JL. 19) 3S« Donderdag 31 Augustus Anno 1922 Nettie's Belofte. het Eagekch van If. MACKINTOSH. iVirij naverteld door 0. H. HOOFDSTUK VIII. Op Zee. een half uur rustig geslapen te HeH- fc, werd Alfredl geheel verkwikt wak- Miéke speelde wat met hem, maar zag leen tijdje, Idat eenige vriendinnetjes naar pier liepen en haar becBuidden mee te n. Wat zou zij met Alfred doen Ze keek Je richting der zee. Zij verkeerde in stel- overtuiging, 'dat het boottochtje maar j uur dUren zsou. Daar zag zij eon hoot de naderen en zij meende niet an'ders, of l was dé boot. Kijk eens, Alfred", zei ze, terwijl ze naar I boot wees, „daar is Nettie's boot. Mieke 1st met de groote meisjes wandelen looip I dus naar de boot'\ Telgen haar vriendin- fies zei ze even later 5ij kan niets geen kwaad, en ik ben blij» t jullie me gewenkt hebben. Kleine fciiide- zijn wel aardig, maar ze kunnen het je toch lastig maken". boot landde, maar het' was Nettie's boot let en toen degenen, die er in zaten, aan bi gestapt waTen en zich in verschillende :atingen verspreid hadden, stond! de arme Ifred geheel alleen. Hij barstte in tranen en veegde met zijn handjes door zijn ge- Iht. Nettie was nergens te zien [Zijn blik viel op dirie mannen, die in een bootje zaten en de kust naderden. Zij fcdden en één hunner stapte aan wal. De lide andieren waren op het punt weeT in zee Jgaan, toen Alfred, luild snikkend', naar hen lekwam. I.Wat scheelt er aan, Broer V' vroeg één Inner, zch voorover buigend tot 'f bedroe f- I ventje. Llkke zoekt Nettiezei het kereltje al likkende. „Nettie is dkke's groote nichtje." [?Xou Klaas", zei dé andere man nu tezen kameraad, „wat scheelt den kleinen IrHet is Nettie's kleine neefje", antwoordde laas. „Heb je ooit zoo'n zeerob in dén dop Vien Hij wil altijd naar zee. Nettie zal It aardig vinden, als we met hem fhuis- |men laten we hem dus .naar meenamen, ij heeft dé grootste pret, als de golven ko1- i aanrollen". J-Om Nettie en Het ventje plezier te 'doen In", antwoordde 'de ander lachend, ,ymaar lat ons geen tijd verliezen". »Kom maar mee", zei Klaas weer. „Droog J trainen, kleine baas, en we gaan samen par Nettie". |Hij tildé Alfred met zijn sterke handen op, Itte hem in de boot en sprong er zelf in. (ft duurde niet lang, of de kleine jongen be- |Dd zich in volle zee. Het was een nieuwe gewaarwording voor pn en hij zat muisstil, Pief andeTs denken- dat"hij Nettie op de een of andere ma- plotseling vóór zich' zou zien. Na een zetten dé mannen hun netten uit en kt zij ze met hun Hufit weer opgehaald dden, keerden zij huiswaarts. 1 wind haalde aan en het witte schuim Mte Alfred in hét 'gezicht. Plotseling sloeg hepi Aandachtig (géide en riep hij ver- „Zeg Jaap, wien we aan boord Hebben, weet ik niet, maar Broer is hef niet f En Het is zelfs niet eens een kind uit hét doop. Waf moeten we beginnen Hij mocht wel zeggen „Waf moeten we beginnen V' want' tot overimaaf van ramp werd de zee hoe langer hée onstuimiger en sloegen de golven oVer 'de b'oof héén', 'dé Heide mannen nat makend eP 'dén armen kleinen jongen tof op de huid déorweekend. „Let op je roeispanenbromde Jaap. „Waarom heb je dat kinid! ook meegenomen?" Klaas igaf geen antwoord. Alleen steldé hij alle (mégelijke pogingen in het werk om dén kleinen jongen te troCsfen en tot bedétren te brengen. Hij vertelde hem, d'at zij spoedUig weer op het strand zouden zijn en hij hem helpen zooi Nettie te zoeken. „Hoe kop ik dat stadsjongetje toch" voor Broer aanzien vroeg hij zichzelf ver baasd af. Toen zij aan wal stapten, was Hef sfranJd geheel verlaten. 'Als Klaas maar geweten had dat Alfred's gezelschap op 'daf oCgenblik in een zaal van „dé Landbouw" vereenigd' was om limonade te drinken en taartjes te eten Maar het was hem -geheel onbekend, dat er cföen middag een -gezelschap uit" een naburige plaats aan zee was .gekomen en hij had Pief het flauwste vermoeiden, waar het- kind van daan kwam. Wel had hij hém reeds eenige malen' ondervraagd, im'aar er was niets an ders uit het kleine Ventje te krijgen 'dan dat hij Alfred heette en Nettie hébben moest. „Ik' zal hem naar dokter Denijs Hrengen", zei Ide visscher eindelijk. „Die kent de raen- schen uren in <dén omtrek ep hef baasje rilt van koorts. Geen wonder, want hij heeft 'geen 'dreigen draad oneer aan zijn lijfje. Broer is er aan gewend! en kan er beter tegen''. „Hef was nog een Héél eind loopen naar hef Huis ran den dokter, maar 'de