De glazen knikker. iliBjHir *ii mi '«Japen dooir dien jongen, die hem gered had. Troipie van F-anton. Ha/ven wiilde wel, dat defce flomei' tw.eeanaaJl too lang diminde als andefö lomere want 't meisje uit Schotland had hem verteld, dat haar vader voor aaken naar Amerika, was gekomen, daar hij becittingen in het Zuiden van Florida had en d)at hij haar binnenkort zooi komen halen' ons in den herfst samen naiar Schot land terug te (keeren. „Al den tijd, dien Vader weg is, blijf ik bij Tante Linda", had zij gezegd. „En om dat Tante niet naar een drukke (badplaats wiilkle gaan, heeft zij Fentón Haven uitge kozen." Temp ie was bang, diat er meer zomergas ten zouden komen en zij kwamen zeüfs al, vóór hij hen nog verwachtte. Een vreemde jongeto 6D een vreemd meisje (bwaimen op zekeren dag hium paradijs als een paiar ■kw'ade geesten binnen, al kwamen zij niet ,op (bezemBtelm aangereden, doch Op mooie fonkelnieuwe fietsen. Op een zonnigen namiddag was hij juist bezig zijn vriendinnetje weer van zijn avonturen te vertellen, toen Elsje plotseling opsprong en opgewonden uit riep „Hè, daar is George! Mijn neefje George Sargent uit New York! En Gora ookWij Tante en ak wisten w-ed, dat zij hier zouden komen, maar we verwacht ten hen vandaag tooh nog niet." Tempie spreng ook op, toen hij de fiet sen naderbij zag komen. In het volgend oogenblik stapte een jongen, ongeveer van zijn eigm leeftijd, af in 'het zand, reed zijn karretje aan de 'hand en riep vroolijk udt: „Dtag Elsje! Je verwachtte ons vandaag zeker nog niet? Het meisje uit Schotland liep vlug naar hen toe en kuste haar nichtje en neefje hartelijk'. De eerste was twee jaar jonger dan haar broertje. Zij vertelden Elsje, dat zij dien morgen in Holden, liet meest dicht bij gelegen station, waren aangekomen en naar Fenton Haven gefietst waren; dat hun moeder in £en rijtuig volgde en zij één 'der zomerhuisjes op den Havelheuvel voor den tijd van twee maanden gehuurd had den. Tempie kreeg «op dit oogenblik een vreemd koud gevoel over zich. Het was net, als of iets zwaars hem drukte. Plotseling veerde hij echter op en keek niet naar de nieuw- 1 aangekomenen, doch naar hun keurige, glim mende karretjes. Hij verlangde erg naar een fiets. Reeds twee jaar droomde hij er van en geduren de zes maanden spaarde hij er ijverig voor. Eiken extra stuiver, dien de kapitein hem voor het vangen of verkoop en van visch gaf, legde hij voor dit dool weg en hij had nu al twaalf gulden opgespaard, welke hij zooals hij eens in vertrouwen en onder diepe geheimhouding aan Elsje verteld had in een blikken doosje in zijn bed bewaar de. Zijn oude, verschoten Zondagsche pet had hij netjes afgeborsteld in plaats van een nieuwe te koopen. Maar hl is twaalf gulden voor een armen visschersjongen een groote som, een fiets kon hij er toch niet voor koopen, allerminst zoo'n mooie, als deze jongen en dit meisje er een hadden. De aanblik van het glinsterend nikkel wekte zijn afgunst op en de eerste woorden van George, die niet bepaald tactvol waren, verbeterden zijn stemming niet. „Je ziet hier niets dan visch riep de jongen uit New-York minachtend uit, ter wijl hij naar de volle tonnen keek en een lboot, welke een groote lading schelvisch bevatte." Wat voer je hier eigenlijk uit. Elsje? De kust is een eindje verder, waai wij langs kwamen, veel mooier." „O, ik zit graag aan het Yisschers- gfcrand!" antwoordde het kind, terwijl het een kleur kreeg. „Tante komt hier ook dik wijls zitten en juffrouw Gray, die voor ons kookt, ook. Ze zegt, dat je, als de booten binnenloopen, heel goedkoop visch kunt koopen." „Zoo! En de lucht krijg je voor niets!" jgrinnikte George, terwijl hij zijn gezicht minachtend afwendfde. ,,'k Geloof, dat de lucht hier heel wat fgezonder is dan jullie stadslucht barstte