V i OÖ R D ËJEUGI D A A No. 39. Donderdag 28 September Anno 1922 él i t* VI •S IS-IDSCH DAGBLAD Kapitein Curiey's Jongen. I1®*i •jS m t J Naar het Engelsch van HORNIBROOK. Vrij bewerkt door C. H. 1) HOOFDSTUK I. Het Visschersstrand. Tempie zat schrijdelings op een ïeege vischton, één der vele, welke op het Vis schersstrand van Fenton Haven verspreid lagen. Hij zat er op, alsof hij paard reed. Het ééne oogenblik leek het, alsóf hij geen voeten had, dan spoelden de golven er over heen en bedekten zijn door de zon gebruin de teenen met een triomfantelijk geklots om zich daarna al kabbelend weer terug te trekken, iets wat in de ooren van den vis- schersjongen klonk als „Ditmaal willen wij je niet nat maken; we zijn immers de beste maatjes,- jij- en wij 1" Tempie begreep elke verandering in het spel der golven en luisterde er naar als naar het gebabbel van een kameraad. De zee was zijn groote speelmakker, al voëlde- hij zichtegenover haar als de dwerg, che met den reus stoeit. Zijn blauwe broek was tot ver boven de knieën omgeslagen. Zijn gebreide trui ver toonde hier en daar een spat zeeschuim. Zijn bruin gezicht stak er, tintelend van gezondheid en levenslust, boven uit. Vroolijk klonk zijn fluiten langs het strand. Hij lachte om den landwind, die als in een overmoedige grap zijn pet van zijn hoofd wipte en haar liet dansep op een schuimende golf. Zijn haar, dat steil, noch krullend was, viel over zijn voorhoofd. De jongens aan het strand lachten hem dikwijls uit om zijn „meisjeshaar'7, maar jdaar zij hem in geen enkel ander opzicht ;een meisje konden noemen, verdroeg Tem- ;pie dit zonder er boos om te worden. Hij hield niet op met fluiten, terwijl hij achter zijn dansende pet aan door de gol ven waadde, deze uitdagend schoppend als straf voor hetgeen zij gedaan hadden. •Toen hij zijn pet teruggekregen had en langs het strand keek, ontdekte hij daar een klein figuurtje, dat zijn aandacht trok. „Kijk eens, kap'tein! Wordt toch eens .wakker! Daar is er weer één, Zij zullen dit jaar bij massa's komen!" riep hij uit, zijn natte pet uitslaand, zoodat een enkele druppel terecht kwam op den neus van een ouden man, die in een bootje op het strand onder een groote parasol, welke als een zonnescherm was aangebracht, een dutje deed. Het was een stoere visscher, die aange sproken werd. „Wat zal dit jaar bij massa's komen .vroeg hij slaperig. De woorden kwamen uit zijn éénen mondhoek, terwijl hij in den anderen zijn pijpje hield. „Bedoel je soms makreel V „Nee!" riep Tempie lachend uit. „Ik be doel de „zomerkinderen".. Daar is er weer (één, verder op het strand een meisje Zij is gisteren aangekomen met een lange :dame. Ik zag ze in een rijtuig zitten en af stappen bij één van de nieuwe huisjes op den Havenheuvel". „Wat?" riep de man, die als „kapitein" aangesproken was, nu verschrikt uit, zich plotseling oprichtend en de wenkbrauwen fronsend onder zijn zuidwester. „Je wilt toch niet zeggen, dat ze één van die kaar tenhuisjes voor de zomermaanden gehuurd hebben, Tempie?" „Ik denk het wel", antwoordde de jon gen, eenblik werpend in de richting van den heuvel, die zich vlak achter Fenton Haven verhief. Deze was de mooiste en meest rustig gelegen haven aan den kust van Massachusetts. Op den heuvel stonden een half dozijn spiksplinternieuwe houten huisjes, die wit geschilderd waren en zich op dit oogenblik baadden in het zonlicht. De kapitein noem de het „kaartenhuisjes", omdat hij wist, dat ze van veel te licht materiaal gebouwd warén om de zware stormen, welke dit ge deelte der kust soms konden teisteren, te weerstaan. „Ik beb den architect gezegd, dat hij het volgend jaar zulke notedoppen opnieuw kan opbouwen", bromde hij in zijn baard. „Eén winterstorm blaast ze stellig onderst boven. Maar hij lachte mij uit. Hij was een man uit de stad en weet dus niet, hoe de wind hier bulderen kan". En de kapitein, of, om hem zijn volledi- gen titel te geven, kapitein Curley M' Lean, keek naar de blauw-groene golven in de haven met den blik van een ouden zeeman, die het weet, en die zijn ervaringen heeft opgedaan in den strijd met wind en water. Hij en zijn vader en grootvader vóór hem, hadiden hier gevisoht, vanaf den tijd, dat de laatste Schotland verlaten had en op reis was gegaan naar Boston. Hij had echter schip breuk geleden op dit eenZame plekje "der Ameniiikaansehe kust'. En hiér was hij blijven w onen. Tempie onderbrak de weecrbespiege-Hngen van den kapitein met een „Daar is zij Ziet u haar niet bij de ou!de bootenloods Terwijl hij dit laatste .vroeg, maakte hij een koker van zijn linkerhand en keek