Hans en zijn Gebrek.
K®HtóC
door C. FL
Zoo lang TTans van den Heuvel zich her
inneren kon, was hij kreupel geweest. Nooit
had hij als andere jongens hard kunnen dra-
ren of ravotten. Hij had liet natuurlijk wel
dikwijls geprobeerd, want welke iongen wil
er nu graag bij zijn kornuiten achterblijven?
Iiij had er at heel veel verdriet van gehad,
verdriet, dat eigenlijk nooit heelemaal over
ging, al was hij er misschien langzamerhand
ann gewend.
't Was al begonneri al herinnerde hij
zich dit natuurlijk niet meer toen hij als
kleine jonwn maar niet kon leeren loopen
en zijn zusje Miesje. dat anderhalf jaar jon
ger was dan hij, deze kunst al begon te ver
slaan, terwijl hij dit nog niet deed. Dat kleine
Miesje een meisje nog wel hem voorbij-
streefde, was iets dat Hans, zoo jong als bij
was, niet verkroppen kon. En of Moeder hem
al op alle manieren trachtte te troosten, liet
f hielp niet veel: Hans k o n er zich maar niet
in schikken.
En toen hij eindelijk loopen kon en zijn
ééne beentje korter bleek te zijn dan zijn
andere, werd zijn verdriet nog'grooter. Wat
kon Miesje draven en springen! O, als hij
dat ook eens zou kunnen? Miesje kreeg lang
zamerhand iels beschermends ten opzichte
van hem en dat kón Hans heelemaal niet
uitstaan. Daartegen kwam hij steeds in ver
zet. Maar wat hielp het hem? Miesje was nu
eenmaal de baas, al wilde hij zichzelf dit
nauwelijks bekennen.
Als Moeder met hun beiden wandelde, ging
het lage wagentje altijd mee. En hoe dank-
haar Hans na een tijdje dan ook was, niet
meer behoeven te loopen, doch heerlijk te
f kunnen zitten en gereden to worden, het ge
not werd hem geheel vergald, doordat Miesje
onvermoeid naast het wagentje voorttrip-
pelde en zelfs werd dat kind dan nooit
mos?'nog hard vooruit liep om aan te
.bellen, zoorlra zij den hoek der straat, waar
in zij woonden, omsloegen.
Toen Hans naar school ging, was het een
nieuwe grief voor den jongen, met allerlei
prettige jongensspelletjes niet te kunnen mee
doen. Wel was de juffrouw van zijn klas
heelxtardig voor hem, bedacht zij zelfs aller
lei dingen, waaraan Hans wel kon meedoen,
doch nadat Piet ten Holt, die al voor het
tweede jaar in de eerste klas zat, eens zóó
hard, dat Ilans het duidelijk verslaan kon,
tegen Bram de Vries gezegd had: „Hij is de
lieveling van de juffrouw, zoo'n echt, saai,
oet ventje," had hij maar het liefst, dat de
juffrouw niet op hem lette.
Hans had vol woede de vuisten gebald. Het
iefst had hij het willen uitvechten, want saai
ia zoet was hij allesbehalve. Hij was op Piet
loegehinkt en op het punt hem met de
kracht van zijn handen kennis te laten ma
ken, toen Piet zich minachtend omgekeerd
en gezegd had:
„Met jou vecht ik niet. Dat 's me te min!"
O. die vernedering, welke Hans nog dagen
daarna gevoeld had! Was het ook niet v-ree-
sélijk, dat zijn korte been hem steeds en in
alles hinderde?
Eens, Miesje ging toen ook naar school en
zat een klas lager dan Hans, had Piet ten
Holt hem bij het uilgaan der school „manke
poot!" nageroepen.
Ilans' had er niet op geantwoord, noch ge
tracht don ander, die hard wegliep, in te ha-
Jen om hem af te ranselen. Hij wist bij on
dervinding. dat dit hem toch niet gelukken
zou en het eenige, wat hij er mee bereiken
kon. was: uitgelachen le worden. Het zou
er dus nog erger door worden. Krampachtig
balden zijn handen in zijn broekzakken zich
tot vuisten en vol ingehouden woede beet
hij zich op de lippen.
Maar wat was dat? Daar schoot op eens,
als een pijl uit den hoog, zijn zusje Miesje
van achter een groepje meisjes te voorschijn
óp Piet af. En Piet, die pas merkte, dat zij 't
op hem gemunt had, toen zij vlak bij hem
was, zag geen kans het boosje meisje te ont-
loopen. In het volgend oogenblik kreeg Piet
zóó'n klap in zijn gezicht, dat hij er beduusd
van was en nog vóór hij van den schik
bekomen was, was Miesje alweer hard terug-
gc-loopen, niet naar Hans, maar naar de
vriendinnetjes, met wie zij nog kort te voren
had staan praten.
