FEUILLETON HOE HENK EN BERNARD VRIENDEN WERDEN. vijls. In tegenstelling met George merkte •lij echter heelemaal niet, dat er iets in de luclit hing." Hij vond het heerlijk in het warme zand te liggen en naar de zee en de haven te kijken. Soms roeide hij wel eens met één hand oen paar slagen vooruit en weer achteruit. Op zekeren dag roeide kapitein Curley hem met George, Cora ©n Elsje naar de Punt. Juffrouw Latimer, die op het strand zat te teekenen, werd ook uitgenoodigd, maar daar liet bootje al vol genoeg was, be dankte zij. „Ik blijf hier zitten, totdat jullie terug komen," zei zij. Tempi© genoot, dat hij weer „op zee7-' was. Elke golf scheen hem een „welkom 1"- toe te roepep. Gooi ge verklaard? dat Het de prettigste tocht was, dien hij coit gemaakt had! En citn aa' misten zij hun doel niet. Zij «tap ten bij dl?. Punt aan wal en de meisjes hiel pen George bij het aanleggen van een kampvuur, waarop kapitein Curley de meegebracht© koffie warmde. Hij wilde de jongelui eens trp.kteeren en had zonder dat zij dit. gemerkt hadden wat gebak" gekocht". Wat smaakte alles Heerlijk 1 „0, ik zal stellig, als ik dezen winter weer in Sdhbtlanid) ben, dikwijls aan dezen middag teruig denken 1" riep Elsje Uit, voor wie lde pio-nfuc een waiar feest was. „Ik zou ibbst met je willen meegaan", zeï- kapiitein Curley lachend tegen haar. „Ik ben wel in 'Amerika gob'oiren, maar ik' Heb' toch een zwalk voer Hét oude laricl, waair mijn voorvaders gewoond Hébben. Als ik met viseli vangen rijk was géwordén, zou ak cr al lang Heen getrokken zijn, maar nu zou ik &r niet' meer aarden, 'denlc ik''.- ,.Wij gaan'den volgenden Zomer naar Schot land rie,p George uit. „Vader heeft al liet plan voor de reis gemaakt. We gaan Eisje ook opzoeken". „Wie weet, of ik ook' niet naar Sdliotlanicl ga", zoi Temple, in zichzelf lachend. „En als 't het volgend jaar nog niet is, dun later. Mot vieoh vangen zal ik wel niet rijk worden, maar misschien kan ik zoodra ik ould ge noeg daarvoor zal zijn 1con plaatsje vin den op. Het één of andere veesohip. zooals de kapitein 'dbed in zijn jonge jaren". In Elsjes ooigen dansten vroolijké lichtjes. Zij H'aldl een gevoel, alsof zij spreken moest en niet- langer zwijgen kon. J>? woorden brandalen Haar op de tong en zij beet zich op de lippen om Tempi© niet toe te roepen, diat hij misschien no.g vóór Het volgend jaar zijn vadér zoU Vindien en rijk Worden, al waö het dan ook niet. door de visohvangst. Zij He- dwong zich echter en was blij uit haar zitten de Houding te kunnen opspringen, toen de kapiteïïr plotseling zed „Of we ooit naar Schotland zullen overste ken of niet, op 't oogenblik moeten we naair huis roeien''. En toen het kleine gezelschap weer Huis waarts keerde, vertelde de oud© zeeman al lerlei avonturen en juist toen Hij midden in oen spannend' verhaal was, waarnaar vooral 'd© jongens gretig luisterden, riep Cora plot seling uit, terwijl zij in de richting der haven tuurde „Kijk eens Wie zijn die 'twee mannen, die bij Tante Linda' op het strand staan Ik' kan hun gezichten mfe-t zien". George keek zijn zusje boos aan, omdat zij den kapitein in zijn verhaal stoeide en Tom- pie zei, terwijl hij een koker van ziju rechter hand maakte ,,'t Is niemand van ide bevolking, want. die zou ik dad'elijk kénnen. He ééne heeft c-en uniform aan". Het bootje schommelde lievig en de roeiers hielden op met roeien, zelfs de nieuwsgierig heid van den kapitein was opgewekt. „Zeker één, die uit dien oorlog terug ge keend' is", zei hij. „Maar dan moet. hij toch heel wat veranderd! zijn En hij