a - FEUILLETON
HOE HENK EN BERNARD
VRIENDEN WERDEN.
Spitsrceusje en Grijsje.
geschreeuwd. Maar nu waren ze niet al-
icon. Ze stonden naast een armoedig ge-
kieede vrouw, die heel bleels en heel mager
'j was. Ze keken juist naar de verkoolde
overblijfselen van hun wagen. En hun va
der, een haveloos uitziende man, stond
druk te praten met een heer. Mien, die
zag, dat die heer alles in een boekje op
schreef, wat de man hem vertelde, dacht:
,,0, dat is zeker een mijnheer van de po-
v litie."
Ze kwam daarom nog een paar stapjes
1 dichter bij en hoorde toen juist den heer
zeggen: „Maar dat is heei, heel cmvoor-
zichtig. Als je een lamp neemt, moet dit
een hanglamp zijn... nu we zullen zien."
„Ja, hij is heusch van de politie," dacht
Mien. Maar ze zei haar gedachten zóó
luid, dat de heer en de man beiden om
keken en begonnen te lachen, toen zij hoor-
den, dat het kleino meisje dit zeide.
Mien werd daardoor zóó verlagen, dat ze
naar huis wilde loopen, maar daar zag ze
weer de vrouw en de kinderen, die nu
zoo op eens zonder dak waren. En toen
kwam ook weer de goede gedachte, die het
Kerstkindje haar dien nacht had inge
fluisterd', in Mien op. Ze haalde haar
beursje uit den zak van haar warm man-
telt je, liep toen wel wat aarzelend, op de
vrouw toe, en haar moeder's gulden, en
grootvader's rijksdaalder in de hand stop
pende, fluisterde zij verlegen „Dit is yoor
den nieuwen woonwagen...-." Zonder iets
meer te zeggen, ja, zelfs zonder op of om
te [kijken, liep Mien toen op een drafje
naai* huis terug, heelemaal niet bemer
kend, dat de ,,mijnheer-van-de-politie"
haar was gevolgd en haar adres in zijn
boekjo opschreef.
„Wel, kindje, heb je er al over nage
dacht, wat je wilt koopen?" vroeg mevrouw
Wouters onder het koffiedrinken.
Mien kreeg een kleur en fluisterde bijna
onhoorbaar: ,,Ik kan niets meer koopen,
moes
„Wat is dat nu?" vroeg de moeder ver
baasd. „Heb je straks misschien je beursje
.verloren V'
„"Neen moes, maar...,e... ik gaf bet geld
aan de vrouw uit den verbranden woon*
wagen... Die stumperd..." uit medelijden
met de vrouw begon Mien nu op eens te
huilen.En juist toen mevrouw Wouters
bezig was haar te troosten, door te ver
tellen, dat de menschen wel weer heel
gauw onder dak zouden komen, werd er
een brief gebracht, „de Jongejuffrouw M.
Wouters"., stond op het adres.
„Een brief voor jou, Mien", lachte Moe
der. „O, voor mijritep 'Mien. „O, Moes, hij
Door FRANCINE.
7) t
Een ien slotte hoe 'hij aan hert' verzoek van
Piet van Steen had' .gevolg gegeven, en mee
gegaan was naar de stüliLe straat, waajr! Bij
Hendrik hadlden doen vallen.
Hij trachtte nierti de schuld van zich oj>_
Piet te schuiven, maar eenvoudig en waar
vertelde hij alles.
Dokter en mevrouw Hoogstraten waren
diep bedroefd. Dat 'Bernard ooit de h'andl tsofn
hebben in zifilkei leelijke dingen hadden zij
niet gedacht.
Ernstig, wees dokter Hoogstraten hem op
het oneerlijke van iemands anders werk, voojr
eigen werk te willen uitgeven, en hoe valsch'
het was om in het donker iemand te laten
Vallen.
Snikkend beloofde Bernard! beterschap.
,,'t Is goed", zei zijn Vader, „Tk hoop ook
nooit meer zoo iets van je te miolcten hlooren".
