VOOR DEJEUGD IHDSCH DAGBIAP - A o. 49. Donderdag 7 December. Anno 1922 „Simpel IVïieke". ILL! IJl lST li I .li Aan de jeugdige lezers en lezeresjea I Daar het Slnt-Hicolaas-verhaal zoo lang blijft ..Kapitein Curiey's Jongen" ge- fldig tot de volgende week wachten. Red. „L. D." ;n Sint-Nicolaas-vertelling uit Belgisch- Limburg, door TANTE JOH." t Was de 5e December en drie uur in den middag. Over heel het Jekerdal met zijn bosschen i mergelgroeven hing een natte, dikke at, zóó dik, dat men geen tien passen ór zich uit kon zien. Puil en glibberig waren de dorpsstraten de diepe karresporen langs de velden inden vol water. In één der welvarendste rpen van het Jekerdal ging juist de ïool uit, 't Was vandaag één uur vroe- r dan gewoonlijk en aan de vroolijke ben- die de schoolpoort uitstormde, zag men idelijk, hoe prettig ze ,,het vroegertje" □den. Het was een gestoei en geschreeuw een geklots vai^. kleine klompjes! Ze :den over het glibberige schoolplein, en nsten van pure pret in de plassen rond. i zij,, die zóó arm waren, dat ze geen ek of mantel over hun dunne, gelapte ;eren droegen en die straks schreiend en rkleumd op school waren gekomen, voel- n nu geen koude. Want ook zij spraken er Sinterklaas, die vannacht zou komen zijn schimmel en die alles, wat ze had- n gewenscht, in de mandjes zou leg- n. En nóg grooter werd de vreugde, toen ze de Dorpsstraat, voor hët. raam, waar kker Orban zijn groote koekemannen uit- stald had, al het heerlijks zagen. Want ast de met goud- en zilverpapier beplak- koekemannen. lag het suikergoed op oote witte borden. O, kijk toch eens 1 Hè', wat heerlijk en \t mooiIk wil dat paard van suiker I ik dat hart! En iklceen ik allen schreeuwden door elkander! Klei vingertjes wezen naar het lekkers, klei- voetjes-trappelden van pret, en guitige gjes straalden van verlangen! En heel kleine bende verdrong zich voor dit ééne nster. Ze keken zelfs niet naar al het oois, dat voor het raam van een speel- edwinkel aan de overzijde lag uitgestald. Door het dringen der grooten kwam een ein meisje in de verdrukking. .,0, ik kan heelemaal niet bij", riep ze half sehrei- id. ,,Ik kan niets zien!" .Waarom moet jij zien 1" vroeg een acht rige jongen. „Sinterklaas komt toch niet ,,het hol". Jullie hebt niet eens brood je mandjes gelegd. En als de schimmel :en brood krijgt, dan wil hij niet komen''. Sinterklaas komt wèl in „het hol", >p het kleine meisje. „Hij komt wèl!" ;p nu ook een zevenjarig, armoedig ge- eed ventje het broertje van het kleine eisje. „Geloof hem maar niet, Catrien- 5; Sinterklaas komt wèl!" x) De kinderen uit deze streek zetten niet ui schoentjes of klompjes, maar kleine radjes» „Hij komt altijd bij ons", begon nu een negenjarig meisje, het oudste zusje, dat „Simpel Mieke" werd genoemd. „En van nacht zal hij óók wel komen, al wonen we nu in „het hol". „Hoor die simpele eens!" schreeuwde het zoontje van den dorpsbarbier. „Neen, sim- peltje, nu jullie in „het hol" woont, komt Sint-Nicolaas niet meer. De weg is veel te steil!" „En te glibberig", sarde de mole naarszoon. „Het paard heeft zijn pooten gebroken, voordat het bij jullie is". „En tóch komt het bij ons!" riep Mieke. „Toen vader nogleefde, kwam Sinterklaas altijd. „Ja, maar toen woonden jullie nog niet in ,,het hol", sarde het barbierszoontje. „Kom, kibbelt nu vandaag eens niet", zei een aardig klein meisje. „Als Sinterklaas dat gekibbel hoort, dan komt hij heelemaal niet". Hoor tante Keetje eens!" lachte de molenaarszoon. Toch hadden Keetje's woorden geholpen, want het geplaag was nu uit, en allen gin gen naar huis. Alleen de drie kinderen uit „het hol" waren gebleven en ze stonden al-, weer .met hun neusje tegen het raam van den bakkerswinkel gedrukt. Jean en Mieke babbelden toen over alles wat ze zagen, doch Catrientje kon maar niet vergeten, wat de jongens hadden gezegd. „Zouden we heelemaal niéts krijgen vroeg ze weer. „Zeker krijgen we wat", troostte Jean. „Sinterklaas heeft ons toch altijd wat ge bracht", zei Mieke. „Ja, maar toen legden we brood in onze mandjes", zei Catrien tje. „En nu komt er maar alleen hooi in. Ennede weg is zoo steil en zoo glibberig, zeggen toch de jongens." „Ja, dat is zoo", sprak Jean. En toen vroeg hij fluisterend aan Mieke, hoe het zou gaan, als het paard den steilen weg niet op kon. „Dan zal Sinterklaas wel in een auto komen", antwoordde