er door heen. „Haar haar lijkt net goud in de zon 1" „Zoo Kijk je nog altijd naar dat „zomër- kind Jè let anders nooit' op de zomergas ten, Tempie. Zij voeren den heelen 'dag niets uit", mompelde de zeeman, zijn hoofd buiten de tentachtige parasol stekend en in de aangegeven richting kijkend, waar hij het kleine meisje een figuurtje, dat alleen uit wit en goud scheen "te bestaan gewaar werd. Teanpde hield de oogen nog altijd op het meisje gericht. Hij wist wel, dat het beneden de waardigheid van een veertien-jarigen jon gen was, 'die boven ail zijn kornuiten in moed en lichaamskracht' uitblonk, nieuwsgierig te zijn naar een vreemd meisje, een klein meisje niog wel. Maar vanmorgen kon hij er niets aan deen. Hoe meer hij zijn nieuwsgierigheid trachtte -te onderdrukken, hoe gTooter deze werd. Plotseling begon hij weer te spreken. „Wat gaat ze nou doen vroeg hij opge wonden. „Lieve help, zij laat een zeilscheepje varen, een echt zeilscheepje met drie masten en -groote zeilen. Nee maar voegde hij er opeens vol minachting aan toe, „ze wil het laten zeilen tegen den wind in. Wat een diom- oor Dit totale gebrek aan zeemankennis bij de jeugdige vrouwelijke kapitein wekte in hoogo mate dtö verontwaardiging van den visschers- jongen op. Hij wendde zijn blik af en kc-ek naar de booten, welke 'beladen (met visoh de haven binnenliepen. Dit was beter om naar te kijken voor een jongen, die zelf reeds gevaren had en op een doorweekt' dek de gladde touwen vastgehou den, terwijl de wind hevig bulderde. Een kreet deed hem plotseling weer naar het strand kijken. Het was een sohriile, ang stige kreet'. „Ik denk, dat' 'diaar een schip in nood. is'', zei kapitein Cuirley latóhenld. „Het 'bind schijnt; het tofuw losgelaten te hebben, zoo'dat haar bootje naar de rotsen gedreven is. Het zal tusschen de rotsblokken en de planken te pletter geslagen worden". De vrouwelijke kapitein had inderdaad haar bootje op een gevaarlijke plek laten komen. „De oude bootenloods" zoo als Tempie haan* noemde, was een bouwvallig gebouwtje, dat vóór eenige wéken in een voorjaarsstoirm ge deeltelijk omver geworpen was. Sommige planken, waairu.it hét opgetrokken was, lagen over het strand verspreid, nu eens geheel •bloot 'ligigend, dan weer geheel of gedeelte lijk door de golven bedekt. Ander© «dreven in zee en zagen er uit a'ls giroote, bruin© vis sollen. Het zeilscheepje was er tusschen ge komen en geheel buiten het bereik geraakt van zijn jeugdige eigenares. Het was op avon tuur uit, sloeg tegen de rotsen aan, waarbij het dreigde verpletterd te worden, maar kwam er wonder boven wonder nog goed af. Het soheen ©T ©ohter niet door afge schrikt' 't© zijn en dreef steeds vender weg. Plotseling brak bij een onzachte aanraking met' de rotsen één 'der miasten. Het kleiinie' scheepje Idreef nu hulpeloos rond hét was met recht een eohip in nood. Als ik een jongen was, zou ik het voor haar terughalen," zei de kapitein, terwijl hij Tempie beteekemsvol aankeek. „En omdat ik een jongen ben, zal ik het pro- béeren," antwoordde Tempie met een overmoe dig an lach'. In het .volgend oogenMik holde hij ïanjgs het strand en kéék de visscher zijn aangenomen zoon na. „Hola! Zeg! Wacht eens even- Ik zal je scheepje redden!" riep Tempie onder het loopen tegen hét meisje. „Maar het ,^omerkind" scheen hem' niet 4» verstaan. Zij had kousen en echoenen u2t?g©tirok- ken en liep nu moedig over de rotsblokken, welke boven de golven uitstaken, er niet om gevend, dat het zeeschuim haar telkens in het gezicht spatte en haar jurk" nat maakte. Al haar aandacht was gevestigd op den kleinen drie master, die dreigde verloren te gaan. Steeds verder liep zij door, totdat zij plotse ling moest blijven stilstaan op heel kiorten af stand van haar schat, doch daar nog van ge scheiden door een groote golf, die tusschen haar en het scheepje kwam aanrollen. Zij zag, dat de zeilen gescheurd en de mooi-geschilder de kan ten erg beschadigd waren door de rtrwe aan raking met de rotsen. Een kapitein, of hij oud of jong is, beschouwt zijn schip als iets, dat leeft. Het meisje slaakte een kreet, die echter door een blijden lach ge volgd werd, zoodra zij een weg zag, waarlangs zij bet wrak gemakkelijk 'zou kunnen bereiken. „Doe bet niet! Stap niet op die planken! Ze zijn gevaarlijk!" gilde Tempie, zijn stem zoo veel mogelijk uitzettend. Uf zijn woorden gingen verloren, of bet „zo- merkind" scheen ze in den wind te slaan. Zij aarzelde een oogenblik. Moed of ouver- stand behaalde echter de overwinning. Zij zette

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1922 | | pagina 11