VOOR DEJEUGD
IE-ID5CH DAGBSAD
Donderdag 16 Maart.
Anno 1922.
n veilige Haven.
EZELSKIND.
1.
•ff
e/.
het Engclsch van M. HURRELL.
Vrij bewerkt door C. EL>
HOOFDSTUK XIV.
Het vinden van den brief.
je -dan zoo vreeselijk graag een brief
Elsje?" vroeg Bobby den volgenden
toen hij Elsje's teleurgesteld gezichtje
ar de postbode haar weer niets ge-
ad.
ent, vreeselijk graag", was het oprechte
d. „Ik zoai er olies voor overhebben."
Bobby dan maar een zoentje," zei de
ongen, „en na het ontbijt, als Moeder
zal ik jo een heelen stapel brieven
glimlachte om het kin-d pleizier te doen,
jenlijk stond het huilen haar nader dan
en.
icht niet meer om hetgeen Bobby go
rt, tot het ongeveer tien uur was en zij
g bemerkte, dat het ventje niet in de
vas.
>uw Dwars was boodschappen gaan
zou pas laat in den middag thuis-
iy,riop Elsje onder aan do trap, „waar
oh?"
>y is in Maramie's kamer en zoekt brie-
liddo het antwoord. „Ik bon dadelijk
erldepen ongeveer tien minuten, maar
was nog niet weer beneden. Eindelijk
Elsje naar boven te gaan om te kijken,
toch uitvoerde.
aar ontsteltenis zag zij, dat de kleine
lerlei doozen van zijn moeder onderst-
ia d gehaald: overal in het rond lagen
kaarten, zakdoeken, linten en strikjes,
ïag niet kijken, Elsje," riep hij eenigs-
eurgesteld uit. „Postbode Bobby komt
beneden."
r Bobby, je mag niet zoo in Moeders
rommelen," zei Elsje; „als Moeder bet
nneer zij thuis komt, is zij zeker boos."
trachtte zooveel mogelijk OTde in den
2 brengen. Eindelijk was zij hierin vrij-
laagd. Alleen de brieven lagen nog op
nd verspreid.
zij ze bij elkaar raapte, viel haar oog
op een couvert, waarop zij het hand
van haar vader herkende en onmiddel-
zij:
Elsje te overhandigen in geval ik mocht
:c overlijden."
e bedroefd en hoe onrechtvaardig beje-
»eldo het kind zich! Waarom, waarom
k een kostbare brief haar onthouden?!
lobby geen goeie postbode?" vroeg het
oen hij zag, hoe gretig Elsje den brief
xkte.
een beste postbode," zei zij met moeite
om beheersohend. „Maar nou wou ik
m oogenblik alleen zijn. Bobby, ga maar
noden naar juffrouw Hartog."
:ind gehoorzaamde en Elsje ging naar
;en kamertje, deed do deur aau de bin-
op slot en las de laatste woorden van
der.
'in lieve Elsje,
van avond een vreemd voorgevoel, n.l.
e nooit terug zal zien. 't Is misschien
aas, want ik ben in den laatsten tijd
sender en sterker. Als je dezen ontvangt
zul je weten, dat ik hertrouwd ben en wel met
een dame, die ik geloof, even lief als mooi is.
(Helaas! hoe had dokter Dwars zich vergist!)
Zij hoeft mij beloofd, lieve Elsje, dat als er iets
met mij gebeuren mocht, zij voor je zorgen zal,
alsof je haar eigen kind was.
En nu moet ik je iets vertellen, iets, dat je
misschien diep treffen zal. Hóéveel ik ook van
jo houd, Elsje, jo bent hijn eigen lief dochtertje
niet.
Elsje zette groote oogen op. Wat bedoelde
vadertje toch? En zij las verder:
Toen je een klein meisje was van nog geen
drie jaar, heb ik je het leven gered. Er woedde
een ontzettende prairiebrand in Canada, waar
ik kort na het overlijden van mijn vtouw en
kind vertoefde.
Ik vond je aan den kant van den weg in de
armen van een vrouw, die geheel uitgeput was.
Zij wildé zich naar het station begeven, dat op
eenigen afstand lag. De arme ziel, blijkbaar een
bediende, was geheel versuft van angst en
smeekte mij je te' redden. Ik vroeg naar je
ouders en je tehuis en zij stamelde: „allemaal
omgekomen in de vlammen red haar
o, red haar!" Er viel geen minuut te verlie
zen. Ik nam je dus in mijn arm ik reed paard)
en spoedde mij naar het station. Nooit heb ik
meer taal of toeken van do vtouw of je familie
gehoord. Do trein, dien ik nog juist haalde, reed
door groote brandende vlakten, zoodat ik meer
dan eens dacht, dat wij in de vlammen zouden
omkomen, maar eindelijk bereikten wij een vei
lige haven. Ik herinner mij, dat je een klein,
goud halskettinkje droeg, waaraan een bloed
koralen hartje hing. Dit kleinood, dat eens tot
je herkenning zou kunnen leiden, is helaas ge
durende die vreoselijke reis gestolen. Ik noemde
je Elsje, naar mijn gestorven dochtertje en heb
allo mogelijke pogingen in het werk gesteld om
jo familieloden te vinden, doch zij bleven
vruchteloos on zoo hield ik je bij me, Elsje, en
was je de eenigo troost in mijn eenzaam be
staan.
