VOOR DEJEUGD
IEIDSCH DAGBiAD
No. 41.
Donderdag 12 October.
Anno 1922
Kapitein Curiey's Jongen.
»x#
*ï- lb i °A« »JL-« i »jL« 'JL*iij i »JL' a tl.» i «JL' i 'JL.* i »X« i 'JL* i uk't 'JJtli,* *>L i
t t
Kaar het Engelsch van HORNIBROOK.
Vrg bewerkt door C. II.
3)
HOOFDSTUK IV.
Het meisje uit Schotland.
1 -Temple en het „zomerkind" lieten den
kleinen driemaster zeilen, niet todat het
hun begon te vervelen, maar totdat zij iets
ontdekten, dab hun nog meer belangstel
ling inboezemde.
B' „O, wat is dat?" riep Elsje plotseling
uit, midden onder een avontuurlijke reis
van de ééne rots naar de andere, toen zij
iets donkers met. een slappen staart ge
waar werd. Nu eens kabbelden de golven
er overheen, dan weer lag het duidelijk
zichtbaar op het witte zand.
.„Het is een kat!" riep zij uit, toen zij
het dier van meer nabij bekeken had. „O,
wat een mooi poesje, maar wat ziet het
er zielig uit!"
Tem pie trok nu het bootje aan wal en
kwam er ook bij, niet anders denkende dan
dal; het dier dood was.
„Het is stellig verdronken of van hon
ger gestorven," zei hij eerst, maar even
later toen er wat beweging in den
staart kwam en het dier zelfs met één oog
knipte, ging hij voort:
r „Nee, het is toch niet dood! Ik zal het
naar een droog plaatsje dragen en wat
soep of melk voor hem gaan halen."
Het arme dier, een werkelijke mooie ka
ter, die zwart met wit geteekend was, maar
op dit oogenblik een treurigen indruk maakte
üverd esn eindje verder op een zonnig plekje
ïeergelegd. Elsje hield de wacht bij hem
en de ferme visschersjougen holde naar
den eersten 'den besten melkverkooper in
het dorp. Hij diepte eenige koperen geld
stukken uit zijn zak op en keerde terug
met een halvee liter melk in een oud tin
nen bakje. Toen hij ermee bij Elsje en de
kat gekomen was, liet hij wat melk in de
holte van zijn hand loopen, bracht die
vlak bjj het dier en het duurde niet lang,
of de kat kwam langzaam overeind en be
gon zelf gretig uit het bakje te drinken.
„Hij komt heelemaal bij!" riep Tempie
verheugd uit.
„O, ik neem hem mee naar huis!" zei
Elsje opgewonden. „Ik heb juist aan Tante
gevraagd, of ik een poesje zou nujgen Ixe.b- ca
ben, als ik een mooi en lief dier kon ksdj- -
gen. En ik denk vast, dat h$ dapper c?k
-is. Ik zal hem Robert Bruce*) noem em."
rl Tempie lachte, terwijl hij met zijn hiet
bijzonder schoenen zakdoek het arme üièr
droog wreef.
„Wat een grappige naam!" riep hij uit.
„Dat lijkt je misschien zoo. Maar ik
was al lang van plan mijn poes zóó te -
noem en, als ik er een kreeg. Vader en ik
i hebben samen veel Schotsche geschiedenis
gelezen en ik weet dus, welk een held
Robert Bruce was! O "maar dat is
Robert Bruce was eön zeer "heldhaftig
Koning van Schotland, die zijn rjjk in 1314
van de Emgelsche overheersching bevrirjdde.
waar ook!...." viel zjj zichzelve in de
rede, „ik vergat nog je te vertellen, dat
Vader en ik ongeveer een maand geleden
met een groote boot uit Schotland gekomen
zijn. Vader is voor zaken verder gereisd
naar Florida. Daar dichtbjj is op het oogen
blik oorlog. Daarom liet V^der mij voor
de zomermaanden bij Tante Linda achter.
Hij vond het er te gevaarlek voor mij."
„O, dat moet ik kap'tein Curley eens
vertellen!" riep de visschersjongen opge
togen uit. „Zijn grootvader kwam ook uit
Schotland en hijzelf is eens op een vracht
boot met een lading vee naar Glasgow mee-
gevaren, om het land te zien. Als hrj één
maal daarover begint, is hij zoo gauw nog
niet uitgepraat."
De jongen dacht een oogenblik na en
zei toen:
„Je vader is dus in Florida; alleen de
zee scheidt hem van Cuba!"
Het was in de maatnei Juni van het jaar
189S en Tempie stelde evenals alle
jongens in Amerika veel belang in de
gebeurtenissen om en op bet eiland Cuba,
waar de Vereenigde Staten van "Amerika
oorlog veerden biet Spanje.
Plotseling bepaalde zijn aandacht zich
weer tot het meisje.
„Dus je tante is geen Schotsche, is het
wel?" vroeg hiji
„Nee, antwootfdlde Elsje, „Tante is een Ame-
rikaansche. Mcedér is' ook een Amerikaan-
sche. Zij is gestorven, toen ik nog heel klein
was, maat Vader vertelt mij dikwijls van
haair".
Tempie's ooigen werden plotseling vochtig.
Hij begreep zelf niet, hoe dit 'kwam, want hij
ihui'Dde nooit dat reken (ie hij ver beneden
zijn waardigheid. Met zijn bruine hand streek
hij beschermend over het kleine, blanke hand
je van het meisje.
