Het Beestenhuis.
houdertje, een dun, fijn gepunt potlood en
een stukje fabergriffel! Dan is er nog
de lei. een stuk van pen oude, gebroken
Jei, dat juist nogal vierkant is uitgevallen!,
I'tkan niet mooier! In een pillendoosje stopt
Hetty nu een snippertje vain Moeders nieu
we keukenzeem en een plukje van de spons.
Ziezoo, nu is alles toch wel in grde. Ach
nee, het postzegelalbum en 't plakboek nog.
Hoe zou ze die kunnen vergeten? Ze heeft
ze beide zelf gemaakt, door wat kleine
velletjes papier netjes in elkaar tejiaaien,
buitenom een mooi gekleurd kafje met een
etiket. Nu ze toch niet meer met poppen
^speelt, kan ze de albums ook wel aan
'Greetjo meegeven. Het eene is volgeplakt
met poppenpostzegels en het andere bevat
jda allerkleinste plakplaatjes die Hetty ooit
heeft kunnen krijgen. Wat zal Mie3je dat
grappig vinden!
I Nu is alles toch heusch bij elkaar en
|kan er aan den brief begonnen worden.
.Maar daar zegt moeier op eens: „Zou je
niet eens naar bed gaan, meisje! 'tis al!
over negen!" Dat is nu jammer, dan maar
morgen schrijven.
Den volgenden middag, dadelijk als ze
luit schoot thuis komt, begint Hetty. aan
haar brief. Zij schrijft:
Lieve Mevrouw Miesje,
Hierbij zend ik U mijn Duitsche pleegkind
en ik hoop, dat U altijd goed ep haar
zult passen. Zs heet Gretchen, het staat op
haar schort, maar dat is Duitsch. U kunt
tok heet goed Greetje zeggen, dat verstaat
ze best. Het haar draagt zs altijd in slak
kenhuisjes op haar ooren. dat is ook Duitsch
en kan ook niet goed gekamd worden. Doet
U er dus als 't Ij blieft nooit de vlechten
/uit, want dan wordt het erg leelijk. Die
roode jurk is haar allermooiste en die mag
ze alleen 's Zondags aan, de blauwe is
voor door de weeks en de fluweelen is voor
den winter. Het spijt me heet erg, dat er
geen mantel' bij is, maar misschien wilt U
wel zoo vriendelijk zjjn, als 'tkoud is, het
bontje en mofje aan te doen, dat is ook
lekker warm. De roode hoed is erg mooi,
dien heb ik zelf gemaakt. Wilt U er aan
denken, dat 't randje van echt boat is en
U dus op moet passen voor mot? Als ze
koude voeten heeft, doet U haar dan de
pantoffels aan en als ze buiten speelt,
want ze is erg wild. i
Greetje is acht jaar, maar za zat bij mj
nog maar in de eerste kl&s, omdat ze
Duitsch 'is en nog niet goed Hollandsch
'kent. Wilt U er als 'tU blieft voor porgen,
dat Uw andere kinderen lief zijn voor
Greetje en haar albums niet scheuren? Ze
is zoo ver van huis en ik zou niet graag
willen, dat ze haar plaagden. Ze kijkt
wel wat ontevreden, maar 'tis toch een
3nrdig kind, alleen wat wild en woest,
vooral met jongens.
Wilt U misschien nog een daagsche win
terjurk voor haar, maken en gen mantel
en zorgen, dat ze mij' af en toe .eens
schrijft?
Nu Mevrouw Miesje, heel veel groeten
voor U en Uw kinderen van
jdevr. HETTY.
P. S. Greetje houdt niet van stoofperen.
Mevr. H,
P. P. S. S. 'Ze is dol op roomsoezen:
en op poffertjes, en op taart!
Mevr. H.
Als ze haar brief af heeft, neemt Hetty
afscheid van haar pleegkind, legt ze dan
voorzichtig in de doos en nadat ze nog
eens voor 'tlaatst nagezien heeft, of nu
heusch alles in orde is, doet ze hgt deksel
er op en maakt er een keurig postpakket
van.
Twe/e dagen later wordt Greetje door
haar nieuwe pleegmoeder verwelkomd met
een kreet van verrukking en al zou ze
nu ook nog zoo goed kunnen babbelen, dan
•kon ze j'e nog niet vertellen, wanneer ze
een prettiger leventje had: vroeger brj
Moeder Hetty, of nu brj Moeder Miesje.
