Magazijn WILHELMINA, Breestraat 175 - Haarlemmerstraat 162
Dsfrins uit kef Sprookje
Dringend verzoeken wij het publiek wegens onzen Waterscharïe-SJStverkoop
No. 19310.
LEIDSCH DAGBLAD, Vrijdag 16 Februari.
Derde Blad. Anno 1923.
EERSTE
TWEEDE KAMER.
zooveel 2&Qg*©lijk in do Morgreimren t® koopeu, daar wij bij een zoo overstelpende drnkte alleen dan een
g-aed® bediening* Hoornen verzekeren. Maadpleeg* onze advertentie op de achterste pag*. van dit Blad.
FEUILLETON
Hitting van gisteren.-,
"Wijziging LO.-w&t 1920.
V De beer DE WAAL MALEFIJT (A'.-R.)
is overtuigd van de wenscheliikheid van
too voel mogelijk onderwijzers en zoo klei
ne klassen als mogelijk in te stellen. Echter
moest de Minister ook bukken voor de
noodzakelijkheid van bezuiniging. Hij vindt
tells dat de Minister nog te optimistisch
is tegenover deze zaak. Spr. gelooft inte
gendeel, djt de L. O.-wet, zooals hij nu
zal worden, we^r niet over eenige jaren
ten gunste zal kunnen worden gewijzigde
Po wijziging, die nu wordt aangebracht,
zal vel blijken van blijvenden aard te jnoe-
Jen zjjta.
Een uitgave van honderd millioon alleen
voor Onderwijs is 63Ji te zware druk op
onze financieele draagkracht. Op vragen
van den heer Van Lanschot heeft de Mi
nister geantwoord, dat ten aanzien van
•doofstommen-onderwijs spoedig een alge
mene maatregel van bestuur kan worden
verwacht. Is de Minister van plan zoo'n
maatregel tevens te nemen voor andere soor-
'jtea lager onderwijs, bijv. voor dat aan
tuberculeuze en pre-tuborculeuze kinderen?
{Zal een gemeente, waarin zulk een school
is gevestigd, de kosten daarvan hebben te
dragen, ook, als die school wordt bezocht
'door kinderen uit andere gemeenten, wat
(doorgaans het geval zal zijn?
■Wat het denkbeeld eener prineipieele
.wijziging betreft, in redelijkheid kan men
ifchana dezen eisoh niet aan den Minister
jstcllcn. De eisch van deugdelijk onder
wijs brengt niet mede, dat men knellende
bepalingen moet maken, welke de vrije
bijzondere school zoodanig a-Ji banden
leggen, dat men een overhoidssohool van
bepaalde richting krijgt. Spr. staat dan
"ook in dezen op het standpunt van bet
gewijzigd Unie-rapport.
Als afschrikwekkend! staaltje van over-
heidsbemoeaing noemt hij het feit, dat het
'hoofd eener lagere school, wicn gelast werd
ïtiot in het vierde, doch im het derde leer
jaar aan te vangen met het onderwijs in
«atluirkennis en geschiedenis, op straffe
Vau intrekking van het verleende voor-
Schot.
Do heer VAN DER HOEVEN (C.-H.)
mist voor dit ontwerp d2 noodige geest
drift. Hij gelooft wel, dat het Rijk ont-
Jast zal worden, doch dat de gemeenten
't gelag zullen moeten betalen. Eohter ge-
klooft hij tevens, dat de bezwaren, tegen
'liet ontwerp uitgebracht, overdlrevan zijn.
Iii ioder geval, de nood dringt.
1 In dit verbandl weerspreekt hij een aan
tal argumenten van mevr. PothuisSmit,
'die o.a. gezegd heeft: Spreek mij niet van
j 'de veiligstelling van den guldin." Dit
I doet spr. denken aan een kind, waaraan
iwordt gezegd, dat zijn grootmoeder dood
is, on dat antwoordt: Grootmoeder mag
niel dood zijn.
We hebben hier niet te maken met ver
beteringen of verslechteringen van het
onderwijs, docH" de vraag is alleen: kun-
non wij ook wat anderwijs betreft op dezen
vVoc'. blijven voortleven? Het antwoord is
'daré Neen!
