VOOR DE JEUGD Ifi-iDSCH DAGB1AD No 52. Donderdag 28 December. Anno 1922 Een Goede Gedachte. o J O A O o 0 i O «A Kerstverhaaltje door „Tante Joh.". 't Zou Mien's eerste Kerstfeest worden zonder Kerstboom, had mevrouw Wouters, Mien's moeder, gisteren gezegd. Nu, dat had Mien wel gedacht; ze had er zelfs al met haar vriendinnetjes over gesproken, dat, nu haar vader was ge storven, er aan geen Kerstboom te denken viel Want Mien was verstandig genoeg om te begrepen, hoeveel moeite aioeder nu had om er te komen van haar pensioen als officiers-weduwe. En daarom had ze dan ook niet minder vroolijk dan vroeger gekeken, toen ze twee dagen vóór Kerst mis met haar school-rapport thuis kwam. „Boezee, moes! 't Is vacantie!" riep ze opgetogen. „En hier is mrjn rapport! Juf frouw Reinders zegt, dat het 't beste is van onze klas! Wel, moedertje, wat zegt u daarvan?" Mevrouw Wouters trok Mien naar zich toe, kuste haar op de frissche roode wan gen en zei: „Wel, kindlief, daar beu ik big om. hoori Maar 't spijt me zoo, dat ik je nu geen prettiger Kerstfeest kan bezorgen. Hee zou je het echter vinden, als ik je een gulden gaf en je daarvoor mocht koo pen, wat jé het liefst hebt. En willen we dan vanmiddag eens de winkels langs wan delen „O, moes, een gulden, wat heerlijk!" riep Mien opgetogen uit. ,,En 't weet mis schien al, wat ik er voor zal koopen O, moesje, begon ze op eens, ,,ik vergat a nog te vertellen, dat grootvader heeft ge raagd om mijn rapport te zien. Toe, mag ik even naar hem toe gaan, moeder?" Een treurige uitdrukking kwam bii die onverwachte vraag om mevrouw Wouter's vriendelijk gezicht. Ze wilde haar kind zoo graag het verdriet besparen van ruw ont vangen te worden door den door jicht ge- plaagden grijsaard, die niet hield van Mien omdat haar ééne been wat korter was dan het andere. En ook omdat hij niet hield an meisjes. De knorrige, oude heer had liever een flinken kleinzoon gehad, die niet kreupel was. En omdat hij dit nu altijd onomwonden tot haar en Mien zeide, zoo dikwijls hij met haar sprak, vermeed me vrouw Wouters hem zooveel mogelijk En bang, dat hij nu weer het kind zou kwet sen met woorden over haar kreupelheid, zei ze: ,,Zou ze maar liever niet gaan. kindje? Je weet, als grootvader pijn heeft, geèft hij nergens om en hij zou je misschieu weer verdrietig maken, zooals den laatsten ^eer, weet je nog wel Maar Mien hield aan. „Neen, moes, toen grootvader gisteren vóór zijn raam zat, lachte hij heel vriendelijk, en toen schoof hij het raam op en riep, dat ik met mijn rapport bij hem moest komen". „Nu, ga dan maar, kind", zei mevrouw Wouters. In een wip was Mien de deur uit en op weg naar grootvader Wouters, die een paar straten verder woonde. Ze trof het De oude heer had gelukkig juist een bij zonder goeden dag. „Zoo, Mi entje, ben iii daar vroeg hij vriendelijk. „Ja, grootvader", .ïuwourdde Mien, „ik kom met mijn rapport". „Zoo, kind, laat dan eens zien, hoe mooi dat is". .rnf hem 'r-ï frie waarin de rap porten waren. „Prachtig, hoor!" riep hij, toen hij het had nagekeken. „En nu krijg je zeker wel een mooien Kerstboom, hè „Neen, grootvader, dat kan nu niet", antwoordde Mien. „Nu vader er niet meer is, moeten we heel zuin;g zijn, zegt moe der. Maar ik kreeg wel een gulden om wat moois te koopen, ziet u. En straks ga ik met moeder winkels zien. „Zoo", zei groot vader, „en nu wil je zeker ook wel wat van mij hebben, hè Kijk eens, hoe vindt je dat geldstuk V' Mien schreeuwde het bij na uit van blijdschap, toen grootvader haar een rijksdaalder in de hand stopte „O, krijg ik al dat geld riep ze. „Hè, wat kan ik daarvoor veel moois koopen Lachend keek de oude heer haar aan, en hii lachte nóg. toen,Mien was heengegaan. „Meisjes kunnen toch ook wel aardig zijn" mompelde hij tevreden. „En een prettig Kerstfeest zal ze hebben!" „O, kijk toch eens, moes!" riep Mien, toen zij even later thuis kwam. „Een hee- len rijksdaalder kreeg ik vara grootvader! En hij was heel aardig, en hij lachte ook... En o, moedertje, wat zou ik nu wel alle maal kunnen koopen „Dat zullen we eens gaan zien, vrouwtje' antwoordde moeder. Daarna ging ze zich kl-eden ©d weldra liep ze met Mien dooi de winkelstraten, hartelijk lachend om haar meisje, dat voor iederen speelgoedwinkel bleef staan en nu weer dit, dan weer dat zag, wat ze mooi vond. Daar zag ze juist weer een beeldige pop, die