Om te kleuren. De Lastige Visite. Op den bodem der zee. ANEKDOTES. En Jaap je, die niets andere hoorde, dan het gerudsdh der ai hooger ©tijgende zee, schepte juist een pradhfbig gekleurde kwal, de eerste, die hij vond, in het emmertje. En toen eerst zag hij, boe het water steeg. „0, 't is nog niet zoo heel hoog", mompelde hij, ,,'k kón nog wel eerst wat verder zoeken, want voor één kwal zal ik wel geen gulden krijgen". Juist schreeuw de Emy weer: „0, kom terug! Je krijgt toch een gulden, ook al heb je niets gevonden!" Maar Jaapje, die haar niet kon b'ooren, liep al verder door. 0, daar zag bij juist weer een heel mooie kwal! 0, en daar verder nog een! En daar zag hij er twee, vlak bij elkaar!" Al vijf kwallen bad Jaapje in het emmertje, toen hij bemerkte, dat heel het rotseilandje reed3 door de zee was ingesloten, en toen keek hij met angstige oogjes om zich heen. Baar zag hij in de verte Emy, die hem wenkte terug te kes- ren. En hij keek, vanaf de plek, waar hij stond, naar het strand beneden hem en zag toen, dat aan terugkeeron niet meer te denken viel en dat ook weldra de kleine rots zou overstroomd zijn. Nu klom hij hooger het rotsje op, en toen hij zich daaraan met beide handjes wilde vast klemmen, liet hij het schepnet en' het emmertje vallen, en bijna was hij ook zelf gevallen. Maar daar kwamen gelukkig juist twee mannen in een roeibootje. Ze hadden vanuit de verte eerst Emy's geschreeuw gehoord, en toen zij daarna in de richting der lage rotsen keken, zagen ze Jaapje. Vlug waren ze toen naar bet rota eilandje geroeid, en nu stond Jaapje weldra weer naast Emy op het strand. Hij stond daar te rillen in zijn doornatte kleeren. „Gelukkig, dat die mannen kwamen", zei Emy, die niets anders wist te zeggen. „En waaT is het netje en het emmertje nu?" ,,'t Is allemaal in zee gevallen", antwoordde Jaapje verlegen. „En ik had al vijf kwallen". „Wat jammer, dat alles nu weg is", zei Emy. „Maar kom maar mee naar huis, dan kun je daar je Meeren drogen." „Nu krijg ik zeker den gulden ook niet?" vroeg Jaapje met een teleurgesteld stemmetje. „Moeder zal je wel wat geven", zei Emy. Doch Jaapje had geen lust om zoo ver te loopen. „Als je mij toch den gulden niet geeft, ga ik liever naar mijn huis", zei hij bijna schreiend. En voordat Emy nog iets kon zeggen, liep hij op een drafje naar het dorp. Nu liep ook Emy naar de villa, waar zij met haar ouders woonde. Met vuurrood gezichtje kwam zij daar aan. „Wat is er toch gebeurd, kind?" vroeg moe der. „Waar ben je toch geweest? We hebben je overal gezocht." Emy, die tooh wel wat ont daan was, en werkelijk berouw had, dat zij Jaapje aan zulk een groot gevaar had blootge steld, vertelde nu schreiend de geheele ge schiedenis. „Maar kindje", zei moeder, „hoe vreeselijk stout toch, om het amte jongetje kwallen te laten zoeken op die gevaarlijke plek. En ver beeld je nu eens, dat die mannen niet gekomen waren met hun bootje! Weet je dan wel, dat door jouw schuld het arme ventje zou verdron ken zijn? Kom, ga maar vlug met me mee, ik moet toch in 't dorp zijn; we zullen dan meteen even gaan zien, wat we voor het jongetje kun nen doen." Beschaamd boorde Emy moeder aan. En even beschaamd trad ze een poosje later aan moeders hand de armoedige hut binnen. Daar zat Jaapje, gewikkeld in moeders wollen rok, bij een rookend vuur. En toen nu Emy, op een wenk van baar moeder, met een heel verlegen stemmetje tegen Jaapje's moeder zei, dat bet baar speet zoo ondeugend te zijn geweest, toen sprak de arme visschersweduwe: „Wel jonge juffrouw. zoo erg is het niet afgeloopen. Jaapje is gelukkig nog bijtijds