UIT ONZE STAATSMACHINE.
Geneeskundige Brieven.
's Werelds papiergeld.
goot den heer Van Zadcihoff. Zij wil de wet
uitbreiden tot allp dienstweigeraars en zij
vraagt de Rcgeeiing of do lichting 1923 ook
onder deze wet zal vallen.
Do heer DECKERS (R.-K.) hoopt, dat in do
Commissi© van Onderzoek een psychiater zit»
ting zal hobhen. Ook acht hij bet noodig ean
ivrouw daarin te benoemen. Spr. vraagt of men
«ckcr weet, dat dio andero dienst in last over
een zal komen met den militairen dienst. Er
is n.L •crschil in den arbeid van den militair
in vredes- en in oorlogstijd. Waaraan is die
ttmdere arbeid nu acquivalcnt
Spr. vraagt hoe het zal gaan met de jongelui,
ie aanvankelijk op jeugdigen leeftijd in vrij-
rwilligen dienst zijn gegaan, maar later gewe
tensbezwaren krijgen.
Do heer WIJNKOOP (C. P.) meent, dat een
afwijkende staats- cn maatschappij-beschouwing
juist een kwestie van geweten is, cn dat die
beschouwing dus in do eerste plaats als gewe
tensbezwaar tegen de dienstweigering is te ac-
«copteeren. Maar de overheid accepteert die be-
iw.aren niet, omdat dio afwijkende beschouwing
ïioh altijd richt tegen do overheid.
De heer SCHOKKING (C.-H.) betoogt, dat
leen. dienstweigeraar niet als een misdadiger
moet worden aangemerkt, maar dat hij toch in
iovertreding is en dus als een persoon van be-
teekenis dient te worden aangemerkt. Spr. ont
kent, dat dit wetje een daad is van een klasse-
iregeoring. Wanneer de overheid een last op
legt, moet zijeischcn, dat iodcreen daaraan
Tvoldoet, omdat die last in het belang is van den
Staat, die als zoodanig een geheel vormt. Zal
eij geen onrechtvaardigheid begaan, dan kan zij
geen vrijstelling geven. Alleen, als zij meent, dat
gij de moeilijkheid niet anders kan ontgaan en
'dat zij anders baar gezag verliest, mag zij een
afwijking toestaan. Spr. vreest, dat er personen
Kullen zijne dio aan dien langeren dienst de
yQorkeur zullen geven. Hij gaat echter met dit
ontwerp mee. Alleen wenscht bij niet, dat een
ander in co plaats van den vrijgestelde in mili
tairen dienst zal worden opgeroepen.
Do beer TROELSTRA (S -D.) acht het be
ioog van den heer Zjjlstra liet meest princi
pieel. Do Regeering moet in een democratisch
land, als het onze, zooveel mogelijk rekening
Ihouden met dc heilige beginselen der burgers.
iVan abdicatie van den Staat is bij dit ontwerp
geen sprake. Spr. zou wel eens willen neten
wat volgons den heer Schokking do goddelijke
plicht tot landsverdediging oplegt.
Uitvoerig behandelt spr. het begrip gewe
tensbezwaren. Hij acht bet al onjuist tc vragen
jwat de inhoud is van die bezwaren. Spr. boopt,
Idat de Kamer bet amendement-van Zadcihoff
ial aannemen.
De heer DRESSELHÜYS (V. B.) meent, dat
'de Staat het recht beeft om dienstplicht io vor
deren. Wanneer dc Staat rekening gaat houden
jBiot gewetensbezwaren van de burgers, dan
moet hij een evenwicht trachten te zoeken en
dus zal bij niet met alle bezwaren rekening
kunnen houden. De Rcgcering moet een keuze
uit de bezwaren. Spr. zou in de allerlaat-
Teto plaats de politieke daarvoor kiezen.
f De Minister van Justitie, do beer HEEMS-
KERK, zal Dinsdag spreken.
De vergadering wordt verdaagd tot Dinsdag
té één uur.
f Uitvoering van artikel 97 G. W.