haalde zich de drie jongens voor den geest, die uit Font on Haver ten strijde waren getrokken. „Ik denk, dat het een officier is," meende George nu. En in het. volgend oogenblik riep hij uit „Wel, Elsje Kijk toeli eens 1 Die andera hoer is je vader 1" „Voorzichtig L Of we slaan om beval de kapitein op strengen toon, terwijl Elsje oen luiden" vreugdekreet slaakte. Het meisje uit Schotland zat de laatst© minuten te boven van opwinding.'Zij begreep, wie het konden zijn. Zfj kon echter geen wcord over de lippen fbrengen en dat was maar goed ook, want zij Had haar zèhrim on mogelijk langer kunnen bew?ren. Zij zag Haar voder ongeduldig langs het strand op en lieer loopen. 0, hoe onstuimig verlangde zij naar. Vadertje Zij was slechts door één ge dachte bezield zocdira het bootje aanlegde, er uit te springen en op hem toe te snellen. ,,Wo miogen den Hemel danken, dat wc zon der ongelukken geland zijn. Ik hob bij den licvdigsten stoma ngeschommeld dan vandaag móm.pelde kapitein Curley, ter- Wijl ook (hij de. beide vreemdelingen nieuws gierig aankeek. y De officier strompelde moeilijk in de rich ting van den ouden visscher en de kinderen, terwijl meneer Sinclair zijn dochtertje in de armen opving. George en Coira begroetten Hun oom hartelijk. Tempie bleef nog wat de boot talmen. Het oude verdriet kwam plot seling weer 'boven, toen hij zag, Hoe Elsje ge te pakt wérd. Plotseling voelde Hij een paar oogen op zich rusten en de jongen keek den Ameri kaanschen officier aan, die gewond in dei strijd was en er Heel bleek en zwak uitzag „Is dit de jongen, over wien u schreef vroeg de vreemdeling aan juffrouw Latimer terwijl hij op Tempie wees. „"Wiens wien zoon is hij Zeg het mij 0, zeg het mi toch Tempie voélde zich duizelig worden Iemand ondersteunde hem. Hij wist, dat le kapitein Curley was en voelde zich daardco meer op zijn gemak. Als in een droom Hoorde Hij den vreemd verdere vragen doen en het drong vaag to hém door, dat deze heel zwak moést zij: want hij stond te beven als een riet en dreig de elk oogenbliik in elkaar te zakken. „Dit is mijn vriend, kapitein Temple haastte de Schot zich tegen kapitein Curie te zeggen. „Als u kapitein M' Lean bent' en dat meen ik stellig te mogen gelooven wmlt u Hem zeker wel voiletdlig inlokten on trent den jongen, die door u gered) en a zcon aangenomen werd. Hij Heeft alle red daarnaar te vragen: Hij vermoedt namelij dat deze Tempie zijn eigen zoon is, die, toe hij nog geen drie ja-ar oud was, door eon a ger gestolen werd". Kapitein Curley's gezicht was krijtwit g> wanden. In Het eerste o ogenblik Hiiield Hij zij lippen stijf op elkaar geklemd1. Daarna ai woordde hij „Ik zal hem vertellewat ik weet. Ma: ik geloof, d'at ik verstandiger doe met eer een glas water of brandewijn voor hem halen.'' „Hij kreeg een schot in zijn been en h daarna hooge koorts hij had eigenlijk li ziekenhuis nog niet moeten verlaten", an woordide menesr Sinclair, met bezorgde bli m ken zijn vriend gadeslaand. 4 Zonder één woord meer te zeggen liep k pitein Ourley naar huis en niemand uit h groepje, dat hém met de ocgen volgde, vt mceddc welk een tegenstrijdige gevoelens di iee ouden man bestormden. „Ik- ben onzekerder dan. in den £ekst< storm", mbmpolide hij. terwijl hij zijn huis binnentrad on- haastig een glas water i schonk. Dasraa~iiep hij naar dc kast, waar de oui keokcck-klok naast' hing. Hij haalde fïeseh te voorschijn en zijn blik viel onwil! keurig op ide geheimzinnige medaille. „Dn'e meest' ik maar meenemen", dacht h 'Ais ik het hoele verhaal doe, zullen zij medaille