Maar nu werd Tempie toch bpos. hij log. „Maar als ik jau wa» en zoo'n fij- nen neus had, zou ik 'm dichthouden 1" George stak zijn neus echter in den wind. De beide jongens de zoon van een mil- lionnair uit New-York en de haven-vonde ling keken elkaar „vechtlustig" aan, Tempio had veel zin hem de kracht van - zijn vuisten eens te laten voelen, Verach ting voor visoh beteekende voor hem ver achting voor kapitein Curley en de andere dappere visschers, die hun brood verdien den en helaas maar al te dikwijls hun dood vonden op zee. Het zou dan ook stellig op een vecht partij zijn uitgeloopen, als Elsje, die voel de, dat do dingen verkeerd liepen, niet tuj& schenbeide was gekomen. „Tempie." zei zij, terwijl zij hem betee- kenisvol aan zijn mouw trok, „het zijn mijn neefje uit New-York, George Sargent, en zijn zusje Cora. Vader en ik hebben bij hen gelogeerd1, toen wij in Amerika aankwamen en Vader zei dat ik zorgen moest, dat ze het hier prettig vonden. George, dit is Tempie." „Tempie, wat?'* vroeg George. „Heeft hij geen achternaam?" „Ik ik geloof het niet," zei Elsje erg verlegen. „Maar al had hij tien namen, dan zou hij toch niet aardiger kunnen zijn." „Laten we nu naar het huisje gaan," stelde Oora voor. „We hebben tante Linda nog maar heel even gezien en zij zei tegen ons, dat wij je moesten gaan halen, Elsje." Het drietal ging nu heen. Elsje in het midklen en de anderen fietsten langzaam elk aan een kant van haar. Tempie keek hen na, zonder een spier van zijn gelaat te vertrekken. Toen zij uit zijn gezicht verdwenen wa ren, liep hij landerig naar een kleine kreek tusschen de rotsen, welke de vloed nog niet bereikt had. Daar wierp hij zich voorover op den grond en wreef zijn voor hoofd in liet warme zand, totdat zijn haar vol fijne zandkorrels zat. Het was erg geen fiets te hebben, maar voor het eerst in zijn leven bemerkte Tem pie, dat het nog veel erger was geen twee namen te hebben. Dit was een kwaad uur in liet leven van den haven-vondeling (Wordt vervolgd). (ETé, wat een mooie! Jam. Thomson ging naar school en onderweg zag hij in die ètalagekast vam een speelgoed winkel een pracht van. een glazen knikker lig gen. Hij had een tijdje staan kijken en vroeg zich af, wat hij zou koopen voor den halven stuiver, welken hij had overgehouden van zijn zakgéld. Zaterdag zou er een knikkerwedstrijd zijn. Hóe heerlijk dan dien mooien knikker te heb ben om mee te spolem. Hij durfde echter niet goed te gaan vragen hoe duur die (knakker was, daar hij wel haast zeker wist, dat 'hij niet genoeg geld zou hebben. De winkelier was een goedaardig mam en Jam wiet, dat zoo 'hij het vroeg, de man. den km/ikker Wol zou bewaren. Hij wilde juist den winkel binnengaan, toen "Wam JanSen, eem jongen, dde altijd veel zakgeld had, kwam aamloopen. Wat eon mooie knikker ligt daar! riep hij, den knikker in eens dn het zicht krijgende. Dien knikker móet ik hebben, ik ga hem direct koopen Neen hoor! zed Jam, ik heb hem 'het eerst gezien, en ik ga hem (koopen! Jam snelde den winkel binnen. Maar hij kom Wam niet buiten houden en teem de winkelier naar voren kwam stonden de beide jongens voor de toonbank en beiden wildon den grooten knikker kóóp en. Hoeveel kost die knikker? vroegen ze te gelijk'. Een dubbeltje! zei de winkelier, lachende om hun verbazing. Wam legde een kwartje op de toonbank. Ik heb maar een hal ven stuiver op het oogenblik zei Jan, maair ik zal in 't laatst' van deze week betalen, en ik heb den knikker het eerst gezien. De winkelier keek ze ©en voor een aan. Hij wast, dat Jan nooit veel zakgeld had en Wim was een veel betere klant, maar hij hield toch meer van Jam., die veel vriendelijker was- Kijk eens, mijnheer, zei Wim, ik héb gel.!, genoeg. Thomson niet. U kunt toch niet weigeren mij den knikker te