VOOR
Ü-iDSGH
I O. 44.
Donderdag 2 November.
Anno 1922
ÏA**JL«tL* '-L* te iA.» i iA.» e aA.c0JLe4JL°a dL* i «A« o0J: 6 *JL< e\kftJL«Jk«
(apitein Curiey's iongen.
Si*-'!?*
|Xaar-het Engelsoh van HORNIBROOK.
Vrij bewerkt-door O. H. -
HOOFDSTUK IX.
Een geheimzinnige medaille.
[„Kapitein Curley: noemt de zandbank de
avenheks". Tante; is dat niet grap-
Hij zegt, dat ze op een kwaadaardige
rouw Jijkt en hij houdt niet erg - van
ouwen. Maar ik geloof zeker, dat hij
;1 van meisjes houdt. Hij was zoo vrien-
iliik tegen -Cora en mg, toen hjrj- ons aan
1 bracht.
Dit waren de woorden, welke Elsje- Sin-
ir dien middag tegen vijf uur bij. haar
itwaken sprak, terwijl zij in haar" - oeü
izat.
.Hg-is een eigenaardige, oude baas,
ar ik mag hem heel graag lijden," ant-
iordde juffrouw Latimer, .die in een. stoel
feór net bed zat.
Elsje en Cora waren na hun thuiskomst
den ongel ukkigen tocht, waarover-al
havenvolk druk praatte, naar bed ge
acht. Zij hadden eerst warme melk moe-
drinken en waren flink gewreven.
:orge vond dit natuurlijk beneden zrjn
ardigheid. Hij zat op de veranda van liet
.is je, dat zijn tante gehuurd had, dat
in zijn moeder was een paar. deuren, ver-
>r, en dacht er over na, hoe hij van
rde.el veranderd was, sinds hij voor hét
srst op het Visschersstrand geweest -was.
Na een. tijdje werd hg uit zrjn mrjmerin-
n gewekt, doordat Elsje, die van haar
tcte gedaan had gekregen, dat zij mocht
pstaan. achter zijn rug op de veranda kwam
hem lachend in zrjn hals kriebel.de.
Hij greep haar ondeugende vingertjes en
ees .er mee naar den horizont, waar de
die den geheelen dag geschenen .had,,
een bed van goud en purper ondergihg.
„Is dat niet prachtig?" vroeg hg, vol
e wondering dit natuurschoon gadeslaand.
Ja, maar ik geloof, dat de zon in.Scriot-
ind toch nog mooier achtërs de bergen
odergaat," antwoordde het meisje.
„Je bent echt trotsch op je vaderland,
l?je." zei George lachend, ,,'t Volgend Jaar
aan wij er heen. Maar nu ga ik "eens naar
empie kijken. Ik ben bang, dat hij "er" ge-
eldig van langs Heeft gekregen van den
ap'tein
„Dan, ga ik mee," riep zgn nichtje uit.
Op dit oogenblik stak juffrouw Latimer
diter haar hoofd om de veranda "en zei:
„Elsje, het is tijd voor de avondboter-
am. Vraag of George blijft mee-ëten."
Doch al had George veel zin om te
rjven want hij had geduchtén honger
hij bedankte toch voor "de uitaöddigihg,
<rn zijn pet en liep, na zijn tante-en Elsje
)edendag gezegd te hebben, fluitend den
mvel af.
Aan het Visschersstrand gekomen, vond
j dit verlaten, behalve twee of drie jon-
ms die pootje baadden, doch die lig niet
nde Hg hield op met fluiten en stapte
het huisje van kap'tein Curley af.
Het was heel klein en stond dicht bij
t strand. Het was uit ruwe steenen op
trokken, want de kapitein had een diepe
rachting voor houten huizen, vooral langs
te kust, waar het zoo geweldig stormen
kon. Hij zei dat hij op zee al genoeg „schom
melend hout" om en onder zich had, zoo
dat hij dit aan wal niet begeerde.
Een gemakkelijke houten bank stond vóór
het huisje. George .ging er op zitten, toen
het geluid eener stem hem door de open
staande deur bereikte. Het was die van den
ouden kapitein.
Je hebt niet meer verstand
.dan een garnaal, Tempie!" hoorde George
hem zeggen.',,Je mag nog van geluk spre
ken, dat de beste roeiboot van ede heele
haven, niet te pletter is geslagen en ver
nield werd zooals mijn parasol. Je geeft
er. natuurlijk niet om, of ik een zonnesteek
zal krijgen -of niet, als ik in de barre zon
rijd."
George huiverde bij het hooran van deze
woorden. Hij begreep, hoe het Tempie cp
dit oogenbliü te moede moest zrjn.
„Ik geloof, dat ik je eigenlijk een flink
pak slaag moest geven," ging hij, lang
zaam sprekend, voort. „Ik vertrouwde jo
alles to.e, Tempie, want ik dacht dat
je een man was!"
„D a t is hijnep George nu plotse
ling uit.
„Dat is hij!" herhaalde hij, terwijl hij
zonder complimenten door de ópen deur
de keuken binnentrad. „Luister eens, kapi
tein!" Hij zou het nooit - gedaan hebben,
als - ik hem er niet toe' aangezet hal. Ik
heb hem er toe gedwongen door te vragen,
of hij bang was.
„Dat kan me niet schelen!" mompelde
de kapitein, terwijl hij een stuk touw lus-
schen zijn vingers doortrok.
Het was zgn eenig strafmiddel, dat altijd
in de keuken hing om het bij de hand
te hebben, als hg het noodig had, want de
oude zeeman was van oordeel, dat „je geen
jongens kon opvoeden, zonder ze zoo nu
en.dan eens,een flink pak slaag te geven."