Artikel 97 der Grondwet luidt:
„Een lid van dc Staten-GcncroaJ kan
jiiet tegelijkertijd zijn vice-president van
den Raad van State, president, viee-pre-
pident of lid van of procureur-generaal of
advocaat-generaal bij den Hoogen Raad,
noch président of léd van do Algemeeno
Rekenkamer, noch Commissaris des Ro
wings in een provincie.
De wet regelt, voor zoover noodig, de
gevolgen van de vereendging van het hd-
maatschap van een der beide Kamers met
1 andere dan do in het- eerste lid uitgeslo
ten, udt 's Lands kas bezoldigde ambten.
Krijgslieden in werkelijk en dienst, het
lidmaatschap van een der beide Kamers
aanvaardende, zijn gedurende het lidmaat-
toehap van reohtswego op non-activiteit.
Ophoudende lid to zijn, keeren zij tot den
rwerkelijken dienst terug."
Dit artikel is in 1887 dn de Grondwet
'opgenomen en blijkbaar was men toen
!met den meesten ijver bezield om te rege
len wat geregeld moet worden, blijkens
do beginwoorden van do tweede alinea
„Db web regelt, enz." Maar de wet beeft
piet of zoo goed als niets geregeld. En nu
wij bijna 35 jaar later zijn, wordt het toch
■wel fijd, dat de wet iets regelt, opdat de
«aken niet ongeregeld blijven. Do omstan
digheden gevpn daar aanleiding too, eigen
lijk de zaoveelsto Grondwetsherziening na
;1887.
Alleen vóór zoover betreft de hoog-
leefaren aan de Rijks Hoogesoholen be
staat- er een regeling, die eohter bij de
Wet op het Hoogèr Onderwijs is tot. stand
gekomen, onafhankelijk van art. 97 der
Grondwet. Dan is er verder nog een Ko-
hninklijk Besluit van 5 Febr. 1868, dat de
gevolgen van do vcreeniging van Kamer
lidmaatschap en Ambt regelb voor de
amtbenaren van do Departementen.
Dat dit K. B. niets te maken heeft met
ihet in 1887 geschapen Grondwetsartikel,
ppreekt van zelf
Voor do krijgslieden in werkelijken
idóenst" is wel do non-activiteit voarge-
schreven, maar een financieel© regeling
•ontbreekt, alleen is in de Bevorderiyigswet
ider Landmacht (1902; eon bepaling betref
fende officieren opgenomen, maar voor
andere militairen ontbreekt een regeling,
denkelijk omdat men zich niet heeft kun
nen voorstellen, dat de kiezers een mili
tair beneden den rang va:; officier naar de
iKamers zouden zenden.
Wel weid in 1902 een wetsontwerp in
gediend tot regeling van de financieel©
.verhouding van ambtenaren, die lid van
een der Kamers werdenin de zitting
1902'01 is daarover voorloopig verslag
uitgebracht en in die van 1904'05 is een
memorio van antwoord met een gewijzigd
ontwerp verschenenmaar daarna is het
ïieelo zaakje in den rcusachtigen doofpot
gestopt, die aan elk Departement te vin
den is.
Maar nu Werd het tooh noodig, ofiï weer
eens to cïenken aan dio woorden ,,Do wet
regelt"de ongeregeldheid heefb al geld
genoeg getced en zou n unog veel meer
gaan kosten dan in dc 34 of 21 jaar, dio
achter ons liggen.
Tot nog toe had men voor de ambte
naren, dio niet van het Kamerlidmaat
schap waren uitgesloten (le lid van art.
97) den regel gevolgd, dat zij non-actief
werden, maar de helft van hun
traktement behielden. Werd de
man in den tijd van zijn Kamerlidmaat
schap bevorderd, dan steeg ook de helft
van zijn traktement, waarvoor hij niets
deed dan, misschien, wat ongeschikter wor
den voor den hoogeren rang. Ieder weet,
dat wij een Kamerlid hebben, dde als jong
officier in de Kamer is opgekomen en het
nu al tot (is het niet1?) Luitenant-Kolonel
heefb gebracht en naar öden rang non-
activiteits traktement geniet boven zijn
„schadeloosstelling.
