den voet,' door de wereld met 35 maal zooveel bankbil jetten „gelukkig" te maken, dan een jaar ge leden. Daarna komt Oostenrijk met ©en ze ventien maal grootere circulatie, Polen met een yiermaïige dito en I-Iongariic met een drievoudige. Deze papieren berg steekt wonderlijk af bij; de circulatie aan papier geld in de overige' dertig staten, van Europa. Hiervan vertccnen voor zoover de gegevens beschikbaar zijn, meer dan de helft een achteruitgang, wat het aantal circuleerende bankbiljetten betreft Bij dc overigen is de totale circulatie slechts weinig toegenomen. Is deze overstrooming .van papiergeld zichzelf reeds een treurig verschijnsel, -en be« teekent zij een teruggaan aan koopkracht,' nog erger wordt dit, als men weet, dat de goudproductie in 1922 de kleinste was in twintig jaren tijds. Deze vertegerfwoordigiié n.l. een waarde van §350.000.9001—, vraat- van 2/3 naar de Vcreenigde Staten'werd "ge* zonden. Aan de hand van statistieken, opgemaakt door de National City Bank of New-Yorkj willen wij die papier circulatie "ïmjjlr in de tails bespreken, doch verzoeken den lezers bij' voorbaat niet duizelig te Worden van de vele nullen, welke wij hen onder de oogéh moetèn' brengen. 'gk De totale omloop van papiergeld in Rusland1 bedroeg aan het einde van 1921 vólgens deir Volkscommissaris van Financiën, iets mee^ dan 11.000.000.000.000 Sovjet-roebels 'en over eenkomstig de Londen Economical Revier/ van' 26 April 1923 was deze aan het einde van 1922 groot 450.000.000.000.0CO Sovjet Roebels. De totale omloop aan Duitsche bank biljetten was in Maart 1922 groot 121.000.000.000 Mark, tegen 4.272.500.00U.COO Mark op 15 Maart 1923. De vermeerdering itrféén week tijds bedroeg midden Maart! 401.200.000.000 Mark. In Januari 1922 had Oostenrijk aan papier geld in omloop 239.600.000.000 Kronen, terwijl in Maart 1923 deze «inloop tot 4.113.000.000.000 Kronen was 'gestegen. De totale circulatie van Hon-i garije was begin 1922 26.000.000.000 Kronen' groot/" tegen Ö09.000.000.000 Kronen begin 1923. v ssasati i - In' hoeverre deze geweldige toename van papiergeld de koopkracht in ongunstigen zin. beinvloed, moge wel hieruit blijken, dat eindo "1922 de prijzen in Rusland vijftien millioer.' keer dezelfde bedroegen, welke voor den ooij log golden. Voor Polen gold einde 1922 een. drie duizend keerige prijsverhooging niet voor den oorlog vergeleken. Onder de landen, waarvan de bankbiljetten- omloop verminderd is, behooren, behalve ons land, nog Engeland, Scandinavië, Zwitser land, Spanje, Tsjecho-Siowakye, Japan,Egyp te en "dc Vcreenigde Staten. Tot de landen, waar ue circulatie slechs weinig yooraiginfa behooren Frankrijk, Italië, België, Bulgarije^ Roemenië, Griekenland, Yoego §lavië, Porhtj gal cn Brazilië. Het spreekt vanzelf, dat de xege'eringen van verscheidene landen, welke gebukt onder den papiervloed, pogingen trachtenj» het werk te stellen om aan dien druk te ori" komen. Zij tracht <lit op verschillende vdjz® 'weder de circulatie op rróüdbasfs te st?üfS j dóch'tót Tm Toe hebben die" pogi^eh'nog_^p veelsiwcës^geh'ad/' WdisWaf ^or^t. schijterige landenv eeïi 'Theoretische

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1923 | | pagina 10