Toen het later tijd voot hem was om naar
bed te gaan, vroeg hij „Moe» gaat u nog
even mee.1 -
komt van grootvaderBeiiden lazen zij nu
den brief en onder het lezen lachten zij van
vreugde, want grootvader schreef
„Lief kleindochtertje 1
Je goede daad van dezen morgen bleef niet
onopgemerkt. Wat hen ik blij, dat je zulk een
goed en medelijdend hartje hebt. Nu betreur
ik het dan ook niet meer, dat je geen jongen
bent. En om je mijn blijdschap te toonen, ver
zoek ik jou en je moeder morgenavond, klok
slag zeven uur, om het Kerstfeest bij mij te
komen vieren. Er wacht je een groote verras
sing, hioor Mientje Een kus van
je Grootvader."
„Maar, moes, hoe weet grootvader het
toch vroeg Mien, nadat zij den brief nog
eens had overgelezen. „Er was niemand an
ders bij den woonwagen dan de vrouw en de
kinderen, want de man sprak met dien „mijn
heer-va n-de-politie. We gaan toch morgen, hè,
moes
„Zeker gaan we'', antwoordde mevrouw
Wouters. „En willen we nu toch nog even
langs de winkels loopen 't Is wel gezellig,
ook al kun jo nu niets koopen".
„Hè, ja, heerlijk riep Mien. Maar juist
toen ze bezig was haar mantel aan te trek
ken, werd1 er weer gebeld, 't Wa9 een man,
die «en mand bracht. „De complementen van
mijn mebeer", zei de man, „en daar zit een
kistje in voor ide jongejuffrouw".
„Neen, moes, nu begrijp ik er niets meer
van", zei Mien, toen moeder haar aanraadde,
om nu maar ee>r6t de mand uit te pakken. En
Ooien zij nu, stil van verbazing, daarmee be
zig was, kwam daaruit eerst een beeldig eet
servies je, daarna twee prachtige leesboeken
en toen nog eon doos met een grooten Kerst
krans van banket. En op dien Kerstkrans lag
een kaartje, waarop was geschreven „van
den mijnheer van de politie, voor jongejuf
frouw Mientje Wouters".
„Waarom heoft die mijnheer dat toch alle
maal! voor mij gekocht Begrijpt u daar iets
van, moes vpoeg ze, toen ze alles nog eens
had' bewonderd.
,,'t Zal ook wel het Kerstkindje zijn, dat
hem die goede gedachte heeft ingefluisterd",
antwoordde mevrouw Wouters lachend. Maar
Mien schudde haar hoofdje. Neen, zij begreep
er totaal niets van. Dit zei ze ook tegen juf
frouw Wezel, grootvader's oude huishoudster,
toen die haar en moeder den volgenden avond!
prompt om zeven uur in de huiskamer bracht,
waar grootvader haar heel hartelijk ontving.
„Weet. je wel, dat ik heel trotsch op je ben,
Mientje", zei hij. ..En daarom heb ik nu ook
eens een verrassing voor je bedacht". En toen
tot juffrouw Wezel„Is alles in orde voor
de ontvangst
Me/v. uw begi^ep wol, dat hy nog iets op
het (hart ha'd, oo ging met hem naar boven.
Evenals toen hij nog klein was, verborg Ber
nard zijn hoofd in Mcederis schoot.
„Moeder", fluisterde hij, „is u niet boos
„Niet bood, Bernard", autwooTdide zijn Moe
der, „maar wel bedroefd1".
„Denk er toch' aan, mm jongen, dat als jij
zulke dingen doet, je niet alleen aan anderen
leed en pijn berokkent, maar ook aan je
Ouders groot verdriet doet".
„Wilt' u 'i mij niet vergeven, Moeder",
vrtoèg Bernard
„Zekeir mijn kind", antwoordde mevrouw
Hoogstraten, „maar vergeet niet, ook aan
God vergeving te vragen".
•Toen Moeder de kamer had verlaten, kniel
de 'Bernard voor zijn bed! en vroeg of God
Hem wilde vergeven, het' kwaad, dat hij ge
daan had, en of Henk weer gauw Heler zou
zijp. Daarna legde hij zich neer en sliep rus
tig in.
Den volgenden dag was een Woensdag.
fs Morgens ging Bernard naar school Vader
üoéh' Moeder hadden over het getval van den
vorigen dag gesprokenToen hij op het plein
vóór de school kwam zag 'hij Piet' van Steen
staan, die precies deed alsof hij hem niet zag.
Maar Bernard liep op hem toe en vertelde
hem dat Henk, door hun flauwe gnap, zijn
been gebroken had Bernard had verwacht dat;
„Allee 2B in orde, mijnheer", antwoordde ds
huishoudster.