En daar komt nog een dwaasheid bij,
n.l. dat de jaren, als Kamerlid doorge
bracht, meetellen voor de berekening van
het pensioen, dat de ambtenaar-Kamerlid
zal genieten, als hij gaat uitrusten van de
zorgen van het ambtenaarschap, waarvoor
hij in later jaren geen vin heeft verroerd.
Wij nemen bijv. een ingenieur, een hoog
leer aar, een officier. Zij genieten de scha
deloosstelling, aan het Kamerlidmaat
schap .verbondep, verhoogd met do helft
van hun traktement, dat vooral voor
den officier periodiek hoogcr wordt. Heb
ben zij den leeftijd bereikt, waarop zij
voor pensioen in aanmerking komen, dan
vervalt het halve traktement, maar dan
komt het pensioen er vcor in do plaats
over al de jaren van hun eerste aanstel
ling af tot aan het ontslag, onverschillig
of zij er iets voor hebben gedaan..
Dat werd nu vooral te dwaas, nu bij de
jongste Grondwetsherziening de schade
loosstelling" gebracht is op f 5000, omdat
let welhet Kamerlidmaatschap
den geheelen menscli eischt, wat heel
veel Kamerleden door hun bij-bedrijf tot
een leugen maken eD zij recht op pen
sioen hebben verkregen. Verbeeld u zich
maar eens wat de consequentie zou zijn,
als men maar weer dat „De weit regelt"
liet staan, zonder iets te regelen. Dan zou
een bepaald lid genieten
lo. Zcolang hij Kamerlid was en als non-
actief ambtenaar te bock stondf 5000,
vermeerderd met het halve telkens stijgen
de traktement;
2o. bij ontslag als ambtenaar wegens be
reiken leeftijd, maar Kamerlid blijvend:
f 5000 vermeerderd met het pensioenbedrag
zonder aftrek voor de non-activiteits
jaren
3o. na aftreden als Kamerlid, na het ont
slag als ambtenaar, zooveel maal f 150 als
hij jaren lid der Kamer wa.s tot een maxi
mum van f 3000 vermeerderd met het volle
ambtenaansponsioen, zoodat over de Ka
nier jaren dubbel pensioen zou worden ge
noten.
De Regeering heeft nu een wetsvoorstel
ingediend om de belofte in art. 97 der
Grondwet in het „De wet regelt" in té
lossen.
Wordt een ambtenaar tot lid van een der
Kamers gekozen, dan moet onderzocht wor
den of hij de beide functies tegelijk kan
waarnemen.
Kan dat, dan behoeft hij geen verlof om
uit zijn dienst afwezig te zijn, maar hij
moet zorgen, dat de dienst geregeld loopt
en van zijn afwezigheid kennis geven aan
,,den boven hem gestelde." Omtrent zoo
iemand wordt verder niets bepaaldhij
zou dus dubbel traktement genieten, maar
het geval is haast ondenkbaar: heeft niet
do regeering zelf verklaard, dat het Ka
merlidmaatschap den geheelen mensch
cöscht? Misschien heeft de Iiegeermg ge
dacht aan do .vele Kamerleden, die zij zelf
tot Burgemeester benoemdeop de scha
deloosstelling, die in do Grondwet is vast
gelegd, kan de wet niet korten en op het
burgemeesterstraktement, dat door Gede
puteerde Staten wordt, vastgesteld even
min.
Kan het ambt niet gelijktijdig met het
lidmaatschap worden waargenomen, dan
kan do ambtenaar op non-activiteit worden
gesteld.
Wie zoo op non-activiteit is gesteld ont
vangt voor do jaren, dat hij Kamerlid is,
geen traktement. Maar hij krijgt, als hij
lid der Eerste Kamer is, de helft van de
laatst genoten bezoldiging als non-activi
teitswedde. En is hij lid van de Tweede
Kamer, dan ontvangt hij een bedrag, waar
mee zijn laatste jaarwedde dc schadeloos-
stolling (f 5000) overtreft. Eventueele toe
lagen gelden als traktement, voor zoover
zij bij do berekening van den pensioens
grondslag in aanmerking komen.
Inkomsten uit ambt of betrekking of be
roep, welko zijn aanvaard na de op-non-
activiteit-stelïing, komen in mindering van
de non-activiteitswedde.