Do brief was nog niet uit, maar Elsje's oogen
waren te veel door tranen verblind om hem ge
heel tot het eind te kunnen lozen. Eindelijk
slaagde zij hierin echter en probeerde zij zich
haar toekomst voor te stellen. Op dit oogen
blik dacht zij heel om aal niet aan datgene, wat
zoo'n schaduw geworpen had op het leven van
mevrouw Filing, anders zou zij die feiten stel
lig met elkaar in verband hebben gebracht.
„0 Vadertje, Vadertje," snikte zij, „boe heb
ik ooit kunnen denken, dat er een dag zou aan
breken, waarop ik blij zou zijn, dat ik uw eigen
kleni moisje niet was! Ik hield zoo heel, heel
voel van u en dat doe ik nog, maar mevrouw
Dwars hoeft nu toch geen recht op mij en
zal dat ook nooit krijgen!"
Op dit oogenblik rijpte in Elsje's hoofdjo het
plan om tijdens do afwezigheid van mevrouw
Dwars dit huis te ontvluchten.
„Oom Karei en Tante Agues zijn in hot bui
tenland .maar ik zal naar Tante Dora op Zon-
nebeuvel gaan," dacht zij.
Elsje bad maar heel weinig geld in haar
beursje, doch dit schrikte haar niet af. Zij zou
het grootste gedeelte van den weg loopen.
„Waar een wil is ,is een weg," zei zij in zich-
zelvo en zonder zich verder te bedenken, pakte
zij haar weinige schatten bij elkaar.
Binnen een half uur was zij klaar Toen
schreef zij een kort briefje aan mevrouw Dwars,
waarin zij deze meedeelde, waarom zij weg
ging.
Daarna bleef nog het afscheid van Bobby
over, dat haar meer kostte dan zij zich voor
gesteld had. Daar zij het kind niet van streek
wilde brengen, trad zij niet in bijzonderheden
en Bobby, die dacht, dat ze een boodschap ging
doen, begreep niet, dat het een afscheid voor
altijd was. Hij was in de keuken bij juffrouw
Hartog, die hem een paar pollepels gegeven
had om mee te spelen, zoodat hij heel tevreden
was.
„Blijf niet lang weg, Elsje! Bobby zal zoete
jongen zijn!" zei het kind en er kwam een mist
van tranen voor de oogen van het meisje.
„Goed, lieverdl" zei zij, haar tranen wegslik
kend. „Wees altijd maar een heel zoete jongen".
„Dat belooft Bobby niet," luidde het voor
zichtig gegeven antwoord. „Bobby zal ook wel
weer 's stout zijn. Kom maar gauw terug,
Elsje 1" voegde hij er aan toe, alsof hij bang
was, dat hij anders zijn belofte niet zou houden.
Juffrouw Harlog's scherpe oogen ontdekten
dadelijk, aan Elsje's manier van doen, dat er
iets bijzonders gaande was en het meisje tot
aan de voordeur begeleidend, vroeg zij baar,
wat zij doen ging.
„Ik ga voorgoed weg, juffrouw Hartog," ant
woordde Elsje, „maar ik wil liever niet, dat
Bobby het weet. Ik kan niet meegaan naar In-
dië en allen, van wie ik houd, hier achterlaten."
„Naar wie ga je toe, kind?"
Deze vraag werd op ernstigen, bijna strengen
toon gedaan, maar diep in haar hart voelde juf
frouw Hartog toch medelijden met Elsje.
„Ik ga naar iemand, die tegen me gezegd
heeft, dat als ik ooit in moeilijkheden of ver
driet mocht komen, haar huis en hart altijd
voor mij zouden openstaan," antwoordde Elsje.
„Ik wil eens met haar gaan praten en ik ge
loof wel ,dat zij wat voor mij doen kan, waar
door ik niet naar Indië hoef te gaan."
Juffrouw Hartog schudde het hoofd en zei:
„Ik houd er wel niet van, als kinderen het
beter willen weten dan groote menschen, maar
ik heb toch medelijden met je. 't Ga jo goed,
Elsje!"
„Dank u wel, juffrouw Hartog," zei Elsje.
„U bent altijd heel vriendelijk tegen me ge
weest en dat zal ik niet vergeten."
Juffrouw Haxtog's oogen werden vochtig en
een paar minuten later ging Elsje na nog
eenigo wijze raadgevingen ontvangen en harte
lijk afscheid genomen te hebben haars weegs.
(Slot volgt).
Anon was een grappig klein ezeltje. Z'jn
moeder was erg trotsch op hem, omdat hij
zulke mcoie witte haren had en altijd vol
guitenstreken was. Ezels zijn gewoonlijk erg
bedaarn en doen precies o£ ze altijd op een
kerkhot loopen en heel veei verdriet bab-
ben. Anon echter niet.
„0, wat is de lucht mooi blauw!" zei hij
tegen zijn moeder.
„Ik heb er nog niet naar gekeken," zei
moeder Ezel, „maar ja, je hebt wezenlijk
gelijk."
„Of hij zei: „Wat is bet gras tooh lekker
Irifch, ik kan er haast niet genoeg van
eten."
„Ja, dat is zoo," zei zijn moeder."
Op zekeren dag holde hij op een draf
de weide door, en zrjn moeder keek hem
na met een glimlach in haar goedige ezels-
oogen Toen graasde zij weer door.
lak naast liet weiland, waar moeder Ezei
en Anon graasden, was een grooter weiiand,
waarin wel tien paarden rondliepen. Daai>