een rijksdaal der kostte en een poppen-ledikant van één gulden. „Zou ik dat koopen, moes?" vroeg ze. „Oude Wies is al zoo gehavend en ik heb nog nooit een poppenbed gehadOf zou ik dat aardige fornuisje koopen? Toe- Moes, zeg u het nu eens?" vroeg ze op het laatst, besluiteloos, door alles, wat zij zag. „Weet je wat, kindje", raadde moeder aan, „koop vandaag nu nog niets. Je kunt er dan thuis eens kalm over nadenken. Je weet nu toch, wat je hebt gezien. En ais je nu een keus hebt gedaan, dan gaan we er morgen weer samen op uit" Nu, dat voüd Mien best. Vroolijk babbe lend liep ze ook naast moeder voort, tot dat ze op een plein kwamen, waar een woon wagen stond. Havelooze kinderen speel den daar dichtbij en toen zij Mien zagen, jouwden zij haar na en riepen „mankpootl' En daarom was Mien dan ook maar blij, dat ze bijna thuis waren. Toen ze daar aankwam, dacht ze al niet meer ran de kinderen uit den woonwagen, druk als ze het had met oude Wies, haar pop. „Wies, je krijgt misschien een nieuw u-je", u gon ze. 't Was alsof Wies haar geschaafden neus optrok, toen Alien zoo tot haar sprak. En daarom zei Alien weer: „Hoor eens, Wies, je behoeft heusch niet jaloersch t.< zijn, want de nieuwe pop krijgt een eigen bedje, en jij behoudt je oude plaatsje op de sofa." Nu was 't. alsof Wies haar verwijtend aankeek, dacht Mien. „Zeg, Wies, zou ik dan maar liever het fornuisje nemen?" vroeg re. „Dan mag jij in het nieuwe le* dikantje slapen„Hè, wat keken nu Wiesje's oude poppenoogen vriendelijk, dacht Mien. Ja, ze zou dan maar alleen het ledikant je en het fornuisje koopen. Dat zei Mien dan ook tegen moeder, t en die haar dien avond naar bed bracht. 't Duurde langer dan gewoonlijk, vóór dat Mien sliep. Ze had ook zoo heel veel om over te denken, want ze dacht nu ook weer aan die straatkinderen, die haar „mankpoot" hadden nageroepen. Daar klonk buiten op eens: „Brand! brand 1" Verschrikt door dit geroepk sprong Mien uit bed en liep naar het raam Nu kwam ook moeder haar vertellen, dat" er brand was in den woonwagen. „Die arme menschen zullen nu wel een treurige Kerstmis hebben," zei ze. „Wonen die menschen dan altijd in hun wagen Moes?" vroeg Mien. „Ja, kind, ze reizen er overal mee Keen, want een vaste woonplaats hebben die menschen gewoonlijk niet." „Hoe zielig", zei Alien. „Nu hebben die menschen heele- xnaal geen thuis meer. Maareze zullen wel gauw een nieuwen woonwagen koopen, is 't niet, moes?" „Als ze er geld voor hebben wel," ant woordde mevrouw Wouters. ,,Maar die zwervers zijn meestal heel arm. En nu vlug weer in jé bed, Mien," sprak ze, het kind bij ha - hand nemend. „Kom, laat mij je er eens flink onder stoppen, 't is koud vanavond Toen Alien nu zoo lekker onder de de kens lag, sliep ze al heel gauw in. Dien nacht droomde zij van allesVan grootva der, die zei, dat ze hem den rijksdaalder terug moest geven van het fornuisje, dat zij had gekocht en dat dadelijk in brand vloog, toen zij er rijst op wilde kokenen van de havelooze kinderen, die in den kou den winternacht op het plein moesten sla* pen, en die ook heelemaal geen eten kre gen. omdat hun vader al het geld moest gebruiken om een nieuwen woonwagen te koonen. En ten slotte droomde zij, dat het Kerstkindje bij haar kwam en haar een goede eed ach te in 't oor fluisterde. En die «roede gedachte maakte, dat Mieri den volerenden morgen veel vroeger dan gewoonliik beneden was. Mevrouw Wou ters dacht natuurlijk, dat dit kwam, onï- dat Alien er naar verlangde iets moois te koopen, en ze was dan ook heel verbaasd. Vind d«ar niet over becron. doch alleen vroeg: „Moeder, mag ik. vóórdat w© gaan ontbijten, even naar het plein om naar den verbranden woonwagen te kij ken?" „Laten we liever eerst ontbijten, Mien", antwoordde moeder, ,,'t Is niet goed, oin met een ïecare maag uit te gaan vooral nu het 7~ i koud is." Nu, dat vond Mien ook best. Maar nau welijks had ze haar laatste boterham op, of ze soroncr van haar stoel en vroetr: „Nu mag ik toch wel even gaan, hè, Aloes?" ,.Nu, ga dan maar," antwoordde mevrouw Wouters, „maar blijft niet te lang in dé koude staan, hoor „Neen, moesje", beloofde Mien, en toen was ze al heel gauw met hoed op en man tel aan, de straat op. Op het plein zag ze al dadelijk de kindê* ren. die haar den vorigen dag hadden da*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1922 | | pagina 9