Wordt de ambtenaar-Kamerlid1 gedu
rende het Kamerlidmaatschap op wacht
geld gesteld b.v. door opheffing van do
vroeger bekleed© betrekking, dan wordt
het wachtgeld verminderd in verband1 met
do schadeloosstelling of het Kamer lid pen
sioen en met bijverdiensten. Gesteld, dat
iemand een bezoldiging had van f 7000,
dan -had hij als non-Activiteitswedde
f 7000 f 5090 f 2000. Werd hij op
wachtgeld gesteld tegen 70 pet. dan zou
het wachtgeld zijn f 4900. Maar dan kreeg
hij f4900 f5000) f7000 f2900
wachtgeld minder en dus weer f 2000, wat
gelijk is met de non-activiteitswedde.
Treedt de ambtenaar af als lid der Ka
mer, dan wordt hij, zoo mogelijk, in actie-
ren dienst hersteld. Maar niet altijd kan
dat; lo. kan hij aan den dienst ontgroeid
zijn en 2o. kan het zijn, dat er geen plaats
voor hem is. In dat geval wordt hij ontsla
gen op den voet van ambtenaren, wier be
trekking opgeheven is en treedt <7us de
wachtgeldregeling op. Maar dit geldt niet
voor hen, die krachtens de Grondwet of
do wet voor het leven zijn aangesteld. Die
ontvangen, zoolang de ambtsbetrekking
duurt een non-activiteitswedde ten bedrage
van de bezoldiging verminderd met heb
pensioen' ter zak-e van het Ka-merlidmaat-
sohap. Dde poo-activdteitsweddo verval^
wanneer de belanghebbende weigert een
betrekking te aanvaarden, die hem in ver
band met zijn persoon en zijn omstandig
heden kan worden opgedragen.
Bij de berekening van het ambtenaars-
pensioen tellen do jaren van Kamerlid
maatschap niet mee, zoodat het dubbele
pensioen ever dezelfde jaren, dat nu geno
ten kan worden, niet meer zal voor
komen.
Do bepalingen van deze wet zijn ook toe
passelijk op ben, die in dienst zijn van een
bij de wet geregelde, over het geheele rijk
werkende instelling, maar dio niet uit
's lands kas bezoldigd worden (b.v- spoor
wegambtenaren). Maar zij is niet toepas
selijk op ministers en in hoofdzaak slechts
^op krijgslieden.
De wet geldt wel voor hen, die bij het in
werldng treden lid van een der Kamers
zijn maar het besluit om bun betrekking
onvereenigbaar te verklaren met het lid
maatschap kan alleen genomen worden, als
zij korter dan een jaar voor do eerste maa.l
zitting hebben; en voor dé' anderen blijft
voorloopig de toestand, zooals die is, maar
alleen zoolang hun lidmaatschap zonder
herbenoeming als lid voortduurt..
De hoogleeraren worden voort taan over
eenkomstig de andere ambtenaren behan
deld.
Voor de officieren geldt een bijzondere
regeling. De non-activiteits-bezoldiging
voor de officieren onder lo. van art. 70
der Bevorderingswet 1902 wordt nader ge
regeld voor die, bedoeld onder 3, 4 en 5
van dat artikel is zij twee derde en voor
die, bedoeld onder 2 en G do helft van de
aetiviteitsbezoldigirg zooals die in ver
band met het aantal dienstjaren zou gel
den voor de infanterie.
RECLAME.
Zie de Ranja-teekeningen in
dc geïllustreerde pers.
Welke teekeiiing acht U voor
publicatie liet geschiktst 5970
t FI&AiUE PRIJZEN
Ziekenverpleging
Ziekenverpleging en arts.