Wat spr. ook minder geestdrift geeft is,
'dat de Gemeenteraden voor zulke belang
rijke besluiten kunnen komen te Staan.
{Waaneer te Rotterdam het aantal leer-
-]ingen van 36 per klas werd teruggebracht
tot 30, kon men voor een uitgaaf komen
te staan, gelijk a.an die voor vier a vijf
Rotterdainsche stadhuizen.
iSpr. betreurt, dat bet zevende leerjaar
niet te handhaven is, doch men zal zich
hebben to schikken in het onvermijdelijke.
Hij vraagt den Minister of het fcevende
leerjaar niet kan gelden alleen voor die
kinderen, welke den leeftijd nog niet heb
ben bereikt en die het zesde leerjaar niet
met vrucht hebben doorloopen.
Dat de Minister, wat betreft het ver
volgonderwijs, de hand op de schatkist
legt, is nog wel te verdedigen. Hij houdo
spr. echter ten goede, dat spr. tegen het
argument van den Minister bezwaar heeft,
n.l. dat de in art. 13 der Nijverheicfewet
bedoelde cursussen genoeg gelegenheid
bieden tot aanvulling van wat d. lagere
school biedt. In dit verband wijst spr. te
vens op den nood van het ambachtsonder-
wijs. In Rotterdam moesten honderden
kinderen c3e straat op gestuurd worden,
omdat op de ambachtsschool geen plaats
was.
Ten slotte vraagt spr. hoeveel de onder
wijzeressen van onze kweekscholen per
jaar kosten. Hij vraagt zich af of die
kweekscholen niet geheel kunnen verdwij
nen.
Verder lichtte de heer VAN DER. HOIjl-
VEN nader toe zijn wensoh, om do leer
verplichting te handhaven voor de cate
gorie van kinderen, die, bij het be-reiken
van de grens van den leerplichtigen leef
tijd, de zesde klasse nog niet h-ebbcn door
loopen.
Spr. wijst vervolgens op den geweldigen
rompslomp, verbonden aan de inning dor
Schoolgelden. Te Rotterdam is daarmede
ton per jaar gemoeid en tallooze amb
tenaren en honderden ouders verdoen daar
mede noodeloos tijd. Men gevoelt, als men
dat ziet, eenige neiging, om de geheele
acboolgeldkeffing te vervangen door een
algemeene verhooging van het belasting
biljet.
Wat de vervanging van echoolmeubelen
betreft, het best is die uit gewoon te be
kostigen.
Hetgeen de heer De Waal Malefijb op
merkte, omtrent de oprichting van scholen
even over de grens van een grootore ge
meente, beaamt spr. ten vollo en z. L ia een
wetswijzi ging onafw ijsbaar
Spr. dringt wijders aan op spoedige ver
schijning van het K. B. betreffende de in
richting van de schooliokaüeji. De gemeen
ten moeten weten, waaraan zij zich op dit
j punt hebben te houden.
Ten slotte doei spr. een goed woord voor
hot onderwijs aan de doofstommen.
De heer VAN LANSCHOT houdt even
eens een pleidooi ten gunste van hulp aan
het onderwijs aan doofstommen en herin
nert daarbij aan hetgeen prof. H. Burger
daaromtrent heeft gesoh roven. Spceiaal
staat spr. stil bij het doofstommeninstituut
te Michielsgestel. Wanneer de oude goede
gewoonte terugkomt, dat de Kamerleden
nu en dan eens gezamenlijk een deel van
het land bezoeken, dan ga men in dat ge
sticht eens een kijkje nemen.
Behoorlijke steun aan die particuliere in
richtingen is een besparing van hooge uit
gaven uit de Staatskas voor eventueel on
derwijs van overheidswege aan doofstom
men. Het doet den spr. leed, dat de alge
meene maatregel van bestuur betreffende
dit onderwijs wel, naar de Minister heeft
medegedeeld, gereed doch nog steeds niet
uitgevaardigd is. De besturen kimncn niet
langer daarop wachten.