Het was midden in den winter. De
sneeuw lag hoog in straten en op pleinen en
de jongens van de schoolwan meneer Wiï-
lems haalden hun hart op aan }t sneeuwbal
len gooien. 'k Gei<K>fA dat hun yingera Rog
tintelen, als zij er aan terugdenken.
Zoodra de school uitging, liepen allen 1
de hangen natuurlijk uitgezonderd
naar een naburig plein. Daar verdeelden
zij zich in twee kampen en dan regende
het sneeuwballen van alle kanten. De
meesten waren wel mis, doch dat deed er
niet toe. Ze gooiden meer uit pleizier dau
om elkaar te raken.
Op een middag gingen de jongens naar
school en waren zij, al gooiende wat, dich
ter dan gewoonlijk bij de huizen gekomen.
Het kwam niet in hen op, dat de glasruiten
gevaar liepen, toen zij plotseling er aan
herinnerd werden door een rinkelend geluid
en er glasscherven op de stoep van een
groot huis vielen.
De pret was in eens uit. Wie het gedaan
had, wist niemand, behalve de schuldige,
maar die was moeilijk uit te vinden. De
jongens maakten zich allen haastig uit
de voeten, doch vóór zij den hoek hadden
omgeslagen, verscheen de eigenaar van het
huis op de stoep en riep:
,,Ik ken jullie wel, bengels! Wacht
maar!"
De jongens brachten een onrustigen mid
dag op school door. Zij, die het plein over
moesten, hadden al besloten voortaan een
anderen weg te nemen en de anderen zou
den zich wel wachten in de eerste weken
het bewuste huis voorbij te loopen.
Wie schetst echter hun schrik, toen het
hoofd der school op een ongewoon uur bin
nenkwam en hun zei, dat mijnheer Meer
man, de eigenaar van het gTOote huis, bij
hem was gekomen om zich over de jongens
te beklagen en dat hij er op stond, dat de
jongens hem hun verontschuldigingen kwa
men aanbieden.
Zij zouden echter veel liever de gebroken
ruit, ja zelfs drie gebroken ruiten betaald
hebben dan naar mijnheer Meerman te
gaan, wantze waren bang, niet voor
den eigenaar, maar... voor zijn huis. Hèt
praatje liep namelijk, dat het vol wilde
dieren wa-s. Verscheiden jongens hadden
eens met eigen oogen gezien, dat er eens een
tijger voor het raam stond.
Niet lang geleden was er nog een aap ont
vlucht en de oude heer had altijd een ge
weldig grooten hond bij zich. Zijn huis
werd dan ook door de jongens het
beestenhuis" genoemd.
De verhalen van al de dieren, welke in
huis waren, werden bevestigd door een
nichtje van mijnheer Meerman, die vertel
de, dat er op een nacht, toen ze bij haar
oom logeerde, beren en krokodillen op haar
kamer waren gekomen. Geen kleinigheid
was dat!
Jullie zult je dus kunnen voorsteilen, hoe
de jongen8 er tegen opzagen in dat huis van
mijnheer Meerman te komen, daar zij al hui
verden, als zij er voorbij waren. Maar het
moest, daar hielp geen lieve vader of moe
der aan.
,,Alle jongens behoeven niet te gaan,"
zei mijnheer Willems. ,,AJs er twee gaan,
is het genoeg."
Dat was nog erger, want met hun allen
zouden ze nog wel wat durven maar
twee
„,En wie moeten die twee zijn, mijn
heer vroeg Jan van Dijk. Jan was
de schuldige; hij had de ruit gebroken.
De onderwijzer scheen dit te begrijpen,
want hij antwoordde
,,"Wel, in de eerste plaats je zelf en ver
dei-..." hij keek de klas eens rond
„Frans Hamer."
Hoe popelden hun harten, toen de twee
jongens dien middag even na vieren bij
mijnheer Meerman op de stoep stonden i
Het duurde eenige oogenblikken vóór zij
den moed konden vinden aan de zware bel
te trekken en toen zij er eindelijk toe over
gingen, schrikten zij reeds vain de klank, zoo
hol en luid galmde het 'door de gang.
Een knecht liet hen binnen en zij keken
al achter hem, of hij soms door een kro
kodil gevolgd werd.
„Mijnheer zal dadelijk bij u komen,"
zeide de knecht en hij Het Jan en Frans
in een zijkamer.