Het-is nog niet zoo hèel lang geleden, dat
de ziekenverpleging voor het eerst een vak
werd genoemd. Vóór dien tijd gold zij
meer als een werk wan barmhartigheid, van
roeping en van vocatie. Wanneer men zijn
best maar deed, om den zieke te helpen, het
geen voor een jgroot deel hierin bestond en
ook moeilijk in iets anders bestaan kon, dan
hen zooveel mogelijk ter wille le zijn, zijn
oogenblikkelijke wens^hen en begeerten le
helpen bevredigen, dan was aan den eisch
voldaan. En dikwijls werd de hulp des te
meer gewaardeerd, naarmate -zij gepaard
ging met grooter opofferingen van de zijde
der helpende. Het hoorde bij een goede ver
pleging om zich af te sloven. Men moest
nachtrust te kort komen en als het mogelijk
was bleek worden en vermageren. Bij de lo
gische gevolgtrekking, dat iemand, die zich
zoo afbeulde, misschien spoedig zelf patiënt
zou worden, en althans zou moeten ophou
den om aan den zieke hulp te bieden, werd
maar niet stilgestaan. Men hielp eenvoudig
zooveel en zoolang men kon.
Over dat „kunnen" werd echter niet veel
nagedacht. Wel wist men, dat de vrouwe
hand zachter was en daarom in het alge
meen aan de vrouw de voorkeur werd ge
geven. En dikwijls vond men in de familie
een bepaalde persoon, een tante of een nicht
die altijd klaar stond, als er zieken waren,
die zoodoende dikwijls verpleegde en zekere
oelening verkreeg, waardoor zij terecht bo
ven vele anderen werd verkozen. Maar van
systematische oefening, van doelbewuste op
leiding was geen sprake.
In overeenstemming hiermee is- de positie,
wekle ongeveer een eeuw geleden de huis
arts bekleedde. Dat was toen bij voorkeur de
deftige „medieïnae doctor", die niet veel an
ders deed dan de tong bekijken en den pols
voelen en voor het overige met zijn, voor een
goed deel speculatieve, wetenschap volstond.
Om zelf bepaalde richtingen aan den patiënt
te doen, dat was beneden zijn waardigheid.
Voor het zetten van lavementen, van kop
pen, van bloedzuigers, enz. waren andere
personen aangewezen. En de chirurgijn, die
de heelkundige bewerkingen toepaste, werd
door den „doctor" als beneden hem staande
beschouwd. Hoogstens verwaardigde deze
aesculaap zich tot het doen van een aderla
ting.
Met dien tijd vergeleken, is er nu een
groote verandering te bespeuren. De ouden
hielden het lang met de zoogenaamde humo-'
raal-pathologie, waarbij alle afwijkingen
werden toegeschreven aan een gewijzigde ge
aardheid en beweging der in het lichaam
aanwezige vochten. Door oplossende, afvoe
rende, opwekkende, bedarende en andere
middelen trachtte men het geschokte even
wicht te herstellen.
Langzamerhand heeft dé meer physische
opvatting de overhand gekregen en is men de
ziekteleer evengoed als de levensleer gaan
beschouwen als een samenstel van" natuur
kundige en scheikundige processen, die on
afhankelijk van mystieke krachten zich
afspelen. Een streng wetenschappelijke be
handeling van zaken werd hierdoor bevor
derd, al blijft er dan ook voor speculatie nog
ruimte genoeg.
Het was reeds een licele slap vooruit, dat
men de ziekteverschijnselen niet langer als
zelfstandige dingen ging beschouwen, maar
in hun natuurlijk verband.als een uiting van
den strijd, dien het organisme voerde tegen
de krachten, die van buiten of van binnen
zijn bestaan bedreigden. Werd vroeger koorts
voor de eigenlijke vijandin gehouden, al ont
brak er ook wel eens iets aan het begrip, zoo
dat men wel beproefde hun aan te tasten,
doch in den grond der zaak niet goed wist
waar het aangrijpingspunt te. vinden, thans
zien wij in koorts een complex van ver
schijnselen, die bij verschillende toestanden
worden waargenomen. En in plaats van te
trachten, die verschijnselen direct te onder
drukken, wordt telkens-naar de oorzaak ge
zocht, ten einde deze, zoo mogelijk, te be
strijden. Wij kunnen bij een lijder aan ma
laria de hooge temperatuur, het meest opval
lend verschijnsel der koorts, langs verschil
lende wegen iets laten dalen. Een koud had,
sommige temperatuur-verlagende middelen,
zooals antifebrine, zullen hiertoe in staat
blijken. Maar daarmee is de ziekte niet ver
dreven. De parasiet, die de ziekte veroor
zaakt, het malaria-plasmodium, moet gedood
worden. Het specifieke middel, de kinine,
doet dit, wanneer het op den juisten tijd en
in gepaste dosis gegeven wordt. Hieraan
wordt niets veranderd door het feit, dat sinds
jaar en dag kinine werd toegediend, zon
der dat men wist hoe het werkte. Men meen
de, dat het koortswerepd, dat is dus tempe
ratuur—verlagend werkte. Door dat gemis aan
juist inzicht zijn dan ook ontstellend groote
hoeveelheden kinine nutteloos verbruikt
Het lichaam voert dus strijd tegen de
schadelijke invloeden, waardoor het getrof
fen wordt. In lichte gevallen gaat dat haast
ongemerkt, omdat de aanval zoo weinig be-
teekentji de vijand zoo geringe kracht ont
wikkelt, dat het gevaar als ware het spelen
derwijs overwonnen wordt, In ernstige ge
vallen zien wij verschillende verschijnselen*
die met elkaar den getroffene ziek maken.