Spr. vraagt nu pertinent, wanneer die
maatregel is te wachten. Hij hoorpt, dat op
drijving van de eischen voor de opleiding
van het onderwijzend personeel niet zal
plaats hebben. Het personeel moet meer
karakter dan geleerdheid hebben. Ovér
dien maatregel, hoopt spr., zal alvorens hij
wordt uitgevaardigd, overleg worden ge
pleegd met de directies.
Do heer SMEENGE is-een voorstander
van uitnemend lager onderwijs ten bate
van de geestelijke ontwikkeling van don
werkman. Maar de lagere school is niet
voldoende, om alles te geven, wat de werk
man noodig heeft, en bovendien is men
niet algemeen doordrongen van de noodza
kelij klieid van dat onderwijs. Spr. is daar
om voorstander van leerplicht; ook voor
het herbalingsonderwijs.
De pacificatie heeft, ons de Onderwijswet
1920 gebracht. Spr. was daar dankbaar
voor, in het bijzonder, omdat het zevende
leerjaar en liet vervolgonderwijs daarbij
werd ingevoerd. Daarover zoo dadelijk
een woordje, doch?vooraf wil spr. zijn leed
wezen uitspreken,' dat. het amendoment-
Westerman ten grtnste van het Fransch is
verworpen. Wijders betreurt spr. de op
voering van het minimum aantal leerlingen
per klasse' en de weigeriug der Regeering
om financieel te gemoet te komen aan de
aanstelling van meertallige onderwijifers.
Sprekers hoofdbezwaar tegen het wets
ontwerp is, dat het zevende leerjaar al
thans vcorloopig wordt opgeborgen. Niet
onkel voor het stadskind, maar ook voor
dat van hot platteland is dit schade. Dat
zevende leerjaar is voor spreker van even
veel beteekenis als, liet vervolgonderwijs.
Wat do wachtgeldregeling betreft-, spr.
aolit deze onbillijk tegenover de onderwij
zeres, die door huwelijk haar wachtgeld
verliest.
Spreker verdedigt tegenover den heer Van
der Hoeven de adres-actie tegen het oiit-
werp en verklaart ten slotte tegen het
wetsvoorstel te zullen stemmen.
Dc heer SCÏÏöNFELD wjjst op het be
denkelijke, om in schoollokalen, die ge
bouwd zijn voor SO leerling-u, meer clan
dit aantal te plaatsen. Ook vreest hij voer
desorganisatie van het onderwijs door ver
mindering vau het aantal onderwijzers. In
verband hiermede stelt .spr. tien Minister
enkele vragen.
Wat de lieer Smeenge hoeft gezegd over
het zevende leerjaar en herhalingsonderwgs
onderschrijft spr. van harte.
De lieer VERKOUTEREN waardeert deze
wet als een daad van zelfverloochening ter
wille van 's lands financiën, maar zonder
herziening van de Grondwet, waarbij het
verschil tusschen neutraal en Christelijk on
derwijs wordt opgeheven, komt hg er tooh
niet. Dat groote klassen een verslechtering
zouden zijn, neemt spr. nog zoo grif niet
niet aan.
Spr. zou willen met het oog op bezuini
ging halve schooltijden in te voeren. Ia de
U3de eeuw was het onderwijs niet zooveel
slechter dan thans, maar het kostte toen
ook geen 150 millioen. Dat onderwijs per
sc ontwikkeling zou geven, gaaf nog niet
altijd op. De menschelijke geest is geen
flesch, die men vol kan gieten; maar een
akker, die moet bezaaid worden. Dat dient
men bij het-onderwijs meer in het oog to
houden.
Spr. vindt, dat de Minister groot gelijk
heeft het zevende leerjaar op te schorten,
doch dan doe men goed het begin van het
lager onderwijs een jaar te verschuiven.
De MINISTER VAN ONDERWIJS is aïs-
nu aan het woord.
Dc Minister bevindt zich in eeai ze^r on
aangename positie door dit ontwerp te moe
ten verdedigen. Hij kan niet voldoen aan
den wensch van den heer Franssen, die wil,
dat de bijzondere school in esn bepaalde gëj
meente zelf mag uitkiezen do opeubare
school, die als norm kan dieuen voor de
keuze van het aantal „boveutallige" onder
wijzers. Dit zou neerkomen pp een abnor
maliteit.
