De appeltaart.
Aan het strand.
Een zonnetje thuis.
Geheimhouden.
één voet voorzichtig midden op een plank; do
andere volgde op een plank, die ©r vlak naast
i&g. Tempi© zag haar een paar etappen doen,
de oogen steeds op het wrak gericht. Doch plot
seling joeg de grillige zee, die de planken eerst
naar elkaar gedreven had, deze met één golfslag
weer uiteen. Zij onJtstelde, 6oheen terug te wil
len koeren en stak de bca/do armen uit om zich
20g in oven wicht te houden.
Doch ile glibberige planken dreven steeds
verder uit elkaar. Met een gil, die Tempie hevig
deed ontstellen, zanik het ..zamerkónd'- plotse
ling tussehen de planken in dte diepte.
HOOFDSTUK II.
De redding van het „Zomerkind",
Hijgend en button adem spoedde Tempie zich
over de glibberige rotsblokken naar de plek
des onhéils. Onder het loopen riep hij luidkeels
om hulp.
,,Help 1 Hellip kapitein! Kapitein Cur
ley 1 Het zomeikind veaxlrinkt
Toen hij het. laatste woord, zoo luid en
langgerekt mogelijk geroepen had, was hij
vlak bij de gevaarlijke planken gekomen-
Hij sprong op de meest diiöhtbij-zijnide,
ging er plat o-p liggen en greep de witte
jurk van het meisje, die zich op dit oogen-
bllilk plotseling als een ballon aan de op
pervlakte vertoonde. Daarna greep hij
haair bij een schouder en met behulp van
zijn bedde armen, terwijl zijn beenen zich
oan <le plank klemden slaagdie hij er in
haar hoofd boven iwater te brengen.
Zij was hevig geschrikt, doch niet be
wusteloos en het bruine gezicht van den
vis soh era jongen kwam haar voor als het
gelaat van een -engel.
„Probeer één arm over de plank te
slaan,'' ®ei hij tegen haar, terwijl hij
trachtte haar moed in te spréken. ,,Wees
maar niet bang, ik heb je stevig vast. Ik
geloof, dat je. niet zou kunnen zinken, zelfs
al wou je dat. In een miiuuut 'ben je heele-
iAaial! uit het wat-er."
Het vreemde kind spande ad. hijgend
'en proestend haar uiterste krachten in
om -hem te gehoorzamen. Haar met één
hand vasthoudend, slaag/de Tempie. er in
zijn vlot dlicht genoeg n-a>ar de rotsen te
sturen om zioh aan deze te kunnen vast
klampen. Eén oogeniblik en hijzelf had vas
ten grond otnder zich. Met groote krachts
inspanning zette hij het arme „zomer-
kind" aan wal. Uit haar witte jurk en
haar gouden haar droiop het water. Zij was
een waar toonbeeld van mensdbelijke
ellende.
„Voel je je erg naar?" vroeg de jongen
vriendelijk.
Het meisje klappertandde echter zóó
hevig, dat zij geen woord over de lippen
kon krijgen. Haar krulkopje hing lood
zwaar op Tempie's arm. „Net een ziek
vogdl'tje", dacht de jongen. In het volgend
cjOgenblik zag hij tot zij-n ontsteltenis, dat
z>vj flauw gevallen was.
In zijn jong leven had hij den dood reeds
meermalen van nabij gezien, maar hij bad
nog nooit iemand zien flauw vallen, want
de stoere mannen, in wier midden hij op-
geigroeid was, waren er aan gewend met
de elementen te strijden, zoo lang zij adem
hadden. En er waren slechts weinig zieken
in Feiiton Haven.
Zoo kwam het, dat Tempie niet anders
meen do dan dat het meisje dood was en
hij had een gevoel aks vaai iemand, wien
plotseling een groot© schat is te beurt ge
vallen, -cflooh die hiervan in het volgend
oogenbük reeds weer afstand moet doen.
„Hefljp Help, kapitein Curley!" riep hij
opnieuw en zijn stom klonk nog schriller
dan te voren. ,,Zo is verdronken 1 Ze is
stellig verdronken
Hij logde haar voorzichtig op een rots
enr wreef haar uit aOl-o macht, voor het
e»?rst in zijn le/ven tot de verschrikkelijke
- ontdekking komend, dat er omstandighe
den kunnen zijn, Waarin zelfs de dapperste
jongen hulpeloos is.