stellig wiillen zieri'. ik ieb onj ko ril ril Door FRANC INE. „Rernafti'di Hoogstraten", vroeg mevrouw, „is dat een jongen van dokter Hoogstraten - I „Ja, Moeder", antwoordde Henk, „U kent hem wel, hij woont hier maar een paar stra- ten vandaan. Hot is een heel aardige jongen, ,hij heeft mij ook wel eens bij zicli te spelen 1 ge vraagd, weet U wel „Ja", zeidé mevrouw, „ik ken Hem ook wel, 'en zijn vader ook. Maar weet' je Henk, het 'is veel beter dat Het uitkwam, want Het lijkt 'mij een fermen, eerlijken jongen, en nu zal lliij 3iet wellicht nooit weer probeeren. En wi© weet, als Het was gelukt, dan was deze eerste verkeerde daad door een tweede en derde gevolgd! geworden. 'k: Geloof ook zeker, dat het onder invloed van dien Piet van Steen is gebeurid, want is dat niet dien glui- I perigen jongen, waarvan je mij al meer hebt /rerteid. „Ja, Moeder5', zeide Herik, en die jongen 1 is nu ook zóó nijdig op me. Hij keek mij toch zóó vakch aan toen mijnheer hem een standje gaf". „Kom", antwoordde zijn Moeder, „dat is misschien napi zoo erg als je denktboven dien jij Hebt niet geklikt, maar mijnheer ont dekte het zelf. En nu ga ik gauw mijn naai- gioed wegbrengen en wat boodschappen deen. Wil jij op je zusjes passen, Henk „Ja, Moeder", antwoordde Henk. „ik zal wat met ze spelen, dan maak ik mijn soh'ool- V'-1" wel als u terug'is". Goedkeurend knikte Moeder haar jongen toe, kuste de zusjec en verliet' liet huis. III Ben paar dagen later, Hendrik de Meer 'dacht al niet meer aan Het voorgevallene, zei Piet van Steen bij het uitgaan van ide school tegen Bernard Hoogstraten „Ber, hoor eens, 'k heb' een fijn plan". „Wat' dan'', weeg Bernard'. Hij Hield c-igen- lijk niet van Piet, maar deze dieed sinds het voorgevallene met Het proefwerk, net of Hij zijn grootsten vriend was. „Wat' dan", vroeg Hij nog eens, terwijl hij met een zekeren weerzin na-ar Piet's loeiende oogen keek. „Wel", antwoordde Piet, „vanmiddag bij Het naar school gaan, Iniep ik achter Hendrik dte> Meer. Hij wc-rli als een echten braven Hendrik, door zijn moeder en zijn zusje naar school gebracht. 'lc Heb een heel eind achter ze igeloopcn, en toen heb ik -gehooid dat Hen drik direct uit school thuis moet komen, want dat Hij een verre boodschap moet doen voor zijü Moedér, in een der stille buiten wijken der stad. En omdat Het al zoo vroeg donker wordt is zijn moesje bezorgd' over Hem en moet Hij gauw thuiis komen. Breng jij nu Pou zou 1 even je fccekentascH thuis en ga Idan met cEï mee, dan zuilen we Hem een fijne poets Ij ken". „Maar wat wil je dan dc«n", vroeg B< nard Weer. „Dat zal ik je aanstond9 wel veftelie breng eerst je tascH' maar Weg. Zij waren voor de déur van Bernard's ning gékomeD. «Maar wat zal Moeder zeggen'', vroeg B> narid, „ik ga anders altijd eerst mijn Huiswe maken". Hij had er niet zoo erg veel zin in'. Id eerst was Hij, vooral door Het' opstoken v Piet, ook wel kwaad op Henk geweest, ma Hij was een jongen die- altijd weer gauw di geten was. „Toe", zei Piet weer, ga nJumaar en vra of je met mij mee mag, over een groot u ben je terug". Bernard liet zich overreden, en even lat was Hij weer bij Piet, die buiten op wachtte. B._ <fc te 3 ?at£ In een stille straat1. Heel aan Iden buit kant dér sta'di. staan Bernard en Piet. H< wel Het pas vijf uur as, ds het tdeh al aari donker, vooral 'Hier in die stille straat, vr& geen winkels hun licht naar buiten laï s BchijneiL ,,'k Ging toch' liever naaif zegt nsdd nu. fffifttdt yetv.olgij ,t ijé

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1922 | | pagina 12