Er kan vanwege den bezuïnigingseisch
niet worden voldaan aan den wensch van
den heer De Waal Malef'g't, om ook de tu
berculeuze en zwakïiniiigb kinderen op te
nemen in den algemeenen maatregel van be
stuur. Wel lag dit in het oorspronkelijk
plan, doch bedoelde maatregel zal nu zeer
tot het leedwezen van spr. alleeu betrekking
hebben op slechthoorenden, doofstommenen
blinden. Hij zal oog eens nader overwegen
hetgeen de heer Van der Hoeven omtrent
de leerlingen, die in de zesde klasse blij
ven zitten, heeft gezegd.
De Minister schudt van zich af het ver
wijt, dat hrj ijveraar zou zgn voor de öen-
heidsschool. Het is in de Tweede Kamer
wel gebleken, dat dit niet zoo is.
De actie voor een pr.'ncipieele wijziging
van de wet van '20 heeft hein verbaasd,
eveneens, "dat men het niet verder gebracht
heeft dan de S zinnetjes van het gewijzigd
Unie-rapport. Wanneer men echter een stel
sel uitdenkt, waarbij de pacificat'e behouden
blijft, dan is de Minister bereid zulk een
stelsel door een onpartijdige commissie te
doen onderzoekeu. Ook kan nie^ worden toe
gegeven, dat de bestaande wet de bijzondere
school te veel aan bcanden legt.
Aan het verzoek van den heer Slingen-
berg om de adviezen van deu Onderwijs
raad aan de Kamer over te feggen, kan de
Minister niet voldoen.
Hij wijst er ten slotte op, dat het budget
alleen voor onderwijzers-salarissen voor het
Rijk bedraagt 90 millioen. Dit bedrag kan
niet worden gehandhaafd.
Nu stond de Minister op den tweesprong
óf de salarissen te verminderen, of het aan
tal onderwgzers in te krimepn. Dit laatste
heeft hij gedaan zonder het onderwgs te
veel schade aan te doen. Deze schade is zoo
miniem, dat men daarom zgn stem aan het
ontwerp niet behoeft te outhouden.
Na repliek van de heeren Schönfeld. De
Waal Malefijt en Van der Hoeven wordt het
■Ontwerp aangenomen met 27 t?gen 8 stem
men. (Tegen do vrijz.-derti., soc.-dem. en de
heer Smeengè).
De vergadering wordt verdaagd tot Vrij
dag elf uur.
Zitting van gisteren.
Bioscoopwet.
Voortgegaan wordt met de behandeling
van de Bioscoopwet.
De algemeene beschouwingen worden
voortgezet.
De heer VAN GIJN (V.-B) zegt, dat
vele personen verslaafd zijn aap den bios
coop en dus is na or zijn meening een iets
verder gaande censuur voor den bioscoop
clan voor het tooueel niet misplaatst. De
Centrale Keuringscommissie lijkt hem geen
verkeerde instelbng, omdat de plaatse
lijke vereenigingon een soort tweede in
stantie kunnen vormen. De toelichting bij
het wetsontwerp beviel spr. minder goed
dan het ontwerp zelf. De Centrale Com
missie moet volgens deze toelichting stren
ger keuren en verder gaan dan alleen wa
ken tegen de excessen. De keuring gaat
te ver en daarom is het woord „domperij"-
niet misplaatst."
De heer KLEERF.KOPER (S.-D.) be
toogt, dat dit ontwerp aanvankelijk be
doelde uniformiteit te brengen in en wet
telijke sanctie te geven aan gemeentelijke
regelingen ton aanzien van de bioscopen.
De uitgangsgedachte voor elke regeling
is geweest de bescherming van het kind en
had dit ontwerp zich daarbij bepaald, dan
had ieder zich er bij neergelegd. Men is
nu verder gegaan en trekt men dc grenzen
yoor het toelaatbare veel te nauw.