Mieke. Maar Jean lachte haar uit. „Nou kan ik toch hóór en, dat je simpel bent", zei. hij. „Wie heeft er ooit van gehoord, dat Sint- Nicolaas in een auto rijdt! Kom, laten we maar naar huis gaan en moeder vragen, hoe het zal gaan", En terwijl hij dit zeide, trok hij Catrientje van het raam weg en ging met haar en Mieke den weg naar „het hol" op. „Het hol" was een smalle weg, die ach ter het- dorp tegen de heuvels opliep. En langs dien weg die in den zomer een stof nest en in den winter een modderpoel was, .stonden de oude, vervallen hutten, waarin de armen van het dorp voor niets mochten wonen, Maar zij, die er woonden, waren niet in tel bij de dorpslinden. Toch was de weduwe Blafard, de moeder van 'Mieke, Jean en Catrientje, een brave vrouw. Den geheelen zomer had zij bij de boeren ge werkt, en toen nu de winter was gekomen en de arbeid op de velden geëindigd was, trachtte zij met stroovlechten den kost te verdiénen. Maar dat stroovlechten bracht zóó weinig op, dat de vrouw, die nooit ar moede had gekend, nu op Sint-Nicolaas- avond geen brood in huis had. En juist toen dë, kinderen thuiskwamen, zat ze er over te praten wat ze toch doen moest, op dat het drietal niet hongerig naar bed zou gaan. j,Zou ik de gevlochten strooreepen naar den hoedenmaker brengen 1" vroeg ze zich af. „Of zou ik naar moeder gaan en haar wat brood te leen vragen en dan..." Op eens schrikte Catrientje's luid stemme tje haar uit het gepeins op. „Moeder riep het kind, het hutje binnenstormend, „is het waar, dat het paard van Sinter klaas niet hier kan komen „Wie heeft dat gezegd V' vroeg de moe der. „De jongens van mijn klas", begon nu Jean. „Ze zeiden, dat het paard niet ko men kan, omdat de weg hierheen zoo steil en zoo glibberig is". „Ja", sprak nu ook Mieke, „ze zeiden dat het paard zijn pooten zou breken, als het den steilen weg moest opklauteren. Maar ik zeg. dat Sinterklaas best in een auto kan komen." „Daar weten we allemaal nog niets van," zei vrouw Blafard, en ze zond Jean naar grootmoeder om wat brood te leenen. „Geen brood in huis en dht op Sinterklaas avond!,, riep grootje, haar handen-in elkaar slaande. „Maar Sinterklaas zal .toch wel ko men en wat lekkers in jullie mandjes leg gen? Denk je ook niet, mijn jongen? Die komt zeifs in de hutten der armsten." „Ja, dat weet ik wel, grootje," antwoordde Jean en hij slikte de tranen, die in zjjn keel opkwamen, terug. „Maareziet u, de jongens uit mijn klas zeggen, dat het paard van Sinterklaas den heuvel niet op kan. om dat de weg veel te,steil en te glibberig is. Ze zeggen, dat het paard zijn pooten heeft gebroken, vóórdat hij bij on^ is." Grootje schudde medelijdend haar wit hGofd, toen Jean zoo sprak. Daarna gaf ze hem een balf roggebrood en een kopje spekvet en zei: „Loop nu maar gauw naar moeder, jongen, want jullie zult wel hongei hebben, hè?" „Nou en of," jmtwoordde Jean. „Dank a wel, grootje!" Op een drafje liep nu Jean naar huis, en weldra zaten hi> en de zusjes hun boterham te eten en daarbij druk te praten over al het lekkers, dat jse voor het raam van den bakker hadden gezien. Moeder hoorde hun gesprek, en ze dacht aan St. Nicolaas, die haar drietal toch wel niet vergeten zou. ook al woonden zij nu in „het hol." En toen dacht ze er op eens aan, dat ze nog brood moest, hebben voor d:n volgen 1 en dag. Want nog meer leenen bij grootje, dat kon niet. Grootje was 'óók arm. Wacht, ze zou haar strooreepen maar naar den hoedenmaker brengen, ze kon dan voor het geld, dat ze daarvoor kreeg brood en spek koopen. Meel zou ze wel niet niet krijgen, maar rt moest toch, want brood moest er zijn voor de kinderen. En o, als ze dan Sinterklaas eens tegenkwam! Dan, ja, dan zou ze hem vragen, of hrj toch alsje blieft OGk om haar drietal wilde denken. En al ken hij dan ook niet zelf komen, om dat zijn schimmel den glibberigen, steilen weg niet op kern, dandan zou ze vragen, of hij Piet, zijn knecht. niet' even kon zenden. O, ze durfde best, 't was toch alleen voor haar kinderen, dat ze het vroeg. „Kin deren," zei ze daarom even later tot het drietal, dat druik bezig was een gedeelte van hun boterham boven op het hooi in hun mandjes te leggen, .moeder moet even naar het dorp." 1 i „O, om Sinterklaas te spreken!" riep Ca trientje. 1 j „Ach, 't geeft allemaal toch niets, ook

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1922 | | pagina 11