Zij waren er echter bijna even spoedig
weer uit, want aan de achterzijde der ka
foer was wand e* daar aohte*
zagen zij... allerlei wilde dieren en geraam
ten! Frans verzamelde al zijn moed en
waagde het nog eens om den hoek te kij
ken, en toen zag hij, dat alle wilde dieren
onbewegelijk bleven staan,wenkte hij Jar
om ook maar weer binnen te komen. D e
dieren waren opgezet.
De jongens lachten nog om hun schrik,
toen er op eens een luid gebrul in de gang
klonk. Nu was er toch werkelijk een wild
dier in aantocht, dachten ze, bange jongens,
die ze waren! 't Was mijnheer Meerman, die
verkouden was en wat hard zijn neus snoot.
In het volgend oogenblik kwam hij bin
nen.
Jan van Dijk zei, dat het hem speet, dat
hij de ruit had ingegooid, maar dat het na
tuurlijk heelemaal een ongeluk was ge
weest.
„Och, jongens", zei mijnheer Meerman,
„d a t neem ik jullie niet zoo kwalijk. Een
ongeluk is licht gebeurd, vooral als jongens
sneeuwballen gooien. Maar toen je mijn ruit
gebroken hadt, moest je niet weggeloopen
zijn; daar heb je verkeerd aan gedaan en
om je dat te zeggen, liet ik je bij mij komen
Pas in het vervolg beter op, maar als je
een ongeluk houdt, kom er dan ten minste
rond voor uit!"
Dat liep beter af, dan Jan en Frans ge
dacht hadden. Ze beloofden in het vervolg
voorzichtiger te zijn en wilden weer heen
gaan. Zij schenen echter zoo'n haast te
hebben, dat mijnheer Meerman vroeg:
„Hoe is het jongens, 't lijkt wel, of
jullie bang zijn V'
„Eigenlijk wel een beetje, mijnheer/'
antwoordde Jan.
„En waarom?"
„Om de wilde beesten, die bij u in
huis zijn."
Mijnheer Meerman begon hard te lachen.
„Wilde beesten! Meen je soms die opge
zette ddir?"
„Nee, mijnheer; de levende, dien tijger,
dien wij voor het raam gezien hebben."
„Dat was ook een opgezette, die schoon
gemaakt moest worden."
,,En dan de krokodillen en beren, die uw
nichtje uit het bed hebben gejaagd?"
vroeg Jan.
Praatjes, jongens, niets dan praatjes. Ik1
zal jullie eens vertellen, wat er gebeur^
is. Mijn nichtje Dora logeerde een paaii
weken bij mij. Ik kwam pas uit de Oost en|
mijn aap was nog niet nijdig, zooals d<$
mensohen hem langzamerhand gemaakt
hebben door hem te plagen. Doortje hiel<|
veel van het dier, maar omdat zij wat
veel met hem solde, en ik bang was, dat hij
liaar uit speelschheid bijten zou, verbood ik
haar al te druk met het dier te zijn. Als
ik er bij was, liet zij hem dan ook onge
moeid, maair zij probeerde den aap dikwijls
alleen te hebben.
Met dat doel had zij hem op een avond
in haar kamer gesloten, doch dat had zij
waarschijnlijk vergeten, toen zij naar bed
ging en de aap lag rustig in een hoekje te
slapen en vertoonde zich niet. Toen Dors
een uurtje geslapen had, werd de aap wak
ker. Hij probeerde de kamer uit te gaan,
maar de deur was dicht en daarop was het
dier van het ééne meubel op het andere
gesprongen en eindelijk in Doortjes bed. Hij
wilde haar wakker maken en trok aan haar
vlecht. Dora werd verschrikt wakker en
schreeuwde zóó hard, dat de dienstboden
naar boven snelden en ik uit mijn studeer
kamer kwam. De aap sprong dadelijk de
deur uit, toen ik die openmaakte en mijn
nichtje vertelde mij, dat er beren en kroko
dillen bij haar geweest waren.
Ik kan mij best begrijpen, dat zij die in
haar verschrikte verbeelding gezien heeft,
maar ik verzeker jullie, jongens, dat die1
dieren nooit levend m mijn huis zijn ge-
weest. Het was alleen de aap, die haar
een verdienden schrik had aangejaagd.
Maar de angst doet zoowel menschen als'
kinderen dikwijls vreemde dingen zien.
„Willen jullie den aap soms eens zien?"'j
vroeg mijnheer Meerman. En hij ging de;
jongens al pratende voor naar den tuin,'
waar het dier op een hoogen paal zat. Mijn
heer Meerman vertelde him een menigte;
streken van apen in het algemeen en van
zijn aap jn het bijzonder».