Het Madeliefje. Trouwe vriendschap. ANEKDOTES. de, gelukte het hem dien beer in den epen muil te duwen, en wel met zulk een gevolg, dat het ondier begon te waggelen, terwijl het bloed hem uit den muil vloeide. Snel als de gedachte het wapen terug te trekken en er den vijand zoodanig mee at te maken dat deze machteloos en stervend neerplofte, was do daad van een oogenblik. En toen de knaap, hijgend van moeite en krachtsinspanning, het gevaar geweken zag. enelde hij naar zijn grootvader toe om dezen te omhelzen. „Och, lieve grootvader", sprak hij, „ik 2de dat u zoo zwaar gewond zijt, wilt ge hief rustig blijven toeven, dan ijl iik naar het dorp om hulp te halen". En zoo gezegd zoo gedaan. Peter keerde aldra met eenige dorpelingen terug, die den grijsaard behoed zaam naar zijn hut vervoerden, waar hij recht liefderijk verpleegd werd en spoedig weer herstellen mocht. De dooüe beer wend in triomf door de boe ren naar het dorp gesleept en voot een goe den som verkocht, welke den knaap geschon ken werd. Alle dorpsbewoners beijverden zich den moedigen Peter de handen te drukken en hem te prijzen en toen de knaap d'iop ontroerd de tranen in de bruine kijkers op welden, riep hij moediig uit„De Heer heeft mij bijgestaan Maar toen dit voorval den Gouverneur van het district ter oore kwam, liet hij Peter bij zich ontbieden. „Nu, Peter", dus sprak hij hem vriendelijk toe, terwijl hjj den knaap de hand drukte, „zoo'n flinken jongen jongen als gij getoond hebt te zijn, zal eenmaal een kloek man wor den, en dat het vaderland op brave, flinke burgers prijs stelt, bewijze u deze gouden medaille, di>e ik u in naam des Keizers aan bied En ook hieraan had Petér het te danken, dat alle dorpsbewoners trotsch op liem waren en 'heon bijstonden in het bebouwen van den akker, en hot beheeren van het vee, zoodat hij opgroeide tot een man in kracht en een der bekwaamste landbouwers uit den omtrek werd. 't Was een hartverheffend gezicht dien fieren jongen met de medaille op den borst en grootvader steunend op zijn arm, door het dorp te zien wandelen. Och, och, wat waren vaider en moeder en allen die hem liefhadden, gelukkig met dien wakkeren zoon. - Wie kent niet het aardige'bloempje, Made liefje (Bellis peren nis) gcheeten, dat in heel Nederland op alle weiden en langs de wegen zoo veelvuldig voorkomt, en van het vroege voorjaar tot laat in den herfst bloeit. In de boeken heet het overall Madeliefje, vmaar in den anond van het volk draagt het ook nog andere namen. Er zijn er-die het.lieve bkemp- je Grasbloempje, Meizoetje, Margarietje noe men. Te Haarlem zegt men Kransje, in Fries- land noemen ze haar Fennobloem, in de om streken van Schiedam en Vlaardingen 'heet ze Koebloem. In Groningerland zegt men Meliefje en Pandjebloem. In België heet men haar Graskarssoet, en te Nijmeigen groet men haar als Meizoentje of Liefkrudd. Het vonnis was geveld Bruin, die na vijf tienjarigen dienst onbekwaam was geworden om langer den zwaarbeladen broodwagen van baas Hendriks langs de mulle zandwegen te trekken, zou op den eerstkomenden marktdag verkocht en in handen van den vilder over gaan. Rustig at hij zijn brood, toen de baas na een afgelegden reis de laatste voor het oude paard in den stal aan Jakob, den kneohtMdit besluit mededeelde. „'t Sp\jt me wel", zoo eindigde-de baas, ,,'t ia jarenlang een best paard voor in ij geweest, maar hij is op wij zijn met moeite thuis ge komen, altijd in den stap, ook niet den len gen wagen zijn tijd is gekomien"'. Als Bruin zijn meester had kunnen ver staan, zou hij zeker in opstand zijn gekomen tegen do uitspraak, die hem nip zoo lange, trouwe diensten tot den dood veroordeelde. En niet alleen hij, oo-k zijn onafscheidflijken vriend, welke