gered. En wij, arme lieden, zijn het gewend, dat de boozo zee onze zonen, mannen en vaders zoo nu en dan tot zich neemt...." Toen ze dit zei, bad de arme vrouw tranen in haar oogen. want de booze zee had ook haar man tot zich genomen. Emy's moodor, die de vreeselijke armoede zag, welke in de hut heerschte, kreeg ook tranen in haar oogen. Ze zag, dat alle kinderen slecht gekleed waren, en toen ze nu boorde, dat Jaapje den wollen rok om had, omdat zijn pakje, bet oenige, dat bij bezat, gedroogd werd, drukte Emy's moeder de arme vrouw een ritselend bTauw pa piertje in de band, dat wel tien gulden waard was. Emy is sinds dien-dag veel in baar voordeel veranderd. Ze denkt nog altijd met schrik aan den dag, toen Jaapje, door haar schuld, bijna verdronken was. TANTE JOH. V<z?tr>fcaaHje zonder woorden. De kleintjes zijn aan 't spelen Met bouwdoos en met ark Zij maken eerst een villa En dè,n een heel mooi park Met boom en en met perken En paden aan den kant Daar komt hun neefje Kobus, Een wilde, ruwe klant 1 „Zég, mag ik ook meespelen V' Roept hij en schikt er bij. De kleintjes gaan gewillig Voor Kobus wat op zij, Maar met het rust'ge spelen Is 't voor vandaag gedaan, Want Kobus kkn de dingen Gewoon niet laten staan. Nu eens verzet hij boomen, Dan neemt hij bloemen weg. Of wel sell opt met zijn schoenen Omver de mooie heg De kleintjes zijn verdrietig Liet hij hen maar alleen Zoo straks was het zoo prettig Maar Kobus gaat niet been. De „lastige visite" Zit vol van kattekwaa'd, En kijkt rond in de kamer, Of daar soms niet wat staa*, Om iets mee uit te halen; w- Een gieter treft zijn blik Hij vult dien gauw met water, En Heeft al dollen schik, „Het regende in lang niet, Het park is dor en kaal 1" Zoo roept hij sn het water Komt met een dikken straal Op 'fc huis, het park, de boomfcn, En op de kleinen neer Do broeser op den gieter! Nu regent het nóg meer» „Het stormt er bijjuicht Kobuö, „Geen boom blijft er meer staan- En strhkjes ga<at de villa Er stellig ook nog aan En ooh, na 'n paar minuten Ligt alles overhoop do „lastige visite" Gaat d&n gauw op den loop. HERMANNA. Zee-anemonen, zee-komkommers, zee-le liën en dergelijken, die op den bodem der zee groeien en planten lijken, zijn toch wer kelijk dieren. De bloembladeren van de zee-anemoon werken als vingers en grijpen het voedsel om het in een holte te leggen, die de maag is en waar het voedsel verteerd wordt. Be zee-komkommer heeft een plat lijf. Als een slak kruipt zij over den grond en tast met haar armen in het Tond om voedsel te vangen. ITieirmeo krijgt ze ook heel wat modder binnen. Be zee-komkommer kan steken en houdt daardoor haar vijanden op een afstand. Be zee-lelie lijkt sterk op een gewone lelie, en het is haast ougeloofelijk, dat ze geen plant, maar een dier is. Zij beeft een langen stengel, maar op dien stengel ligt een soort 6chijf, die een mond heeft, waar bet voedsel ingaat, en rondom diep mond zijn dc grijp armen. Be zeelelie wordt, beschouwd als do oudste vorm van dierlijk leven, dat op aarde geweest is, en men heeft ze in versteeningen teruggevonden. Sommigen zeggen, dat zij oorspronkelijk plaDten geweest zijn er toen tot dier zijn opgeklommen. Ingezonden door Nellie van Leeuwen. Gast: „Kellner, die biefstuk is sen lap leer en het mes is erg bot." Kellner: „Ban kunt r« prachtig het mes aanzetten op de biefstuk. Ingezonden door Nellie van Leeuwen. Dionstmeisje: „Voor een kwartje insecten- poeder, fijnste kwaliteit moet het zijn, heeft Mevrouw gezegd." Drogist: „0, dus voor salonvlooien.'*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1922 | | pagina 11