Spr zet uitóén, dat hij zich alleen kan
vereenigen met do instelling van een Cen
trale Keuringscommissie als de samanstel»
ling daarvan zóó zal zijn, dat geen speciale
lichting daarin den boventoon zal kunnen
voeren en haar opvatting doorzette.n
De hoer BOON (V.-B.) repliceert in de
plaats van den lieer Dresselhuys. Hij boj
strijut de opvatting, dat Plaatselijke Keuzo
op dezelfde wijze de vrijheid wil beperken,
als dit ontwerp op do bioscopen beoogt.
Do heer VLIEGEN (S.-D.) komt op to-»
gen do vergelijking van de vrijheidsbelera-*
me ring in dit ontwerp met die bij Plaat-»
E-.'lijke Keuze of andere keuringen. Hot
gaat hier om geestelijke vrijhoid, waar
van de Regeering de handen moet afhou*
den.
De heer VAN VUUREN (R.-K.) herin*
nert aan het bestaan van Schoonheids
commissie in vele gemeenten en hij
vraagt of het juist of niet juist is, dat do
Kunst behoort tot de zedelijke goederen*
IToe kan men dan wenschen, dat een com
missie zal uitmaken wat Kunst is of
goede Kunst is? Spr. begrijpt niet, dab
men niet tegen die plaatselijke {Schoon
hei dscommissie is, wanneer men tegen dit»
wetsontwerp is.
Do heer MARCHANT (V.-D.) betoogt,
dat de Minister ten onrechte zich beriep
cp Thorbeeke nopens de tooncelcensuur.
Bet gaat hier om norman voor zedelijkheid
en dio wenschto Thorbeeke zeker niet te
stellen.
Spr. schrapt de tweede alinea uit zijd
motie.
Do heer VISSCHER (A.-R.) betoogt,
clu ,er een zedenwet is, die vastligt in do
Tietn Geboden. Het grondtype van zedelijk
heid vinden wij overal, bij alle volken,
weer Hot is de goddeh'jkc roeping van de
overheid, om dat .zedelijke besef tc verde*
ctigpn en te handhaven.
Hij vertrouwt, dat de Keuringscommissie
uit zóó hoogstaande mannen zal bestaan,
dat dit algemeen besef vaüi zedelijkheid
iu hun midden zal bestaan en zij dc ver*
rotting uit dc cultuur zal willen houden.
Do beer GERHARD (S.-D.) meent, dat
do heer Visscher het moeilijk maakt, want
ieder is tegen verrotting en diergelijke an*
eeuerden. Het lijkt nu alsof de bioscoop
eer verrotting is. En daar komt spr. tegen
op. Eer belangrijk element in dit ontwerp
is <1 bescherming van do jeugd. Wat spr.
echtt in de Kamer heeft gehoord, maakt
hem huiverig, want het is hier te doen
om ec-n consuur.
Hij komt op tegen dc buitengewoon
dv aze opvatting van mcj. Van Dorp, dat
de bioscoop een pestilentie is. Dat is een
generalisatie, die paedagogisch zeer ver
keerd is. Spr. hoeft honderden* jongens en
meisjes gadegeslagen, om te zien welke
uitwerking de bioscoop op hen had, en
hij wil gaarne meewerken om dc verdien*
sten van den bioscoop te behouden, want
die verdiensten zijn groot.
De VOORZITTER zegt, dat hij tijdens
dezen spreker heeft gehoord, dat iemand
van rrej. v. Dorp heeft toegevoegd: „Dab
is ploertig" Hij keurt dit af.
Do heer VAN DER WAERDEN (S.-D.)
zegt, dat hij 3Tt woord heeft gebruikt. TTot
is gebruikt door oen hoogstaande dame,
cl'e de pasage las van mej. Van Dorp over
do Haar] cms oh e loopjongens. Spr. acht do
gcncralisoerende uitdrukking over all©
Haarlemscho loopjongens een boleediging
RECLAME,
2926
Roman van G. .HARDWIG.
26)
„Heel goed!" zei mevrouw von Mersbach
terwijl zij een onderzoekenden Wik op Mia
.wierp, dio nog -een weinig in de war was
,van de opkomende weemoedige gedachten.
,,U zorgt er zeker voor, dat straks de
6leep goed valt, juffrouw Lüders."
..Jawel, Mevrouw Barones."