Tempie had er in vroeger jaren een paar
keeren mee* kennis gemaakt, maar heel
zacht en alleen om te voorkomen, Hat hg
bij zijn ondoordachte avonturen verdrinken
zou.
George begreep met één oogopslag, waar
toe het touw dienen moest, al was hijzelf
nooit op dergelijke wijze bestraft, Toph
keek hij den kapitein, onverschrokken in cle
oogen. terwijl hij zei:
- „Als u Tempie een pak slang geeft,
moet u 't mij ook dóen. 't Is meer hnijn
schuld dan de zijne!"
De oogen van kapitein Curley flikker
den en-de.uitdrukking op zijn gezicht werd
plotseling veel vriendelijker. Hetestuk touw
viel op den grond.
„Ik geloof, dat je straf niet groot genoeg is
om onder jullie tweeën te verdoelen," zei hij.'
„Daarom zal ik je haar maar kwijtschelden fen
de heele zaak trachten te vergeten Blijf het
avondeten met. ons gebruiken, jongmensch. Het
is klaar, maar ik wilde even met Tempie afre
kenen," vóór we gingen eten."
George voelde een prop in zijn keel, want de
kapitein vergold kwaad met goed en "l was net
alsof hij George het verkeerde van zijn
handelwijze nu nog duidelijker inzag. De ge
bakken vis oh rook heerlijk en hij antwoordde
aarzelend:
„Ik ik zou heel graag blijven, als als
u het werkèlijk goed vindt."
„Ja zeker vind ik het goed," antwoordde de
oude kapitein lachend. „Ga zitten. Overmorgen
ga ik weer met de Zeemeeuw uit. En als er
jongens zijn, die graag mee willen, heb ik daar
niets op tegen".
-Wat smaakte alles heerlijk! De koffie in. de
dikke koppen was db lekkerste, die hij ooit ge^
pr-oef d had. De gebakken visch werd door niets
anders bedorven dan door wroeging, dat hij
een week geleden nog "met zoo'n minachting-over
"vischlucht gesproken had.
„Hoe weet u toch. op welke plaats u zooveel
visch kunt vangen?" vroe.g hij, terwijl hij zijn
tweede portie al vóór zich had.
„O, dat fluistert een vogeltje mij in," schertste
de oude vissoher.
In "het volgend oogenblik kwam het vogeltje
uit de koekoek-klok te voorschijn en riep Tem
pie lachend uit:
„O. die koekoek is het, die u alles influistert.
Dat dacht ik ten minste, toen ik nog een kleine
jóngen was."
De klok sloeg zeven. Terwijl George er vol be
langstelling naar keek, viel zijn oog op iets,
dat er. naast hing
„Wat is dat?" vroeg hij. op iets glmsterends
wijzend.
„Het is mijn gcluks-dollar," antwoordde de
kapitein. „Dien kreeg ik bij het geld, dat dte
visch opbiaoht, welke ik in den nacht ving. toen
ik dezen vreemden visch hier vond, en hij
wees op zijn aangenomen zoon. „En die gouden
medaille hing om den hals van den neger, toen
ik" hem. met het kind oppjkte. Je hebt die ge- -
scbied'crris zeker al' gehoord, is het niet?"
„Ja .Elsje heeft haar mij verteld," antwoordde
George. „Maar ik zou die medaille heel graag
eens van nabij willen bekijken als u het goed
Yindt."
„Zeker! Neem Haar maar van den muur en
bekijk haar zoo lang als je wilt'. Er staan aller
lei vreem de te ekens op en ik heb nooit kunnen
uitvinden, wat die beteekenen."
„Wacht, ik zie het al: het is een fiets-me
daille! De eigenaar moet een fictskanipioen 2ijn
geweest* tenzij- de neger 'm gestolen had.
Nee maar, dat is ook toevallig!" zei George
nu, terwijl hij de gouden medaille nauwkeurig
bekeek.
„Ik weet zeker, dat het zoo is," ging hij met
SGbvtleronde oogen voort, „want mijn broer
heeft net zoo'n prijs gewonnen. Daar stonden
zijn voorletters op en allemaal kleine fietswie
len er om heen."
„Ze zijn zóó klein, dat ik niet kon uitmaken
wat het was-en «Je letters kon ik ook niet onder
scheiden," antwoordde de kapitein. „Ik- geloof,
dat Tempie het ook niet uitgevonden zou heb
ben, daar hij dergelijke dingen nooit gezien
heeft."
Tempie keek in gespannen - verwachting zijn
vriend aan.
„Een ficts-medaille!" riep hij uit. „Weet jo
dat wel heel zeker?"
„Ja zeker." antwoordde George. ..En de let
ters zijn J. R T. Ik kan ze nou heel duidelijk
onderscheiden."
,T'J Dal zou Tempie' kunnen beteekenen, is
het niet?" veronderstelde kapitein Curley. „Mis
schien was de medaille het eigendom van Tem-
pio's vader." -
Tempies ocgm schitterden. :t Was net, of'zij
niets yuriger wcnschten da,n eenig licht op deze
geheimzinnige geschiedenis werpen. Eén oogen
blik bleven zij op de medaille rus-ten. Als het
eens een kroonjuweel was en hij, Tempie, de
prins, wien Bet eenmaal zou tocbohooren!
De woorden van" den kapitein wierpen ech
ter een schaduw over het visioen van allerlei
mogelijkheden, dat de jongen één oogenblik voor
oogen gehad had,