„Zegt u toch eens, is ze werkelijk dood?
vroeg hij den kapitein, toen deze er, hij
gend en blazend als een biuinvisch, aan
kwam. Hij ging naast Tempie staan en
boog zich oiver het kleine figuurtje heen.
„Dood? Geen sprake van!' luidde zijn
antwoord. Hij moest eigenlijk in zichzelf
laolvsn oon Tempile's onwetendheid. ,,Het
lijkt er zelfs niet op. Door zoo'n korte on
derdompeling k-an geen kind verdrinken.
Zij zaliwel weer bijkomen, ®oodra zij op het
-warme zand' liïgt."
En zijn oüajas uitrekkend, wikkelde hij
het kleine meisje er in on droeg haar een
eindje verder naa/r het droge zand. Het
duurde niet lang, of het kTnid süloeg de
oogen op en keek vol yerbazing om zich
heenhaar blik bleef op Tempie rusten.
„Je bent zeker weer beter?-' vroeg de
jongen, haar vriendelijk lachend aankij
kend.
„Ik geloof het wel," antwoordde het
„zomerkind-'' op een toon, alsof zij -het
eigenlijk zelf niet goed wist.
„Dan zal ik je maar dadelijk naar huis
dragen,-' zei de zeeman. „In welk van dae
kaartenhuisjea woont ze, Tempie?"
Kapitein Öurley keek nu weer vol min
achting naar de houten huisjes, die slechts
en haastig gebouwd waren Om /vreemde
lingen te trekken.
„In op één na -bet dichtst bij den top
van den heuvel," antwoordde de jongen,
terwijl hij zichzelf uitschudde, een bezig
heid, waarbij de druppels naar alle kan
ten spatten.
De oude Curley M'Lean liep nu in de
aangewezen richting. In zijn sterk gespier
de armen droeg hij zijn door het wa/ber
zwaar geworden vrachtje.
Éénmaal wendde hij het hoOfd oen en zei
over zijn schouder heen tegen zijn aange
nomen zoon
„Goed gedaan, Tempie! Als je je tijd
verspild hadt met om ihullp te roepen, zou
zij er heel wat slechter aan toe zijn ge
weest. Je bent een echt zeemanskind!"
Tempie voelde zich niet weiniig trotsoh
bij het hoeren van deze woorden.
„lik ben blij, dat ze niet dood is, écht
blij," dadht hij. „Ze had wel geen sikkepit
verstand van een scheepje te laten zeilen,
maar meisjes zijn ruu eenmaal meisjes en
je kunt er geen jongens van maken."
NiaJ deze overdenking, idie zonder twijfel
op waarheid berustte, gooide hij zijn natte
trui uit en zwom hij naar het veronge
lukte zeilbootje'.
(Wordt vervolgd.)
Hè, was het maar vast morgen, mom
pelde Kareltje, toen hij den tuin verliet
en door het keukenraam keek. Den volgen
den dag was Kareltje namelijk jarig en
door het keukenraam kon hij net Dina, de
keukenmeid, bezig zien met het gereed
maken van een groote appeltaart, en an
dere lekkere dingen, welke voor den dag
van morgen waren bestemd.
Wat een heerlijke taart, zei Karei
tje, toen hij zag, dat Dinai de taart op een
plank in de keukenkast 'zette. Ik zou er
nu best een stukje van lusten.
Maar dat ging niet, want Dina zou hem
niet eens in de keuken toelaten, laat staan
eens laten proeven van de taart.
Je moet me hier niet in den weg
loopen, Kareltje, zei ze, toen hij een po
ging deed om in de keuken te sluipen. 'Als
je dat doet, vervolgde Dina, kan ik al de
lekkernijen voor morgen niet klaar krij
gen. Toen Karei naar bed was gegaan,
kon hij maar niet de gedachte aan de appel
taart kwijt raken en van slapen was geen
sprake. Hij stond stiekum op en ging op
zijn teenen naar beneden Daar dé keuken.