,,En ook, dit later alle3 klaar ligt voor
liet omkleedcn. Mijn zoon houdt er niet
van om te moeten wachten, zooals u weet.
Mia's hartje, dat zoo naar liefde ver
langde, vond deze allerminst bij do Baro
nes. Zij voelde wel hoe weinig deze haar
genegen was, al scheen in enkele uiterlijke
dingou een moederlijke bezorgdheid door
to schemeren.
„Vergeet niet de opperhofmeestcres nog
eens to bedanken voor de 'deelneming
der Hooghecflen."
Zij knikte. Zij voelde zich toch wel eenigs-
zins zwaarmoedig.
„Richardgildo zij plotseling en vloog
np,ar hem toe, zoo snel haar zware sleep
dit toeliet.
De barones verliet do kamer, keerde
echter dadelijk daarop nog even weer te
rug. ,,De rijtuigen zijn reeds voor. Binnen
eenige minuten zal liet zoo ver zijn. Zorg
er voor, lliohard, dat Mia nog eenige woor
den yan dank tot den hofpredikant zegt."
Nu waren zij alleen en zonder ecnig ver
moeden van den onmetelijken rijkdom,
dien zi.i met haar persoon wegschonk, hield
zij Mersbach hand tegen haar hart ge
drukt.
„Ik zal je zoo gelukkig maken als ik
maar kan, wanneer je mij alleen maar zoo
lief hebt als thans. Dat zou het eenige zijn,
wat ik niet kon verdragen, dat je iemand
liever had dan mij. Maar je mag niet
kwaad zijn, als ik zoo spreek ik had zoo-
even een paar oogenblikken van vreeselijk
verlangen."
„Naar mij?" zei hij kalm en kuste haar
voorhoofd.
Zij straalde van vreugde. „Weet je,"
fluisterde zij, zich tegen hem aan vlij en de,
waarop ik me zoo erg verheug?"
„Op de reis?"
„Neen, neen," zei zij en zag met heldere
oogen naar hem op. „Daarnaar, wanneer
wij een eigen tehuis hebben jij cn ik
en elkaar wat vertellen weet je? Ik zal
je alles van heb begin af zeggen. En jij mij
alles ook van bet begin af, toen je nog
heel klein was enzoovoort, tot je adju
dant bij den Elfprins werd on je op de
kleine, domme Mia verliefd werd. Ja?
Eigenlijk schijnt het mij altijd nog als een
sprookje
„Zooals je eens onder den oucfcn don op
de heide droomde."
Hij dacht aan do heerlijke vrouw, die
hc-m zoo vurig bemind had en hem dan
blijkbaar met opzet had gekrenkt.
Dit deed hem. thans nog pijn. Elke herin
nering er aan krenkte zijn gewond geviel
van eigenwaarde opnieuw.
„Laten we niet verder in do loolcomst
zien, dan ons gezicht reikt," zei hij, haar
handen vattend. „Het is immers jo groot
geluk, dat je nog geheel uit do tegenwoor-
digiheid schiep. Alles, wat in mijn maokt
ligfc," voegde hij er vast aan toe, „zal ge
bruikt worden, om het voor je te behou
den.
Zij hoorde nog slechts den geliefden
klank van zijn stem. „Ik wil alles, wat je
wilt
Er werd zachtjes aan do deur geklopt.
„Binnen
Het roode gelaat van den ouden hof
meester verscheen door de opening. „Wan
neer u thans in de gobelinkamor wiilt
gaan
„Kom! zei Mersbach, terwijl de oude de
dour verder opendeed. „Van nu af aan
gaan onze wegen samen.
In de gobelinkamer stond naast do Baro
nes de hofmaarschalk von Trotter, dio d3
bruid naar het altaar leidde.
Achter hem ging Mersbach naast zijn
moeder.
Aan het einde van esn toronvormig uit
bouwsel lag de oude slotkapel, die af en
toe nog voor godsdienstoefeningen voor do
Gemeente werd gebruikt. Wel was de
pracht van vroeger verminderd, maar nu
was het niet zohtbaar, daar de kapel door
kleeden en bloemguirlande®, rozen- en
mirtestruiken in een bloeienden tuin was
omgetooverd.