„Kom dan maar mee'', zei de oude heer. En
met de ééne hand leunend op Mientje's schou
der, en de andere op zijn stok, strompelde hij
naar de voorkamer, opende de breede schuif
deur en „O, grootvader, hoe prachtig
riep Mien toen. Want déar, waar ande-.s
grootvader's schrijftafel stond, prijkte nu een
groote Kerstboom in ai zijn glans van goua
en zilver, en schitterend licht van wel hon
derd gekleunde kaarsjes. O, 't was een pracht
boom En boven in dien boom hing een was
sen engel, die eeD wit papieren hemdje aan
had, waarop stond geschreven
„Alles wat aan dezen boom hangt, is voor
Mientje Wouters, en wat onder dezen boom
ligt, is voor Mientje's moeder En o, 't was
zoo heel veel moois en lekkers, wat daar
hing en lag, zóóveel, dat zelfs mevrouw Wou
ters er verlegen onder wer.d en fluisterend
zei, dat het veel te veel was. „Niets is te
veel", antwoordde de oude heer en hij keel:
zijn kleindochtertje lachend aan. ,,'t Is alleen
majar het Kerstkindje geweest, dat ons die
goede gedachte heeft ingefluisterd, is 't niet
zoio-, Mijntje vroeg hij.
„Ja, d'at zal wel, grootvader", antwoordde
het meisje. „En ik dank u en het Kerstkindje
dan ook wel heol hartelijk, voor den heerlij
ken Kerstavond, dien we hebben gehad. En
grootvader vroeg ze op eens „Hoe moet
ik' nu dien mijnheer van de politie bedanken
'k Weet heelemaal zijn naam niet", ,,'k Weet
niet, of ik het verklappen mag. Mien", zei
grootvader. „Maar zal hem vertellen, hoe
blij je bent met wat. hij je heeft gezonden".
Eerst' veel later hoorde Mien, dat het groot
vaders buurman was geweest, een heer, die
zeer veel deed voor arme en ongelukkige men
schen.
Een mui zen verhaalt je door C. H.
Op een Maandagmorgen had Moeder Muis
haar zoontje Spitsneusje en haar doahtertje
Grijsje al driemaal aan oen oortje getrokken
en geroe.pen
„Word dan toch wakker, Spitsneusje Word
dan tooh wakker, Grijsje Het is al kwart
over acht en als jullie niet heel gauw op
staat en je vlug aankleedt, kom jo nog te
laat op school
Spitaneusje en Grijsje hadden verschrikt de
oogjes opengedaan en toen zij merkten, dat
het al zóó laat was, waren zij één, twee, drie
uit hun warm ramzeh/olletje gesprongen
Moeder had ze vlug gewasschen. Grijsje spar
telde wel wat togen, maar daar stoorde Moe
der Muis zicth niet aan; Gelukkig hadden ze
Piet het' even erg zou vinden als hij zelf,
maar d'at viel hem tegen.
Schijnbaar onverschillig antwoordde Piet 7
„Ja, wie kon dat nou weten, dat het zoo zou
afloopen
„Maar 't was toch onze schuld/', zei Ber-
naiitdL ,/'k Wil je dan otok zéggen, dat ik nooit
meer met je mee doet". Toen keerde hij zich
om en liet Piet staan.
Terwijl Bernard op school was ging dokter
Hoc-g&traten weer naar mevouw De Meer.
Zij vertelde hem, dat zij bij Henk was ge
weest en dal het been reeds gezet was, en
dat de dokter haar gezegd had dlat het spoe
dig geheel in orde zou komen.
Teen wilde zij dokter Hoogstraten nogmaals
bedanken voor zijn hulp. Maar d!e cïokter
maakte een afwijzend gebaar en vertelde haar
hoe het' geval zich had toegedragen, zijn eigen
jongen niét spaTend.
„Dezen middag stuur ik hem zelf, om u ver
geving te vragen", voegde hij er aan toe. „Hij
hééft er erg berouw van en heeft ook zelf
vrijwillig mij de igéhieele zaak verteld. Maar
nu wilde ik zooveel als in mijn vermogen is,
Het gédlr&'g ivan mijn jongen weer goed) ma
ken. Wilt u mij niet zeggen, wat ik voor u en
voor Hendrik doen kan
w
-y~ y' V
J 1 -- ^WoT'S'v^vdli^J