vriendelijke, goedhartige Klaas wikkelde Alfréd in zijn dikke jas en bracht' hem zoo vlug mogelijk naar den geneesheer. Bij vergissing nikte hij uit alle macht aan de naChtbél. „Is de dékter thuis vroeg hij, zoédra Het dienstmeisje do 'deur opendeed. „De doktér is uit luidde hef antwoord en Klaas vroeg opnieuw „Is mevrouw dan misschien thuis Er ïs Haast bij". Mevrouw Dénijs was juist in de 'gang. Zij whs een liéve, moederlijke vrouw en zoodra zij het verhaal .van Klaas bégrepen h'ald, ging zij hem voor paar de kinderkamer, béide Hef meisje, dat zij ordér gaf een warm béid! klaar te maken en kleedde Alfréd vlug uit. De vriendelijke, troostende woorden der 'doktersvrouw kalmeerden het ventje. Hij hield nu op met huilen. Het warme Had ver kwikte hem en toen hij daarna dn een wollen 'doken gewikkeld wedd, sloof hij de blauwe oogen en wel weldra in slaap. „Hij ziet er Piet sterk uit", zei mevrouw Denijs, terwijl zij hem gadesloeg. „Maar waf is het een lief ventje „Hoe zullen we ooit zijn familie vinden vroeg Klaas bezorgd. „Hij is waarschijnlijk met het een of an dere gezelschap meegekomen.. Zou je eens niet naar het station gaan om tc informee- rep, of naar Het politiebureau In elk geval meet hij vannacht hier blijven". „Ja, d'at zal het beste zijn'', antwoordde Klaas 'dankbaar, en met een gevoel, daf er eén giTocte' verantwoordelijkheid van zijn schouders was igépcxmen. „Ik begrijp nog niet, hoé dk zoo dom kon zijn Hem voor Broer, aan. te zien, maar 'ik nam hem mét' ons mee om Nettie plezier 'te doen". -< v ~-j HOOFDSTUK IX, 'Alfred! is weg. „Maar Nettié, waf zie 'jij bleéH!"- zed me* vrouw L'almers, toen zij eindelijk aan wal stapten. „Je zult wel' trek hebben Of was je misschien .zeeziek Nettie glimlachte flaJuw. Zij durfde piet zeggen, dat' ze noodt last van zeeziekte Had. De kinderen, welke niet' met de b'öoï mee geweest' waren, zaten Allen reeds om een groote faJfel1 in !de zaal van „dé Landbouw" en onmiddellijk nad'af Nettie binnengekomen was ep angstig en 'doodsbleek rondkeek, kwam Mieke LaPiers lachend' op haa-r af. „Zoo Nettie", zei zij „je wilt toch niet' He- weren, dat je nooif zeeziek Hent „Wlaar is Alfred)?" vroeg Nettie aidémlo'Og. M)iiéke keek h'a^r lachéncl aan. /Alfred ?rt herhaalde zij. .„Maar die is toch' bij jou Al aak alsjeblieft geen gekheid", zei NetUe op smeekenden toon. „Ik wist niet, daf wij twee uiur zouden uitblijven Mieke scheep nu toch1 te schrikken. „Wat bedoel je eigenlijk vroeg zij. „Alfréd ging al een uur 'geleden je Ho'ot tegemoet. Ik HéH hem dié gewezen en da'ama 'gaan wandelen met de anderen, ma ar natuurlijk zal iemand wel zoo lang op hem gepast hébben Nettie's oogen haddén het geheele vei trek reéds te vergeefs afgezocht. Nauwelijks Had Mieke uitgesproken, of Nettie stond al vóór meneer en mevrouw Laioers, al haar ellende luiik? utifsnikkend. Meneer Lamers keek hééll ernstig. Hij dacht' even na en vroe'g toen met lui'dér stéPihne „Weef ieraankï ook" fiets af van den kleinen Alfréd, het neefje trap Nettie Fraser Allen keken naar Hem, 'doch ér volgde geen antwoord. Eindelijk Monk er een bedéeéd éfemmétje „Ik héb1 Hem zien Huilen''. Miiéke verfeldé nu hévig ontsteld 1 al les wat zij wiist ep Nettie, die ziöhzelve al lerlei verwijten dééd1, dhirfdé Haar vriendin netje niet besoHulidiigen. Zij 'ging mét meneer Lamers et op Uit om Alfred to zoeken, 'terwijl ir.evroUw Lamers met de anderen achterbleef. Al hun in hef weïrk" geistéldé pogingen wa ren echter ZoPder eeniig gevolg. Zij liepen lapgs het strand in Heide richtingen -* en vroegen aan alïen', 'dié zij zagen, of zij ook een klein, blond jongetje gezien hAdiden. Nie mand kon 'hun echter eenige opheldering geven. Eindélijk keerden zij terug naar „de Landbouw" en verzochten mevroUw LAmera met de andéïen naar de stad te rijden en Jaantje té verteljep, dat Nettie met haat gastheer achterbleef, totdat zij Alfred ge vonden zouden hebben. Nettie durfde er niet aan dénken, wat Jaantje wel zeggen zou. „In dien inham staan een paar huisjes", zei Nettie, foeP de anderen Heengegaan wa-. ren. „Zullen we daar nég eens vragen Haar stem klonk heesch, doch zij hield zich nog goed. Zij liepen nu in de richting dér Huisjes en klopten bij Het eerste hef beste aan. Een fri&eh-uitzien'd jongmeisje deed; opétf. Zij zag twee angstige' gezichtert en Haastte. ziéH te vragen', r

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1922 | | pagina 9