Die domme Kuikentjes. Gestraft. ANEKDOTES. verlof van een uurtje, vrijaf voor deze bij- rondere gelegenheid graag gegeven werd. Den bewusten middag stonden er drie vroolijke, met oranje getooide kinderen op de stoelen bij Grietje's heg. Alle drie hadden ze rozen in de hand. Wat klopten die hartjes! 't Wachten viel niet mee. Eindelijk, eindelijk daar kwam de trein De vaart verminderde, hij scheen haast te zullen stoppen. En daar, aan dat coupé venster! -7Een vriendelijk gezichtje knikkend en wuivend Zoo langzaam reed de trein en zóó dicht waren de Aprilkinderen er bij, dat ze „Ju- liaantje" een hand hadden kunnen geven, als ze 't gedurfd hadden. Nu wierpen ze het Prinsesje de rozen toe en hadden het geluk, dat eenige ervan waarlijk him be stemming bereikten. Een vriendelijke groet nog tot dank en verder stoomde de trein, allengs zijn SDelheïd vermeerde rend. De Aprilkinderen bleven overgelukkig achter. Zij hadden hun innigen wensch ver vuld gezien. Was 't wonder, dat ze oude Grietje, die achter hen stond, alle drie eens flink pakten? Moeder Kloek zei: Lieve kuikens, Kijk, het weer is nu zoo fijn Heb je zin om wat te wand'len Buiten in den zonneschijn? Nooit nog was je mee den tuin in, Altijd bleef je in de ren. Ik ga vóór en jullie volgt maar, Omdat ik dien weg goed ken. Deftig stappen alle kuikens In de rij en Moedor Kloek Denkt: ik geef z' een prettig dagje: Samen gaan we op bezoek. En zij stapt vol trots de ren uit, Ja, ze kijkt niet eens meer om. Maar wat zien ze daar? Aan 'n draadje Bengelt ietsWat zijn ze dom Want die arme kuikens weten Niet, wat aan dat draadje hangt, En niet één, die durft bewegen Of dat rare ding maar vangt. Moeder Kloek is, deftig stappend1, Al dcor 't deurtje weggegaan, Maar de kuikens blijven turen En zoo vindt hen Vader Haan. Die ziet daad'lijk wat gebeurd is, Jaagt ze gauw de ren weer in. Moet jelui zoo blijven staren Naar een doodgewone spin? Als je weer eens wilt gaan waod'ien, Lieve kind'ren, klein en dom. En je mocht iels vreemds ontmoeten, Roep je Moeder dan weerom. Die zal jullie alles leer en Wat je wiilt, zegt Vader Haan. En ze knikken met hun kopjes, Want ze hebben 't goed verstaan. TRUUS SALOMONS. Karo moet gewasschen worden. door REGRUB. Karo moet" gewasschen woiden, 0, dat is een kruis, Hij rent dan als is hij dol, Heel den tijd door het huis. Of ik roep al „Karo zoet, Kaïro brave hond?*, Hij doet juist of hij niets hoort, rent maar (in 't rond. Heb ik hem dan eindelijk vast-, En het water in, Ban wil hij er telkens uit, 't Ia hem niets naar zin. 'Ach, dlat vreesiijk janken, dat hij dan (steeds doet Karo, Karo, hondjelief, houdt je toch eens zoet Foei, je bent toch veel te an ooi, Voor een vuilen hond, En, dat komt er ook nog bij, Wasschen is gezond. Ex>m dus Karo, wees nu stil, dan ben ik (zoo blij, Dan mag je straks wandelen, met moesje (en met mijl Verhaaltje zonder woorden I. Oefeningen in het snelspreken. Gesp gauw den gesp aan den gordel. Wij waschters wildon wit goed wasschen, wanneer wij wisten, waar warm water was. Er zaten twee sissende slangen tusschen twee puntige steenen. Een kromme kreeft kroop over een kromme schroef. Vangt Frits van den vissoher versche vis- schen Schuiers met zwarie haren schuieren vol strekt niet schooner dan schuiers met witte haren. Kleine kinderen kunnen geen keTscpitten kraken. Een leuke soldaat". Een rekruut met een dom gecidht ston'd bij een smidstra val je te kijken naar 't beslaan van een paard. De hoefsmid, wien dit toe kijken verveelde, hield hem het gloeiend hoef ijzer onder den neus, denkende hem daarmee weg te jagen. Maar de zoon van Mars zei met zijn nuchter gezicht „Als je mij een kwartje geeft lik ik het af". De smid haalde een kwartje uit zijn zak en gaf het edelmoe dig aan den jongen krijgsman. Deze nam het geldstukje aan, likte het af, en ging fluitend heen, de smid met open mond en een langen neus latende staao. iv _i Niet' alles fe gel ij k, Mams,,»En nn, Bertha, hebt ge genoeg gebabbeld. Doe je oogjes toehou je babbel tje en ga slapen". Bertha „Hoe is 't mogelijk, mama, dat ik drie dingen tegelijk kan doen 1" Ook een snuggere jonge n Een knaap vroeg zijn vader vergunning om te gaan zwemmen. „Dat zou ik niet doen, Willem", zei de bezorgde vader vermanendi 1„ge hadt dezen morgen buikpijn''. „O, da's niets, papa", zei de jongen, zwem op mijn rug". Een edel antwoord. Een weduwe, die met haar kind in de koin> mervolste omstandigheden verkeerde, werd om 'n kleine schuld vervolgd', en wendde zich in haar angst tot een prins om hulp. Deze vorst gaf haar een aanzienlijke som, waarop de vrouw zeide „Als mijn kind groot genoeg iö, zal ik haar leeren voor u te bidden''. „Niet alzoo", antwoordde de edele man. „Wij danken dc wolken niet voor den regen. Leer het hooger opzien en Hem danken, die beide, wolken en regen geeft".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1922 | | pagina 15