Niet lachen. Van alles wat. ANEKDOTES >v d mt Toen zij ruim een uur flink hadden aan gestapt, vond Willem, dat het tijd werd ou? .dsn inw^ndigen mensch eens te versfer- De beide anderen hadden hier niet op te_gen en -weldra zaten zij aan den kamt van den weg en sloegen een flinke ,v bres in den boterhammenvoorraad, Jan, vlj die zijn „Rucksack" voor een groot ge deelte met appels gevuld had, zocht voor alle drie een mooïen uit, de andtere nog fc:\varend „om", zooals hij zéi, „nog een appeltje voor den dorst te hebben". Daarna gingen zij weer verder, maar het duurde niet heel lang, of er werd opnieuw halt gemaakt. Jan vond, dat de appels zwaar werden en begon er met kwistige hand aan zijn vrienden van uit te cfeolen, zichzelf daarbij natuurlijk niet overslaand. Als jongens in de buitenlucht -zijn, kun nen ze goed schransen en zoo kwam het, dat na niet al te langen tijd de appel- oorraad geheel en de boterhammen voor het grootste gedeelte in hun magen ver' cVenen waren. Hoe minder je te dragen hebt, hoe ge» makkelijker je loopen kunt," vond Jan en daar was wel iets van waar natuurlijk. „Zijn we er haast?" vroeg Piet na een tijdje. ,'k Denk het wei." meende Willem. .,De Plas is dicht bii Welgelegen, de boerderij van Japiks en als ik me niet vergis, zie ik rlaar de hoererij al. We zijn er dus dade lijk, mannen I" De ióngens zagên nu WelcBra den Plas vóór zich. ..Ha, daar is ie!" riep Willem uit, die sl'hem het eerst in Het oog kreeg. „Laten- we hier onve tenten opslaan." Van werkelijk tenten opslaan was na tuurlijk geen sprake, daar de nachten al eel te koud warden en zij KovendH°n vóór het e+en weer thuU zouden ziin, De laatste boterhammen 'werden nu oogegeten en do rienden probeerden wie de proppen pa^ pier het verst kon gooien. Aan den anderen kant ran .'den Plas ff-'Ti bohfan na1°u in het water. Nauweliik?. hadden tle-jpngens deze ont lui ck-kt. o? rij cr5n4en er heen en. lipt duurde d' niet la^;?. of Piet. d'e een echte."waaghals was, lien er on. eiken vopt ón een paal Tuïcf. wilr1r«r>" d° beidp. andoren 7:iin voorbeeld- volgen, toen de palen plotseling verder uit 'elkaar dreven, Piet zijn even- - i"M. vevV-e" en kooi eender ging. Hu was T>iet pen >iit.s+eVeriH zwemmer, fmaar bij zi.vn pogingen; om weer .boven wa ter te- komen, kwam zijn hoofd op on zachte wijze, met een houten paal in aau ra-hingzoodat hpt ni>°t veel scheelde, of hij verloor zijn bewustzijn. - - Jap en Willem begrepen er niets van v-%arom hij niet weer boven kwam en ke- hen, 'wit van schrik en zonder een woord te zeggen, eerst elkaar aan en daarna naar de palen, toen zij plotseling een hand Pietq hand tussoheh de palen door zagen steken. Onmiddellijk begrepen zij, dat Piet hen op- die mahier duidelijk wilds maken, "dat. hij- in nood verkeerde en zonder zich ook inaar één oogenblik te bedenken, liepen zij een eindje door, zoodat zij de palen van terzijde gemakkelijker bereiken en beter zwemmen konden. Zij sprongen in het wa ter- en zwommen naar de plek des onheils. Maar wat was dat? Juist toen Jan meende :Piets hand te kunnen grijpen en Willem cfe palen wilde wegduwen, verdween de op gestoken hand! Vlugger dan het zich hier laat beschrij ven, dook Jan nu en gelukkig! daar greep est hij Piet, die op het punt was te zinken.- Hij slaagde er in zijn vriend boven water te brengen juist daar, waar geen palen lagen "en het gelukte hem Pie£ die 'meer dood dan levend was, naar den kant te brengen. Hij wreef hem geducht eu ein delijk sloeg Piet de oogen op. Als Jan hem niet onmiddellijk gegrepen had, zou hij er stellig niet zoo goed zijn afgekopien .en naar alle waarschijnlijkheid verdronken zijn. Piet rilde als een juffershondje en ook de beide andere jongens vonden het bad j.vrij frisch". t Eenige wat er op zit, is zoo hard ie' mogelijk naar huis loopen!' zei Jan, zoo dra Piet daartoe in staat was. :hr to ell ■•KjjlJÊ raj& 'taf die wiier ««as aan l 'k hen bentawd, hoe dat aal gaan 't tohw is dik, dat 'e een geluk, andere ging het steltiig et uk, Fie en Koos of Rie en- Piet 5 wie zou 't winnen 'k weet het niet allen hebben „reuzenkracht" r— pas op, dat j' er niet om lacht Ernstig kijken z' alle vier tóch doen zij 't voor hun plezier,, moesten zij zoo trekken gaan, 0, dap. was het gauw gedaan ,,'k Word zoo