verkoopen. Dat zou tooh ai' te dwaas zijn. Wim was hoos en de winkelier wilde hem liovor te vriend houden. Hjj verkocht den knikker dus aan Wim, die vroolijk lachende weg ging. Het is zoo erg niet, zei de winkelier tegen Jan. De volgende week kun je bij mij net zoo'n mooien knikker koopen. Op school liet Wim dien morgen zijn knikker aan alle jongens zien. Geen een had zoo iets moois in zijn knikkerzak. Als de zon er op rScheen, glansde de knikker piot allerlei mooie ."kleuren. Jan ikojn het maar niet verkroppen, dat Wim „zijn" knikker had gekocht. Hij riep toen Wim langs hem kwam in den schooltuin: Flauwerd! Wam vond dat heelemaal niet leuk en na schooltijd zei hij tegen Jan: Durf hot nu nog eens te zeggen! Flauwerd! riep Jan, wit wordende en wel een beetje bang, want Wim was veel grooter dan hij. Daar dan! schreeuwde Wim en hij gaf Jam een harden pats in zijn gezicht. Jan beantwoordde- deze daad door Wim een stomp op zijn neus te geven. Het bloéd stroomde er uit en besmeurde zijn gezioht em zijn kleeren. Jam liep van sohrrk haTd wég. Dc andere jongens vonden 'J erg lollig en ze rieipen Jan om door te vechten. Een paar van de jongens probeerden het bloed te stelpen dat maar steeds uit Wim's neus bleef vloeien. Zijn zakdoek voor zijn neus houdend, liep Wim Jan achterna, roepende dat hij moest wachten. Maar Jan bleef niet wachten. Hij liep zoo hard hij kon door om thuis te komen. Wim hóldie hem achterna. Een eind verder haalde Wim Jan in. Zijn neus bloedde niet meer, maar hij was vreeselijk kwaad. Daï is flink zeg riep hij. Iemand eeD klap geven en dan hard wejglooipen. Lafaard Flauwerd! gluiper! riep Jan weer en zo vlogen elkaar in de haren, stompende en slaande zoo hard ze m'aar konden. Jan zou vast een pak slaag hobben gekregen, maar al vluchtende waren zo vlak bij .den. wa terkant gpkomen on opeens gleed Wim uit en viel in tót wiatcr. Hij- ging in eens kopje onder en kwam even later weer boven, maar hij zwom zoo onge lukkig, dat Jan, die een uitstékend zwemmer was al gauw merkte, -dat Wim op die maniei nooit dem oever zou bereiken. Wat diwaas scheen hét hém nu al die herrio te hebben gemaakt over dien glazen knikker! Maar Jam dacht niet lang ma. Zonder zijn kleeren uit te trekker^. sprong hij in het water en zwom naar Wim toe. Hij was nog moe van hét vechten en zijn kleeren hinderden hem bij het zwemmen, maar het water frischte hem wel wat op en het duurde niet lang of hij had Wim bereikt en hlera bij zijn kraag gepakt. Hij zei tegen Wim, dat hij zich kalm moest houden en begon naar (dén oever te zwemïnen. Het was een heel karwei, maar hij slaagde er in op het droge te komen en hij heesah Wim ook op den kant Ze zaten even uit te rusten en Jan wrong hun kleeren zoo goed mogelijk uit. Wim was heele maal van streek. Leunende op Jam's arm gingen ze naar huis. Wim's moeder zag hen aankomen en begreep niet wat er aan do hand was. Wim vertelde, dait hij in het water had ge legen en dat hij alleen aan Jan zijn redding had- te danken. Ze ging wat warme melk klaar maken voor de jongens. Tóen Wam's moeder weg was, voelde Jan eensklaps, dat Wim -hem iets in de hand drukte. - Jan- begreep niet was hét was. Hij keek eens en hét bleek de knikker te zijn. Jan wilde dén knikker niet hebben. Nee, nee Wiim, zei hij, aan dien knikkei zijn veel te nare herinneringen veihomden. Wim wilde hem echter niet terug hebben en zed dat hij hem in de rivier zou werpen. Jan nam dus toch maar den knikker. Allebei waren ze heel erg verkouden. Toen ze na een dag of tien weer naar school gingen, werd Jan alls een ware held geprezen, Wat de glazen (knikkers betreft, de winkelier koch't een heel gros en alle jongens hadden nu van 'die móóie glazen knikkers. 1 a

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1922 | | pagina 10