En ten slotte is het mogelijk, dat de krachten
van het organisme niet bestand blijken tegen
den aanyal. zoodat het einde de dood is.
Wanneer de strijd zoo hevig wordt, wan
neer de ziekte een dreigend karakter krijgt,
dan moeten alle beschikbare verweermidde
len worden gemobiliseerd. En eindelijk heeft
men begrepen, dat niet alleen de drankjes
en pillen, de voorgeschreven zoogenaamde
versterkende middelen van den dokter, maar
dat evenzeer alle andere maatregelen ter
verzorging van den zieke tot die strijdkrach
ten behooren. ''De zieke moet in "alle opzich
ten in de meest gunstige conditie gebracht
worden. Zijn verrichtingen moeten nauw
keurig worden gedoseerd, alle schadelijke
en hinderlijke invloeden moeten worden af
geweerd, het komt er niet aleen op aan wat
maar even goed hoe hij eet èn drinkt. Hij
moet dus bewaakt en verzorgd worden bij
waken en slapen, hij eten en drinken, bij
rust en beweging, hij reiniging en alle na
tuurlijke verrichtingen, "bij de toepassing van
alle geneeskundige voorschriften. Het is
evenzeer van beleekenis hoe zijn bed wordt
opgemaakt, hoe het bed wordt geplaatst, als
op welke wijze het door den apotheker klaar
gemaakte recept wordt ingenomen.
Toen al deze dingen erkend begonnen te
worden, wat in ons land lusschen 1880 en
1890 het geval was, moest -er wel een groote
ommekeer volgen in de wijze, waarop de
zieken werden verzorgd. De geschoolde zie
kenverpleging ontstond. Bij scholing be
hoort ontwikkeling cn beschaving en al aan
stonds kwam liet verplegend personeel op
vrij wat hooger peil te staan. Enkele genees
kundigen zagen de ware beteekenis van deze
evolutie, die soms meer op een revolutie ge
leek, in; de verpleegster!) kroeg een eigen
positie. Maar merkwaardigerwijze namen de
meeste artsen niet persoonlijk deel aan de
uitvoering van dit deel der strijdkrachten, en
zooals de oude „doctor" het zetten van een
lavement aan anderen overliet, zoo bleven
de arisen persoonlijk op een afstand van het
nieuwe vak, dat door Paul Mendelsohn in
die jaren met den naam hypurgie, afkomstig
van een. Grieksch woord, dat hulpverleencn
beteekentr werd betiteld en als een onderdeel
van het medisch kunnen gepropageerd. Met
echt Duitsche stelselmatigheid behandelde
hij dc geheele ver^leegkunst als een onder
deel van de therapie, van de geneeskundige
behandeling en ontleedde den gunsligen in
vloed, door het bevorderen van het welbe
hagen der patiënten, door de verschillende
handgrepen der ziekenverpleging op de func
ties van het organisme en op het herstel uit
geoefend.