moe', zoo zei dan Rye, ,,'t touw doet pijn", zoo riep dan Fie, 09 de jongens, nu heel sterk, vonden 't dan een „erg zwaar werk". Maar nu doen ze 't voor de pret 't beste been werdt voorgezet of z' al moo zijnstel je voor, nog geen sikkepitje, hoorl Fie en Koosje, Rie en Piet, zeg, lach jullie nu maar niet, want zoödlra je even lacht, zal het uit zijn niet. je krasht l Koosje glimlacht al, o wee, strakjes doen d'e zusjes mee, en ten slotte ook bxcer Piet maar dat zie j' op.t plaatje niet. HERMANNA. Zoo aanvaardden zij dus den terugtocht. Het was -een droevig gezicht: die drie druipnatte jongens. Jan trachtte er nog den moed. in te houden en zei lachend: „Ik weet een raadbel: „droog ga ik er heen en nat kom ik terug. Wie ben ik?" „Het driemanschap," antwoordde Wil lem en Wouter voegde er nog aan toe: „In de herfstvacantie naar den Plas De jongens liepen zoo hard mogelijk soms zelfs op een holletje. Dat viel echter niet mee met hun zware, natte kleeren aan't Was maar goed, dat het zonnetje scheen, al droogde dat niet hard. 't Was of er nooit een eind aan den lan gen terugtocht zou komen, 't Loopen viel den dirie jongens steeds moeilijker eaV.aJs ze er niet van overtuigd waren, dat ze loo pen moesten, geloof ik stellig, dat ze aan den kant. van den weg waren gaan. zitten. Eindelijk, daar zagen zij den dorp storen, maar wat duurde het nog lang, eer. zij het dorp bereiktenKwamen zij dan nooit thuis De menschep, die het kletsnatte „drie manschap" zagen, keken hen nieuwsgierig na." - „Natuurlijk in het water gelegen mom pelden zij. ,,Wat zien ze er uit!" De jongens letten echter op niemand. Zij hadden slechts één doel voor ocgen en dat was: zoo vlug mogelijk naar huis gaan.- In de Dorpsstraat scheidden zich hun wegen en gingen zij alle drie een anderen kaait uit. 'Natuurlijk schrikten hun ouders niet wei nig, toen zij zoo druipnat thuiskwamen. Na wat warms gedronken te hebben, gin gen zij vlug naar bed. Het liep gelukkig goed af. Ofschoon Piet wel eeoï paar dagen zijn bed moest houden en hij een zware verkoudheid had opge daan, werd hij toch niet ernstig ziek. Jan en Willem konden den volgenden morgen weer opstaan, maar ook zij proestten ge weldig. Lange tochten werden er in de herfstvacantie niet pieer gemaakt en pas toen hij naar Bei'gen-op-Zoom terug moest, was riet weer heelemaal beter. De jongens hebben in volgende vacantïes nog veel tochten ondernomen. Naar den Plas zijn ze ook geweest, maar op palen, die in het water lagen, hebben zij niet meer geloop en* Grapje. Om op te kunnen staan, moet men altijcl eenige beweging maken, hetgeen door gaans onbewust gebeurt. Meestal trekt men de voeten iets terug naar den stoei en strekt men de armen iets naar voren. Als wij dus bij iemand, die zit, de han den op zijn knieën houden en zijn voet-en iets naar voren trekken zullen wij mer ken, dat hij in deze houding n\et kan op staan. Dat komt omdat het zwaartepunt van zijn lichaam naar aohteren ovérhelt en alleen door den stoel ondersteund wordt. Eerst wanneer de zittende zijn voe ten haar zich toe haalt en het bovenlijf zóó ver voorover kan buigen, dat het zwaarte punt boven zijn voeten komt te liggen, zal hij kunnen opstaan. Iemand, die hier niet van af weet, kan men mooi beet nemen door hem in de aan gegeven houding te laten zitten en dan te roepen „Hij kan in deze houding niet opstaan Zoo iemand denkt eerst, dat hij in het ootje wordt genomen en komt dan tot de verrassende ontdekking, dat hij het im deze houding werkelijk niet kan. Ingezonden door Nellio van Leeuwen. Meta: ..Kijk eens. mijn nieuwste portret, af schuwelijk hé?" Kitty: „Ja. maar het lijkt goed!" p Klein Jantje als hij van een wandeling niet de pleegzuster thuis komt, op het stroo wijzend, dat voor de woning ligt: „Wat had die ooievaar het nieuwe zusje goed ingepakt, hé. zuster?" Mama had op een liefdadigheids concert mot veel succes solo gezongen. Na aanhoudende toe juichingen herhaalde zij het lied nogmaals, waarop haar dochtertje, die met Papa onder de toehoorders was, tot dezen zei: „Waarom moet Ma het nu overzingen? Zo heelt het toch den eersten keer al goed gedaan?" Meester: „Wat is de toekomende tijd van „beminnen"?" Leerling: „Trouwen".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1922 | | pagina 15