„Ik geloof, dat de kat. weer heelemaal beter
is", zei hij na een tijdje, terwijl hij het dier
in zijn armen nam. „Als je zeker weet, dat je
hem graag houden wilt, zal ik hem voor je
Daar h'uüs dragen''.
Op dit oogenblik hoorden zij, dat de oude
kapitein zijn pleegzoon riep.
„Ja, kap'tein Ik kom dadelijk riep Tem
pie terug. "„Kunt u mij nog een oogenblik
missen Dan breng ik deze- kat naar één van
de zomerhuisjes. Zij Elsje wil 'm graag
hooiden Bij deze laatste woorden wees hij
op het kleine meisje, dlat „Robert Bruce"
reeds vol irots all's haar eigendom beschouw
de.
De kapitein had gelukkig geen haast. Hij
was dankbaar, dat het „zomerkind" en niet
zijn jongen de kat wildé houden.
Hij vond het goed -dat Tempie het dier
wegbracht en de knaap liep met de kat
onder den éénen en den kleinen driemas
ter onder den anderen arm, weldra- den
heuvel op, daarbij een paar vriendjes, die
bij tegenkwam, uitdagend! aankijkend. De
jongens, -die ongeveer van zijn leeftijd wa
ren, lachten, maar keken haastig een
anderen kant uit. Zij kenden de kracht van
Tempie's vuisten maar al te goed om hem
openlijk te durven uitlachen.
Een kwartier later was hij weer terug
op het strand! en hielp den kap'tein"
zooals hij zijn aangenomen vader altijd
noemde de visoh in den wagen pakken.
Zij trokken er daarna samen op uit om
hun waar aan den man te brengen.
HOOFDSTUK V
Meer Zomergasten.
Tempie's leven zou men het best hebben
kunnen vergelijken bij een zonnige laan,
waarin zich slechts één sohaduwplekje ver
toonde. Doch al keek Tempie niet dikwijls
naar deze schaduw, zoo nu en dan voelde
hij haar toch, vooral wanneer hij met den
kapitein uit varen geweest was en tege
lijkertijd thuiskwam met andere jongens,
die hartelijk verwelkomd werden door,
wachtende moeders of zusters.
In zulke ©ogenblikken voelde bij, dat er
een donker en eenzaam plekje in zijn lérven
en zijn hart was, want geen vrouwelijk we
zen hetzij oud of jong hield van hem.
En het was dit eenzame plekje, dat Elsje
Sinclair, het kleine Schotsche meisje nu
ingenomen had, zoadat zij hem het gevoel
gaf, alsof hij een zusje had.
Natuurlijk was ze in zijn oogen een kliein
dametje, maar hij vond tooh, dat hij een.
soort broederlijk recht op haar mooht laten
gelden omdat zij misschien wel verdron
ken zou zijn, als hij niet zoo vlug naar
haar toegeloopen was om haar te redden.
En het kleine meisje erkende dit recht.
Zij voelde zich aangetrokken tot Tempie
van Fenton Haven. Zij vond het heerlijk
op de zonnige rotsen te zitten en te luiste
ren, terwijl hij haar vertelde, hoe hij bij
het stuurrad van de Zeemeeuw dat hij
even goed hanteeren kon als de kapitein
zelf gestaan had, toen het op een zo
meravond fel lichtte en de zee er donker
en onheilspellend uitzag. Of hoe hij zich
schrap moest zetten op het hevig schom
melende -dek en de vischnetten inhalen,
terwijl de golven over zijn voeten sloegen.
Al deze feiten maakten hem tot een held
in de oogen van het meisje.
En dit „zomerkdnd" was het eenige
schepsel, aan hetwelk hij verhaalde, hoe
hij in dien vreeselijken stormnacht door
kapitein Curley in een roeibootje gevon
den was. De ha-ven vondeling schaamde
zich eigenlijk over zoo'n treurig begin van
zijn geschiedenis en herinnerde er de men-
scheu niet gaarne aan. Maar aan Elsje ver
telde hij alles precies, zooals de kapitein
het hem meegedeeld had, toen hij oud ge
noeg was om het te begrijpen. Hij liet
haar de gouden medaille zien, die kapitein
Curley van den bals van den neger bad
genomen en welke nu in bun kamer naast
de oud© koekoek-klok hing.
Hij vertelde haar zelfs van de vage, be
nauwde berinneringen, die bem soms, als
bij 's avonds in bed lag, kwamen kwellen,
n.l. dat hij zich aan boord van een hevig
schommelend schip bevond, te midden
eener ruwe bemanning. Maar lijever sprak
hij van andere herinneringen, die nu en
dan in hem opkwamen en die hem ver
plaatsten in een zonnig land met veel
vriendelijke gezichten om hem been.
Deze laatste herinneringen waren ech
ter zóó vaag en zóó verward, dat bet hem
soms voorkwam, dat zij geheel op verbeel
ding berustten. Elsje klonken zij echter
als mooie sprookjes in de ooren. Het ver
veelde haar nooit naar bet Vissohersstrand
te komen om te luisteren naar Tempie,
wanneer deze ten minste niet op zee was
of met viscb er op uit. Scms bracht zij Ro
bert Bruce, de poes, mee, die zich graag in
het zonnetje koesterde en zioh liet bewon-