Hoe weinig deze opvatting toenmaals in
zelfs gezaghebbende geneeskundige kringen
was doorgedronecn, kan hiftruit blijken, dat,
toen voor een der eerste natuur- en genees
kundige congressen door een arts een voor
dracht over „hypurgie" werd opgegeven, deze
door het bestuur*niet werd toegelaten, omdat
dit geen onderwerp voor een geneeskundig
congres was. Dat was omstreeks 1890. Hoe
zeer ook le dezen opzichte de opvattingen ge
wijzigd zijn, moge blijken uit het verhandel -
de op de vergadering van den Ncderkmd-
scheri Bond voor Ziekenverpleging op 31 Mei
1922 gehouden. Daar kwam in behandeling
het volgende voorstel van het hoofdbestuur:
„De algemeene vergadering besluit, dat
de Bond zieli zal wenden tot de Regee
ring, met het verzoek, het daarheen te lei
den, dat de aanstaande artsen, tijdens hun
co-assistenlscliappen, ook verplicht wor
den een zeker aantal, met name te noe
men handgrepen op het gebied der zieken
verpleging te verrichten".
Bij de discussie bleek welhaast ieder het
over het principe eens te zijn. Alleen meen
den sommigen, dat het niet op den weg van
1) Eigenlijk moest van verplegende gespro
ken worden. Gemakshalve wordt steeds de
vrouwelijke term gebruikt, evenals de man
lijke voor de patiënten, hoewel er evengoed
veiplegers en vrouwelijke patiënten zijn.
dezen Bond la^ om over dit geneeskuj
werk een oordeel uit le spreken. Dooi fa
Wicherink werd er toen op gewezen, dal do
Bond niet is een organisatie van verplegen,
den, maar een Bond voor ziekenverpleging
en dus wel degelijk met dit onderwerp te rn£
ken heeft. Het is zeker goed, zei hij, de aan
dacht er op te vestigen, dat er aan de oplei-
ding van den arts nog heel veel ontbreekt
vooral omdat de medici zelf er dan attent
op zullen worden. Hij hcqnnert er aan. hoe
zuster Van Hulst de geweldige achterlijkheid
der artsen in het licht heeft gesteld, en nit
ervaring weet hij, hoe droevig het dikwijls is
gesteld met de verpleging van zieken als ge-
volg van de onkunde der dokters. De Voorzit
ter, dr. Van Spanje, zei, dat de dokters er
inderdaad weinig van weten, hij heeft liever
een goede verpleegster dan een onkundigen
dokter. Dr. Le Rütte voegde er nog aan toe
dat de practisehe kennis der ziekenverple'
ging voor de artsen van liet grootste belang
is, omdat zij immers op de dorpen vaak alles
zelf moeten doen. Wanneer de zusters met
ervaring zouden durven spreken, dan zou
spreker zich moeten schamen over hetgeen
er dan aan het licht zou komen. .Ten slotte
werd het voorstel aangenomen:
„Oni zich te wenden lot de geneeskun-
dige faculteiten der universiteiten en tot
de directies der groote ziekenhuizen met
het verzoek, het daarheen te leiden, dat
de aanstaande artsen in de gelegenheid
worden gesteld, zich practisch te oefenen
in de handgrepen op het gebied der zie-
kenv pleging."
Heel fraai komen de artsen er dus niet af.
Evenwel mag niet gegeneraliseerd worden
en juist door de noodzaak, bijv. in de buiten-
praktijk, gedwongen, zal op de practisehe
handigheid en kennis van vele artsen op dit
gebied niet veel aan te merken zijn. Maai;
dezen hebben het dan „al doende", dikwijls
door afkijken van de wijkzuster, geleerd en
ieder zal moeten toegeven', dat dit geen aan
bevelenswaardige metbode is. De arts in de
praktijk behoort de ziekenverpleging, zoowel
theoretisch als practisch volledig te beheer-
schcn. Al ware het slechts om niet de min
dere te zijn van zijn patiënt. Want dit is een
vak, waarvan de leek zeker niet alles, maar
dan toch zeer veel zal kunnen leeren, be
grijpen en .toepassen.
Daarom Ijoop ik dan ook later nog eens
op dit onderwerp terug te komen.
