fe'* iA Een Schrik. Wat kabouter Rijkhart voor de madeliefjes deed Door C. H, i Kobus en zjje zus Marietje Wandle» samen door het bosch En 't koogn, da lieve Grjjsvel, Laat zich trekken over 't mos. Maar op eens, wat zien ze daan nu? 't Lijkt veel op een 'grooten hfced! Kobus nadert, loopt voorzichtig En verzamelt al zijn moed. Zus Marietj' is ook nieuwsgierig, Wat voor ding zou dat wel zijn? En de lieve Grjjevel denkt al: ,,'Zöii 't iets zjjn voor een kcnfn?" ,Van den kikker, die daar rustig Uit zjjn veil'ge schuilplaats gluurt, Merkt het drietal heelemaal niets, 't Zag hem nooit nog in de buurt. Kikker Groen maakt' juist een reisje Naar het groote afdak heen; Maar nu hi) die drie gewaar wordt, Is hij schielijk op de been. Eén, twee, drie, daar zit hij ploïsling Boven op het vreemde dak, En Marietje, Kobua, Grijavel I Zijn nu niets op hun gemak. S(v/iP"l» v>. 0Ui Kobus' muts vliegt van zijn bol af, Rietje ligt al op den grond, Grijsvel maakt ook, dat hij wegkomt, Denkt: ,,'t Is minstens wel een bond!" Kikker Groen zit maar te lachen Boven op den paddenstoel. Lustig kwaakt hij: „Lieve kinders, 'k Zat daar juist zoo lekker koel. Kom je ook eens ohder 't afdak, Of ontbreekt je nu de moed? Liever niet? Je moet 't zelf weten, 't Is mijn nieuwe zomerhoed. „Morgen zullen wij het gras snijden 1" zei de oude man, die altijd zelf voor zijn tuin zorgde. En hij zag er vastbesloten uit. Achter het seringenboompje zat een kleine kabouter. Hij had zijn roode punt- .•nuts afgezet en in den zak vr zijn broekje gestopt, want hij waa bang, dat de oude man het rood van zijn mut- zou kunnen zien. Toer. de oude man het huis binnenging, sprong de kabouter van aohter de seringen boom te voorschijn en ging bij het gras veldje staan. Hij keek naar de kleine, blanke madeliefjes, die de kopjes naar de zon hadden gewend en blij het zonlicht opvingen in hun goud-gele hartjes. De kabouter zei niets tegen hen, hoewel hij de bloementaal heel goed sprak. Hij keek naar hen met een ernstig gezicht en zijn hand trilde, toen hij even een made liefje aanraakte. Het was zoo rein en teer, dlat hij het wel had kunnen kussen. Toen plotseling ging hij weg van het grasveld. En door den gang van de aarde naar het kabouterrijk ging hij naar de andere kabouters. Kabouter Grapgraag en kabouter Oólijk zagen hem verwonderd aan. ..Wat is er gebeurd?" vroegen ze. Maar hij antwoord de. hun niet. Hij liep regelrecht door naar den kabouterkoning. En hij zei„O, mijn koning, morgen willen ze het gras snijden van het tuintje met Het seringenboompje. En met het gras zullen ze dan de madeliefjes dooden, die zoo frisch en blank zijn en dé gouden zon nestralen opvangen in hun goud-gele har tjes. Ze zijn te mooi om te sterven. Je kunt zoo zien, Hoe blij ze zijn, dat ze mo gen bloeien, onder den blauwen hemel. O, mijn koning, u moet de madeliefjes hel pen." De kabouterkoning keek heel ernstig en streek" met de hand "over zijn witten baard. ..Ja," zei hij, ..ik heb ze ook gezien, die kleine madeliefjes. Ze zijn het leven waard 7"? behooren tot de bloemen, die stil ver langen en niets weten van haar eigen schoonheid. Kabouter Rijkhart, misschien is het 't beste, dat je naar den 'ouden man rra-at, die het gras wil snijden en hem van de madeliefjes vertelt." ,,En Het gras is niet eens lang," zei kabouter Rülcbart„en ik houd zooveel van de madeliefjes!" En hij groette den konin^ en ging naar buiten, terug naar het tuintje. De oude man kwam juist het huis uit. Rij rookte een pijp en keek heel verge noegd. Kabouter Rükhart ging aohter hem loo- nen, zoodat dé oude man hem niet zag. Hij ging mee Het Hekje uit en Het straatje in. Jullie moet weten, dat kabouter Rijk- hort zijn mantel had vergeten, die hem onzichtbaar maakte. En daar Hij geen tijd '■>nd naar Het kabouterrijk terug te gaan. moest hij goed oppassen niet gezien te worden. Tn de straat was gelukkig niemand te bespeuren. De oude man begon te neuriën deed af en toe een flinken trek" aan zijn pijp. Kabouter Rijkhart hennto, dat hij er- aens zou gaan zitten En gelukkig! Er stond een bank hij een dikken Heukeboom, nn daar de oude man niet 7.00 heel ver kon loopen, zette hij zich 'daar neer. Kabouter Rijkhart ging dadelijk achter den beukeboom staan en dacht na wat hij doen zou. Hij durfde bijna niet om den stam gluren, omdat de oude man hem zou kunnen zien. Ka een poosje fluisterde 'de kabouter1 ..Hoor eens!" Maar hij kreeg geen antwoord. ,,Hoor eens!" zei kabouter Rijkhart wat harder. Maar van de bank kwam geen ge luid. Toen keek hij om don stam van den heukeboom heen een zag, dat de oude man zijn oogen had gesloten en knikkebolde. „Ohé," zei kabouter Rijkhart tegen z'chzelf, „nu kan hii heelemaal niets meer verstaan, en als ik hem wakker maak, wordt hij stellig boos." Kadenikend ging kaboutei Rijkhart Daast den ouden man op de bank zitten. Toen zag hij heel in de verte een kleine gestalte nader komen. Dichter en dichter bij kwam de gestalte. En t-oen ze niet ver weg meer was, zag hij dat 't een klein meisje was. En toen ze nog dichterbij was gekomen, zag hij, dat het het kleindoch tertje was van den ouden man. Toen vergat kabouter Rijkhart alles. Hij vergat, dat hij zichtbaar was; hij vergat, dat cle oude man wakker kon worden, als hij te hard sprak. Hij dacht alleen aan Het kleine meisje en de witte madeliefjes. En hij liet zich van de bank ailijden en rende het kleine meisje tegemoet. „Hoor eensl" zei hij tegen haar. Het kleine meisje stond op eens stil en kon eerst niets zeggen van verbazing. „Wat wat is dat?" vroeg ze, en se wreef in haar oogen, want ze had nog nooit een kabouter gezien. „Luister naar me 1" zei kabouter Rijk hart, „je grootvader wil de madeliefjes afsnijden in zijn tuintje. Of eigenlijk wil hij het gras snijden, maar als hij dat doefy

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1922 | | pagina 11