Door deze zee van bloemen en geuren,
ruisohten de hoofdpersonen van het gezel
schap tot de voor hen bestemde zetels.
Nu begon het orgel zacht te spelen.
Daar vielen bij den ingang, door het
boogvenster, zonnestralen en vormden een
lichte plek, daar, waar Mia de eerste
schrede in do kapel deed.
Op dit oogenblik vond ieder het begrij
pelijk, dat Mersbach hals-over-kop op dit
betooverend schepseltje was verliefd ge
worden, hetwelk als een sprookje op zijn
weg was versohenen.
Toen zij voor den vreemden man aan het
altaar stond, dacht Mia er plotseling weer
mot leedwezen aan, dat het niet haar oude
vriend was, die nauwelijks nog van zijn
zwiaro ziekte eenigszins tot het leven was
teruggekeerd. Toen. echter Mersbach het
pleohtige „ja" bad gesproken, zij het hem
had nagefluisterd on zij nu nog den druk
vaai zijn hand bij het wisselen der ringen
voelde, hielden haar tranen op te vloeien
Noodt was er iets lieflijkere denkbaar ge
weest dan haar lachen op dat oogenblik.
En hij, wien men zoo gelukkig zou ach
ten in het bezit van deze jonge vrouw,
kampte met bitteren toorn tegen het nood
lot, dat hem onder den stroom van geluk-
wenschen, die aan Mia's zijde hem bestorm
den, een gevoel van zelfbespotting gaf.
„Een prachtig paar, lieve Barones," zei
de opperhofmeester met oprcohte bewon
dering.
„Manlijke ernst en maagdelijke heerlijk
heid. In het gelaat van uw schoondochter
viel mij heden iets bijzondere opiets,
waaraan ik geen naam kan geven. Maar zij
is allerbekoorlijkst, Hare Hoogheid, de Her
togin, dat kaai ik u nogmaals verzekeren,
lieve Barones, neemt het levendigste aan
deel aan het feest van heden en is ten zeer
ste verheugd over het lót van haar gunste
ling."
Heel haar voelen en denken boboorde
hem, aan wiens arm zij de eerste maal als
mevrouw werd toegesproken, waarover zij
van geluk diep bloosde.
Nu trad de overste van von Mersbacbs
regiment met zijn officieren naar voren, om
zijn gelukwensohen uit te brengen»
Aan de tafel, die als een fantastisch ge*
bouw iii den weerschijn van alle lichten
prijkte, stond eerst do Barones op, om een
toost op het Regeerende Huis uit tc bren
gen.
Toen hielden de hofpredikant, de hof*
maarschalk, ten laatste de overste oen
speech.
Uit naam van de officieren heette hij de
jongo vrouw welkom en sprak zijn vreugde
uit over het nieuwe, door alle gaven der
natuur uitstekende lid, welke een hoogge
schatte kameraad bij dc groote gemeen*
schappelijke familie had binnengevoerd.
Steeds vermeerderde Mia'a geluk nog.
De huismeester reikte een telegram over.
Mcrbachs stem verried niet de minste op
winding, toen hij opstond. „Van Zijn
Hoogheid' den Erfprins. Ik ben zoo vrij, dit
bewijs van attentie voor te lezen
„De Erfprinses en ik zenden u en uwe
gemalin onze hartelijke gelukwenschen»
Ludwig August."
Het sneed Mersbach door de ziel.
Wanneer zij eens getuige had kunnen
zijn van wal er in hem omging op dit
oogenblikWanneer haar trotsehe oogen
eens het lachje van hem als bruidegom
hadden kunnen zien, deze leuzen van over
winning en correctheid, die zijn inspan
ning tot zelfbeheersohing voor ieder on*
zichtbaar maa-kle. ITet was hem, of de gala-
uniform voor de trouwplechtigheid zóó om
hem sloot, dat hij nauwelijks kon ademen.
Zachte vingers werden op zijn hand gelegd
en een bevende stem fluisterde „Och,
het is een hemel op aarde!" Hijzelf was
Bchuld aan deze kwelling. Hij boog zich'
over deze van geluk trillende vingers ea
kuste ze.
\_J ri 8 yy?}'-. {Wordt vervolgd.) -