Ik zal alleen maar eens even naar de
appeltaart kijken, zei hij bij zichzelf, maar
de appeltaart had hem gehoord.
- Lieve hemel, fcnompelde de taart,
daar komt die stoute Karei en die zal me
opeten, dan is er morgen niets meer van
mij over!
O, Het is zoo'n ondeugende jongen,
zeide de pot met aalbessenjam. Gisteren
heeft hij nog zes lepels vol van mij gege
ten
En als hij ons ontdekt, zal hij er vast
'en zeker een paar van ons opeten, zeiden
de zandkoekjes.
Kunnen wij niet ineens een eind ma
ken aan zijn streken vroeg de pudding.
Ik weet wat, zeide de peperbus. En
hij begon hard te dansen boven waar de
appeltaart stond. We zullen hem eens
flink laten niezen.
Ha, ba, Ka, lachten ze Allemaal in
die keukenkast..
Btt, fluisterde j&en chocoladebus. Daar
komt Kareltje Aan. Ze hielden allemaal
hun mond toen dé teukenkastdeur ge
opend werd en Kareltje naar binnen keek.
Ha, daar staat die lekkere taart,
glunderde Kareltje. Ik zal er een klein
hapje van nemen.
En hij nam een flinke hap. Maar voor
dat Hij het stuk taart goed en wel in den
mond had, begon hij geweldig te niezen:
„A'joe hu-hu-hi-aji-ajisi
En geloof ïnaar niet, 'dat er gauw een
eind kwam aan zijn niesbui, daar had de
peperbus wel voor gezorgd. Zijn moeder
werd er wakker van fen kwam hals over
kop de trap afrennéb, óm te zien, wat
daar midden in den nacht toch gebeurde,
in huis. O, wat schrok zij, toen zij Karel
tje in de provisiekast zag staan.
Jongen, riep zij, wat doe jij hier
O-ajoel - moe - sji - hi ik - hik - sjoe
wou - zoo - graag - sjiiii - snoepensji - van
de - apsji - appelsji - taart",
En nu heeft er iemand gelukkig peper
over gestrooid, hè? lachte zijn moeder.
Ja, mijn jongen, zoo komen snoepers te
pas! Vooruit, naar je bed!
Niezende droop Kareltje af en kroop
proestend-en-wel maar gauw onder de wol.
Nog nooit had hij zich zoo geschaamd.
Er zat niets anders op, dan het maar
nimmermeer te doen. Hij nam zich dat
voor. En hield zijn woord.
Arie logeerde in Wijk aan Zee
Nam naar het strand klein zusje mee.
Kom Lien, je kunt me eens flink wat helpen
Met het zoeken van wat mooie schelpen.
Lientje, die lieve, beste meid.
Was daartoe dadelijk bereid,
Ging aan het zoeken en vond er veel.
En bracht aan broer 'Arie steeds haar deel.
„Dank je", zei Arie, „neem nu je schop
We maken een berg, en op den top
Steken we een vlaggetje van papier.
Hoerawat ging dat als een lier I
Rondom ik de schelpjes nu netjes leg
Kijk Lientje, staat dat niet keurig, zeg
En zusje knikt, vindt Arie een bol
En roeptWat is 't aan 't strand toch dol l
Een vriend'lijk oog,
een gulle lach,
die brengen zonneschijn
en toov'ren snel
de buitjes weg,
die er soms kunnen zijnl
Een vlugge hand
tot hulp bereid,
daar bij een rappe yoèt
die maken is
hun kracht ook klein
het „thuis" zoo blij en goed.
't Zijn alle gaven,
lieve kind,
gebruik ze altijd graag,
dan blijf je zelf
ook verder steeds
gelukkig als vandaag
HERMANNA.
De Prins van Oranje was op zekeren
keer op weg een gewichtige onderneming
ten uitvoer te brengen. Een al te nieuwsgie
rige kolonel durfde hem eenige vragen
doen.
„Maar," zei de Prins, „als gij mijn voor
nemens kendet, zoudt gij die dan aan nie-t
mand mededeelen
„Neen, zeker niet," antwoordde de ko
lonel.
„Ik heb ook het voorrecht gekregen een
geheim te kunnen bewaren," hernam de
Prins.