altijd den stal met hem deelde j en ook nu bij hem stond om de brokjes brood op te vangen, die uit de ruif violen. Dat wés Polly, de mooie poedel van .baas Hendriks. Het drietalbaas, Bruin en Polly, was in den omtrek bij iedereen bekend. De bakker woonde in een klein dorp, in een stille, afge legen streek, waar de menschen zeer ver spreid woonden. Dagelijks reed hij uitmét een grooten. ouderwetse hen wa.gen. Toén Bruin nog in zijn sterke jaren was, trok hij den wagen, zwaar door eigen gewicht en dat der opgestapelde brooden en kisten met kook en besohu.it, zonder veel inspanning langs do zamiwegen. Straat- cn grindwegen kende men in die streek niet. Maar die gelukkige tijd was al lang voorbij de kinderen der boeren en arbeiders, die langs den weg speelden, had den weinig 'nroeite om Bruin in zijn suk keldrafje bij te hou-den. En ook Polily, d)e on afscheidelijke metgezel van den wagen, be hoefde zich niet te haasten. Hij ha-d tijd in overvloed om nu eens op een erf rond te snuf felen, dan weer achter te blijven om met een kameraad, dien hij ohderweg aantrof, te epelen. Terwijl de baas de klanten van het nooidige voorzag, stond de wagen onbeheerd oi> zij van den weg Bruin liet den kop hangen in het laatste jaar wel wat heel laag en keek met droomerigen blik naar Polly, die lang uitgestrekt met den kop op de voorpoo- ten en de tong uit den bek, hijgend vóór hem lag en de oogen niet van zijn o-uden vrien'd' afwendde. Was de reis afgelog'd en het dTie- tal goed en wel thuis gekomen, dan vlijde de- hond zich bij zijn grooten kameraad in het stroo neer, waar hij ook geregeld zijn nachten doorbracht, en geen van beiden zou gerust kunnen slapen, als de ander, afwezig was. 't Was maar goed, d'at Bruin noch Polly de woorden van baas Hendriks begrepenzij zouden er zwaar onder geleden hebben. Een paar dagen at het paard 't genadebrood om toen met andere afgeleefde natuuTgenoo- ten op de markt, aan den vilder te worden overgeleverd. Het was een theurigen stoet, die bespot door den 'straatjeugd, d"en weg naar de naburige stad insloeg, 't Zou Bruin goed gedaan hébben, als hij had kunnen we ten, dat de jongens ten minste voor hem. hun ouden bekende, geen scheldwoorden hadden integendeel zij beklaagden don armen stak ker. Polly was er getuige van .geweest, dat' zijn oude vriend verkocht en door een vreemde wegdrevoerd werd. Hij scheen het geval niet goed te be.QTÜpen en er 'druk over te peinzen, toen hii met hangenden kop zijn meester naar huis volgde. Zün eerste bezoek gold' don stal die was leeg. Toen naar het schuurtje, de wagen was niet incesnannen. Vreemd was dat. Onrustig lien 'hü heen en weer, tot. hij op eens tot een besluit kwam. Hij moest Bruin Ofvoék^n en terughalen. Een half uur later zag de epeeschoten jon gen. die de meerendeele hneumnle paarden tot spoed aandreef, eeneklafos ^en poedel hem voorbijschieten naar het bnnfd van den stoet en als uitgelaten van blü<Wh.ap tegen óón der paardpn nPsrvringen. dat cToor. de on&tui- mnire hegrnet.lnf uit z"n versuftheid ont waakte en vroob"h hinnikte. Bruin had zijn trouwen vriend herk^ml. "Lang duurde de Vüdcéhap der beide dieren echter niet. Met stokslagen trachtten de V- peie'ders der t>aarden den hond ten-ég te ïagen en Pol.lv week voor die nnvriendieliiVe. behan deling wel wat achteruit, maar volgde dpn stoet toch or> eenigen afstand.'Toon eindelek in den ajvond de paarden in den stal van hun nieuwen eigenaar waren gefloten, werd" de aandaeihthvan dezen getrokken ^nr>r een kla gend géhuiil hii ziin woning. Bii oó'Wzoek vwnd hü een noedel voor de r+alldeur. "FLt was Polly, die ziin smart te kernen gaf, dat hij niet binnen mocht komen „Dat is de hond van baas Hendriks riep de man verrast