H. A. S.
De vermeerdering van den omloop aan ~p>
piergehl in het afgeloopen jaar, heeft alles
overtroffen, wat men te voren op dit gebied
liad aanschouwd. Ook hierin is Rusland het
meest vooruitstrevend, indien men het doen'
en laten van de Sovjet-Regeering vooruit
strevend kan noemen. Laatstgenoemde regee
ring heft n.l. kans gezien de papiercirculatié
in één jaar tijcis veertig maal te vergrootenj
Duitschland volgt Rusland op den voet,'
door de wereld met 35 maal zooveel bankbil
jetten „gelukkig" te maken, dan een jaar ge
leden. Daarna komt Oostenrijk met ©en ze
ventien maal grootere circulatie, Polen met
een yiermaïige dito en I-Iongariic met een
drievoudige.
Deze papieren berg steekt wonderlijk af bij;
de circulatie aan papier geld in de overige'
dertig staten, van Europa. Hiervan vertccnen
voor zoover de gegevens beschikbaar zijn,
meer dan de helft een achteruitgang, wat het
aantal circuleerende bankbiljetten betreft
Bij dc overigen is de totale circulatie slechts
weinig toegenomen.
Is deze overstrooming .van papiergeld
zichzelf reeds een treurig verschijnsel, -en be«
teekent zij een teruggaan aan koopkracht,'
nog erger wordt dit, als men weet, dat de
goudproductie in 1922 de kleinste was in
twintig jaren tijds. Deze vertegerfwoordigiié
n.l. een waarde van §350.000.9001—, vraat-
van 2/3 naar de Vcreenigde Staten'werd "ge*
zonden.
Aan de hand van statistieken, opgemaakt
door de National City Bank of New-Yorkj
willen wij die papier circulatie "ïmjjlr in de
tails bespreken, doch verzoeken den lezers bij'
voorbaat niet duizelig te Worden van de vele
nullen, welke wij hen onder de oogéh moetèn'
brengen. 'gk
De totale omloop van papiergeld in Rusland1
bedroeg aan het einde van 1921 vólgens deir
Volkscommissaris van Financiën, iets mee^
dan 11.000.000.000.000 Sovjet-roebels 'en over
eenkomstig de Londen Economical Revier/
van' 26 April 1923 was deze aan het einde
van 1922 groot 450.000.000.000.0CO Sovjet
Roebels. De totale omloop aan Duitsche bank
biljetten was in Maart 1922 groot
121.000.000.000 Mark, tegen 4.272.500.00U.COO
Mark op 15 Maart 1923. De vermeerdering
itrféén week tijds bedroeg midden Maart!
401.200.000.000 Mark. In Januari 1922 had
Oostenrijk aan papier geld in omloop
239.600.000.000 Kronen, terwijl in Maart 1923
deze «inloop tot 4.113.000.000.000 Kronen
was 'gestegen. De totale circulatie van Hon-i
garije was begin 1922 26.000.000.000 Kronen'
groot/" tegen Ö09.000.000.000 Kronen begin
1923. v ssasati
i - In' hoeverre deze geweldige toename van
papiergeld de koopkracht in ongunstigen zin.
beinvloed, moge wel hieruit blijken, dat eindo
"1922 de prijzen in Rusland vijftien millioer.'
keer dezelfde bedroegen, welke voor den ooij
log golden. Voor Polen gold einde 1922 een.
drie duizend keerige prijsverhooging niet
voor den oorlog vergeleken.
Onder de landen, waarvan de bankbiljetten-
omloop verminderd is, behooren, behalve ons
land, nog Engeland, Scandinavië, Zwitser
land, Spanje, Tsjecho-Siowakye, Japan,Egyp
te en "dc Vcreenigde Staten. Tot de landen,
waar ue circulatie slechs weinig yooraiginfa
behooren Frankrijk, Italië, België, Bulgarije^
Roemenië, Griekenland, Yoego §lavië, Porhtj
gal cn Brazilië.
Het spreekt vanzelf, dat de xege'eringen
van verscheidene landen, welke gebukt
onder den papiervloed, pogingen trachtenj»
het werk te stellen om aan dien druk te ori"
komen. Zij tracht <lit op verschillende vdjz®
'weder de circulatie op rróüdbasfs te st?üfS
j dóch'tót Tm Toe hebben die" pogi^eh'nog_^p
veelsiwcës^geh'ad/' WdisWaf ^or^t.
schijterige landenv eeïi 'Theoretische