En of de jongens nu al hoonden:
„Zijn zussie zal 'm wel helpen!" het deer
de Hans niet. Hij was vol bewondering voor
het moedige meisje en pas thuis, toen zij sa
men in de speelkamer waren, zei hij:
„Je bent een kraan, hoor Mies! 'k Vond 't
echt flink van je, dat je het deedtl''
Het stralende gezichtje van Mies zei duide
lijk genoeg, hoe gelukkig de woorden van
haar broertje haar maakten en van dien dag
af. waren Hans en zij dikke vrienden. Nie
mand durfde Hans meer uitlachen, als Miesje
in de buurt was en uit dankbaarheid kon
Ilans soms met het grootste geduld Miesje
met haar sommen helpen.
Maar al had zijn gebrek Hans en Miesje
nader tot elkander gebracht, zijn verhouding
lot de jongens was dezelfde gebleven en in de
klas waar Miesje hem niet beschermen
kon moest hij het nog maar al te vaak
ontgelden. Ook buiten de school, als zijn
ziisje niet bij hem was, had hij het 'dikwijls
moeilijk.
Hans was een jongen met een flink karak
ter en het was heelemaal niels voor lit
bescherming van zijn zusje te zoeke
raeed het alleen-zijn met de jongens da
heelemaal niet.
Zoo kwam het, dat hij op een
Woensdagmiddag met een troepje
naar buiten trok. Het kostte hem
inspanning de anderen bij te houden
ker zou hem dit niet gelukt zijn, als z
voortdurend waren blijven stilstaan om
ten te verzamelen of naar visschen
anders, dat hun aandacht trok, te kijkt
Na eenigen lijd kwamen zij aan een
met veel zijtakken.
„Wie klimt er in?" vroeg Piet ten
Hans daarbij aankijkend, alsof hij i s
wilde
„'Nee jochie, tegen jou zeg ik het ni
Piet, die een sarderige natuur had,
plotseling Jaap Boulens. een kleinen
uit de eerste klas, die toevallig bij henu
z.jn pet af en klom er mee den hcx'i
cm het hoofddeksel aan een hoogten
hangen en vervolgens zonder pet
naar beneden te komen.
„Flauwe vent!" mompelde Jaap.
„Nou, ga 'm maar halen!' riep Piet.
En Jaap, even dapper als hij nog
was, maakte werkelijk aanstalten on
pet te gaan halen. Dat dit een levensgt
lijk werkje was, drong niet tot liet
door.
Eén was er echter onder de jongen e
cit wel begreep, en die ééne was Han 'i
den Heuvel. Snel schoot de gedachte
zijflfcbreln, dat hij n u een gelegenheii
om zijn moed le toonen. En niet denken ei
gevaar voor zichzelf .slechts bezield va
gedachte: om het voor den wel twee o
iaar jongeren Jaap Boutens op te n
liep hij op den boom toe.
Ademlooze stilte onder de jongens
kreupele Hans werkelijk den boom ii
men 1 Neen, dat kon geen hunner
ven. Hoogstens zou hij liet tot den e»
of tweeden tak brengen om het dan
geven, maar zij hadden verkeei
oordeeld. Dat zou weldra blijken.
Het was een moeilijk werkje voor
dat groote inspanning eisehte. Voorz
moest hij steeds liet korte been bijl
zich daarbij met beide handen stevig
houdend om zijn evenwicht niet te
zen. Maar hij vorderde en dit
maakte hem gelukkig. As hij de pc
den boom kon halen, zouden de jo
voortaan niet meer minachtend op
v en zijn gebrek neerzien. Dan zoude
begrijpen, dat hij evengoed durfde al
ieder ander, ja, meer durfde zelfs,
de anderen waren niet kreupel en k<
gemakkelijk bereiken, wat voor hen
groote krachtsinspanning was.
Onder den boom bleef het doodsti
gespannen verwachting keken allen
Zou het Hans werkelijk gelukken 1
clan was hij een kraan, de flinkste va
allen. Deze en dergelijke waren de ge
ten, die.de jongens bezighielden.
Intusschen naderde Hans langzaam
doel. Nog twee takken hooger, nog éi
dan zou hij er bij kunnen. Nu stond 1
den tak, vanwaar hij meende de
kunnen grijpen. De afstand viel echtei
mee. Hij zou zijn arm moeten uitstn
om haar te bemachtigen. Of hij al h<
klom, zou hem niet baten en zich v
op den tak, die toch al niet dik was
gen, zou veel te gevaarlijk zijn.
Al deze gedachten flitsten door het
van Hans. Nu kwam het er op aan. A
zonder pet beneden kwam, zou hij nie:
gelachen, maar uitgebruld worden. Hs
daarentegen de pet
Reeds rekte hij zich zoo ver mogelij! m
Zijn ééne been moest hij even van d
nemen.
,jNu of nooit!" docht, hij, wank
tachtte zich nog vast te grijpeD, maar.
de tak brak af en Hans de i
Hans plofte in de diepte
Toen hij weer bijkwam, lag hij ia
bed thuis en zat zijn moeder bij
Eerst kon hij zich heelemaal niet heri
ren, wat. er gebeurd was. Hij herinfi
zich niets meer. Geheel buiten kennis
hij onder den boom blijven liggen, to
een dokter, 'twas juist hun eigen do!
in zijn auto voorbijkwam en den no£
tijd bewusteloozen jongen opgetild en
huis gebracht had.
Uj