Halsband van Koralen.
Van tien kleine jongetjes#
vóór het einde der vacantia terug te komen om
zijn kleine broertje op te zoeken en indien
dit mogelijk was weer mee naar huis te
nemen.
HOOFDSTUK V.
Eerste ondervindingen.
Alfred's gezichtje betrok plotseling, toen hij
zijn grooten broer zag weggaan. Het drong op
dit oogenbliik tot den Mednen baas door, dat hij
nu alleen was bij vreemden en bij was juist
op het punt in tranen uit te barsten, toen Net
tie hem handig afleidde door te zeggen:
„Waar is Poes toch? Zullen we haar wat
melk geven, Freddy? Zoek Poes eens onder
tafel!"
Maar Poes zat niet onder de tafel, noch onder
de rustbank of óón der stoelen. Alfred, die zijn
tranen heeleinaail vergeten scheen te zijn, zocht
in do gang en in de andere kamers, totdat hij
sindeflijk een poesekopjerachter een stoel in het
salon ontdekte. Ja werkelijk, daar zat Miesje!
Toen Poes melk gekregen hlad, haalde Nettio
een paar oude poppen te voorschijn en een thee
serviesje, waarmee Alfred zoet zat te spelen,
ter,wijl zij de planten water gaf. In een ondoor
dachte opwelling vroeg zij hem haar te helpen;
hij kon dan een kopje als gieter gebruiken, een
plannetje, dat Alfred veel plezier verschafte,
doch waarbij hij zich wel erg mat maakte.
Het was Zaterdag en Nettie ging versche bloe
men plukken voor de vazen. Zij was nog niet
lang in den tuin, toen een lief kinderstemmetje
achter haar zei:
„Ikke jou helpen, Nettie!"
„Best!" zei Notitie, doch al spoedig waar
schuwde een spoor van kindervoetjes haar, dat
het verstandiger was met bloemen plukken te
wachten tot de kleine baas in zijn bedje zou
liggen. Zij ging nu weer met hem naar de eet
kamer, waar zij eon hoekje voor hem en zijn
speelgoed ingericht had.
Alfred ging nu zoet met de poppen spelen en
toen hij ze aan en uit wilde Meeden en dit na
tuurlijk niet alleen kon, kwam Nettie bij hem
zitten en speelde zij allerliefst met haar logétje.
Na tafel legde zij hem in zijn bedje en plukte
en schikte zij haar bloemen verder. Ook waren
er allerlei andere kleine werkjes, die zij j\u on
gestoord verrichten kon. Nauwelijks zat zij ech
ter aan de piano, of zij hoorde boven getrippel
van Meine voetjes en een kinderstemmetje
roepen:
„Net-tie! Ikke wakker!"
„Ik kom!" idep Nettie terug, maar zij zuchtte
toch even.
„Het kind moet eens uit," zei Jaantje. „Waar
om neem je hem niet mee naar het bosch, Net
tie? Daar kan hij heerlijk loopem en zal hij een
flinke Meur krijgen. Hij ziet wat bleek."
,,'t Zal leuk zijn, als Tante Gorda vindt, dat
hij er beter uitziet, wanneer hij weer thuis
komt," zei Nettie. „Ja, ik zal met hem uitgaan,
Jaantje."
Het was mooi weer en het Meine stads jon
getje rende spoedig onder do hooge boomen
heen cn weer. Wat had hij een plezier! Op een
rustig plekje gingen zij op het mos zitten. Al
fred speelde met do denneappols, die op den
grand lagen, terwijl Nettie haar handwerkje te
voorschijn haalde. Het ventje was opgetogen
over een eekhoorntje, dat van den éénen tak op
den anderen sprong. De middag vloog om en
het speet zoowel Nettie als Alfred, toen het tijd
was om weer naar huis te gaan.
(Wordt vervolgd).
De gekleurde lintjes, strikken en bandjes
koralen vervangen tegenwoordig veel de
witte kragen en ruches, zonder welke geen
damestoilet vroeger kompleet kon zijn. Zulk
een halsbandje van koralen kan men gemak
kelijk zelf maken. Men rijgt eerst vijf koralen
van de kleur die men verkiest, aan de sterkst
mogelijke zijde. Men steekt dan die naald door
de derde koraal en trekt dien dtraad zoo aan,
dat de 5e koraal op de 4e komt te liggen.
Dan rijgt men een nieuwe koraal in en steekt
de naald door de le koraal. Nu keert men
het werk om, rijgt nog 1 koraal op en steekt
de/ naaUd! d'oor de 4e van de vorige rij en
werkt zoo voort toil men de veredisohte lengte
bereikt heeft'. Voor den uit eenige lussen en
kleine punten beetaanden ètrik, kiest men
oen vingerbreed! met kleine lussen voorzien
lint, in de kleur der kor alien men heeft'
(diaaxfvoor zoowat 6éji meter noodig.
r
Tien kleine jongetjes i* Te voet de wereld door,
'Een durfd§ 't niet goed aa,n, Die ging dus met de spoor.
Negen kleine jongetjes, Een kreeg een steentje in zijn scl>:
Liepen dag en nacht, Toen waren er nog acht..
Acht kleine jongetjes Een gleed op een bananenschil
Voort langs bosch en dreven, Toen bleven er nog zeven.
Zeven kleine jongetjes, Een kreeg geen druppel en
Dronken uit een flesch Toen bleven er nog zes.
Zes kleine jongetjes, Een kon ze niet meer buigen, dua
De beenen werden stijf, Toen bleven er noff vijf.