uit on daar hii in den grond een me-déj-ifdend hart had. opende hij de deuT van den stal Luid blaffend stormde de hond n9ar binnen en had in een oogwenk zijn vriend gevonden onder de twaalf onarden, die cr gestald waren. Na. een hartelijke begroe ting, door Bruin niet minder bartel iik heant- woord, legde Polly ziefh op liet stroó bij zijn ouden makker neer om ujt te rusten van den vermoeiden tocht. De kooper van het paard wa.s zóó getroffen door de trouwe vriendschap der beide dieren, dat hij Bruin den volgenden dag in den stal hield en bericht zond aan den bakker. Daar had men den hond gemist en de toedracht der zaak 'eenigszins vermoed. Na een korte beraadslaging besloot baas Hendriks de beide trouwe kameraden terug te laten halen. Jakob werd uitgezonden om dat besluit uit te voe ren en was er wét over in zijn schik. Bruin werd uit den stal van den paarden koopman geleid en Polly liep vroolijk blaf fend mee hij sprong den geheelen weg oir Jakob en het paard heen. Eerst toen Bruin goed en wel weer in zijn ouden stal stónd kwam het in Polly op, dat hij zijn meester toch voor zooveel vriendelijkheid diende te bedanken. Met liefkoozende woorden bracht baas Hendriks, die vóór bet naar bed gaan nog een pijpje rookte, het uitgelaten dier tot bedaTeu. Ruim een jaar nog genoten de beide kame raden van eikaars gezelschap. Toen stierf Bruin en de poedel toonde bij deze treurige gebeurtenis grooto droefheid. Gelukkig voor hem had ook het nieuwe paard steeds gene genheid voor hem betoond en teen zijn oude makker begraven was, zoéht Polly troost in een trouwe vriendschap met Bruins opvolger. Snugger. Zeker winkelier, die verhuizen zou, kondigde zijn aanstaande verhuizing op deze wijze aan: „Met 1 Mei a.s. woon ik vlak tegenover mij." Een meisje uit de stad, dat voor het eerst buiten op het land kwam, het was in den zomer riep vol verrukking uit: „Hè. wait is het heerlijk hier buiten. Wat een lekkere lucht, hoe vrij en hoe gezond. Pa, waarom bnuwt men do groote steden ook niet liever buiten op het land!" Spotternij- Onlangs kwam een Engolsohman te Pao-ijs in een restaurant om te dineeren Hij zag op tafel een zeer groote terrine met soep, waarin een heel klein stuk kalfsvleesöh dreef, 't Kwam hem, die gewoon .was weinig soep en veel vleesch te eten zonderling voor. Plotseling trekt t hij zijn jas uit. De Franscho heeren vragen hem wat hij doen wil. „Mijne heeren", ant woordt hij heel leuk. „ik zal mij uitkleeden, op- dait ik door dozen oceaan van soep naar dat kleine oilatndge -stun vleesch kan zwemmen." Ingezonden door Wim Oppelaar. Op zekeren d'ag zat Grootvader met zijn kleinzoontje Karei aan tafel. Karcltje wilde wat zeggen maar Groot vader zeide „Neen, aan tafel mogen kinde ren niet spreken" Na afloop van het eten vroeg Grootvader vriendelijk „En beste jongen, vertel nu eens wat je 6traks wilde zoggen". „O, Grootvader", luidde het antwoord, „nu is het al te laat, want er zat een worm in uw ela, maar nu heeft u hem al opgegeten". Ingezonden door Marie Zaalberg. „Moe, de juffrouw op sohool zegt, dat alle menschen van stof zijn gemaakt, is dat waar „Ja kind, dat is zoo" „Maar Moe, wo-rden negers dan van steen kolen gruis gemaakt Ingezonden door Geertje Hoff. Dokter „En vrouwtje, gebruikt je man nu zooals ik heb gezegd veel dierlijk voedsel Vtouw „Ja Dokter, ziet u, wortelen en knolrapen ging nog, maar toen ik met hooi bij hem kwam, ach hoe heeft die arme man toen zitten kieskauwen''. 1-Ngezonden door Ohristina do Wekker. Kleine zus van .drie jaar staat voot het raam to kijken terwijl er dikke mist opkomt, en Toept„O, kijk eens Moe, is dat allemaal brand van een auto

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1922 | | pagina 12